Interview na lezing over de rampenzender in het digitale medialandschap
Mediasocioloog Peter Vasterman geeft een beschouwing over mediahypes en de
manier waarop media verslag doen van rampen en ongevallen. Hij gaat in op de
verstandhouding tussen media en overheid en de druk die de media aan overheids-
voorlichters kunnen opleggen. ‘De rol van het sms-verkeer en internet hebben ertoe
geleid dat de reguliere media geen monopolie bezitten op de nieuwsvoorziening’. Ook
stipt Vasterman de rol van de rampenzender aan, een zender die in zijn ogen de
dynamiek van een polygoonjournaal heeft.
Mediasocioloog Vasterman: ‘De rampenzender is als een
polygoonjournaal in een hyperig medialandschap’
Dr Peter Vasterman is verbonden
aan de vakgroep Mediastudies van de faculteit der Geesteswetenschappen aan de
Universiteit van Amsterdam. Vanuit een pand dat uitkijkt over een oude
binnenplaats in het historisch centrum van de stad, beschrijft hij de snelle opkomst
en aftocht van mediahypes. ‘Bij het begin van mijn onderzoek naar hypes was ik nog
bang dat ik te weinig materiaal zou hebben. Die vrees bleek onterecht.’ Een
gesprek over mediahypes en de rampenzender als baken in roerige tijden.
Vasterman staat ’s morgens op met het Radio 1 Journaal. ‘Het
liefst zou ik in elk vertrek van mijn huis een sensor hebben, waardoor Radio 1
automatisch aanspringt als ik het vertrek binnentreed’. Het is kenmerkend voor
zijn fascinatie voor de media en de berichtgeving over alledaagse zaken. Sinds
hij midden jaren 90 aan zijn proefschrift Mediahype (2004) begon, zijn er
talloze hypes aan zijn oog voorbij getrokken. Met generaties studenten besprak
hij de berichtgeving over O.J. Simpson, ontuchtzaken op scholen, zinloos geweld,
BSE, Dutroux, de tragische dood van prinses Diana, de uitbraak van mond- en
klauwzeer, de vogelpest en de Vuurwerkramp. De lessen die hij zijn studenten
meegeeft zijn in de loop der jaren veranderd.
Zo bestond het begrip ‘mediahype’
tien jaar geleden niet als zodanig. ‘In die tijd wezen wij vooral naar
Engeland, waar de tabloids de ene rel na de andere veroorzaakten. Inmiddels
weten wij in Nederland wel beter. Ook hier vinden mediahypes plaats en rollen
de media over elkaar heen. Daarnaast geven voorlichters nog een extra spin aan
het nieuws. Het is zaak om de studenten mee te geven hoe het nieuws tot stand komt
en hoe nieuws door sommige partijen gemaakt wordt. Als je de processen doorziet,
kun je er makkelijker met afstand naar kijken’. Vasterman constateert dat de
kijker het spel ook doorziet. ‘De kijker is media-wise geworden anno 2005. Hij doorziet
de trucs van de reclame en hij weet hoe de media tegenwoordig werken. Het
ontzag voor nieuws en media is daarmee navenant afgenomen.’
Stoeptegelincident Op de redacties van kranten en
actualiteitenrubrieken ziet Vasterman ook een tendens waarbij men in toenemende
mate openstaat voor zelfkritiek. ‘Op de redacties is men zich bewuster geworden
van de processen en de dynamiek van de berichtgeving. Men beseft zich inmiddels
dat incidenten, zoals het dodelijke ongeval door de stoeptegel die in
Rijswijk van een viaduct is gegooid, tot een enorme focus kan leiden. Het
proces volgt in grote lijnen dezelfde patronen en start met een incident dat
opvalt. Het incident brengt door zijn opvallendheid een vliegwiel in werking,
waarmee de mediahype is geboren.
De berichtgeving over het stoeptegelincident is
volgens Vasterman vergelijkbaar met de berichtgeving rond zinloos geweld.
Vasterman, die in zijn proefschrift uitgebreid is ingegaan op de berichtgeving over
zinloos geweld, licht toe: ‘De dood van Meindert Tjoelker bracht een schok
teweeg in Nederland. Als gevolg daarvan ontstond in de media een focus op alles
wat met zinloos geweld te maken had.
Naarmate de tijd vorderde werd het begrip ‘zinloos
geweld’ steeds ruimer genomen. In eerste instantie moest een slachtoffer
tussenbeide komen en een ander willen redden voordat het onder de paraplu van ‘zinloos
geweld’ kon worden geschaard. Later werd het begrip opgerekt en werd ook op
ordinaire caféruzies het etiket ‘zinloos geweld’ geplakt.’
Vasterman geeft aan
dat hierdoor het beeld ontstond dat zinloos geweld toenam, terwijl dat niet met
statistieken onderbouwd kan worden. ‘Krantenkoppen spraken van een epidemie van
zinloos geweld. Bij de krantenlezer ontstond het beeld dat je op straat om het
minste of geringste kon worden doodgeslagen. Dat was niet overeenkomstig de
realiteit. Op basis van de berichtgeving denken mensen vervolgens dat het gevaar
groeit. Resultante is dat mensen op dit moment met angst over de snelweg rijden,
uit angst voor stenengooiers’.
Totstandkoming van een hype Vasterman ziet het proces van
zichzelf versterkende nieuwsjournalistiek als een belangrijk kenmerk van de
mediahype. In een mediahype nemen nieuwsmedia het nieuws van elkaar over en
bouwen zo een bepaald perspectief uit, dat doet afbreuk aan de journalistieke
standaarden. Dit geldt volgens Vasterman zeker ook bij crises. ‘In situaties
die het nieuws domineren nemen de media het nieuws sneller van elkaar over,
zonder zelf de bronnen te checken. Het nieuws is dan zó aantrekkelijk dat
iedereen het overneemt. Toen de affaire rond Mabel Wisse-Smit begon, was er feitelijk
maar één bron: de Chileen Charlie da Silva. Toch lieten de media zich verleiden
om dat nieuws over te nemen. Daarmee treedt een hele nieuwsdynamiek in werking
terwijl de de betrouwbaarheid van die ene bron op dat moment nog niet vaststaat.
De concurrentie tussen media speelt daarbij een rol. ‘De dood van André Hazes
werd allereerst gemeld via webloggers. Vervolgens namen Radio 538 en Radio Noordzee
het bericht over, waarna de andere media niet konden achterblijven. Het nieuws
was al naar buiten voordat het officieel werd bekrachtigd’.
De concurrentie
vindt niet alleen plaats tussen de kranten, maar ook tussen de kranten en
actualiteitenprogramma’s op radio en televisie. ‘Tegenwoordig is men op de kranten- en nieuwsredacties
veel meer bezig met de vraag ‘welk nieuws hebben wij gemist?’. Bovendien zijn
de media in de berichtgeving naar elkaar toegegroeid. Wat vroeger voor de
serieuze journalistiek geen nieuws was, is dat tegenwoordig wel. Tot voor kort
was het ondenkbaar dat Nova een reportage over Big Brother of het overspel van
David Beckham zou brengen. Tegenwoordig komen dit soort verhalen ook in
serieuze media als NRC Handelsblad terecht.’ Vasterman noemt het de teloorgang
van de monopoliepositie van de serieuze journalistiek. ‘Het is niet langer
uitsluitend aan de serieuze journalistiek om iets als ‘nieuwswaardig’ te bestempelen.
Nieuws wordt ook op de agenda gezet door webloggers, infotainmentprogramma’s en
discussiefora. Nieuws uit infotainmentprogramma’s en actualiteitenprogramma’s vloeien
tegenwoordig in elkaar over’, aldus Vasterman. ‘De impact van RTL Boulevard is
niet te verwaarlozen. Het programma leent zich ervoor om geruchten te melden en
nieuws aan te zwengelen.
Schandalen Schandalen lenen zich bijzonder
goed voor mediahypes. In de berichtgeving rond de tsunamiramp in Azië lag
minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder vuur, omdat
hij niet adequaat genoeg zou hebben gereageerd op verzoeken om naar het
rampgebied af te reizen. Het leidde tot een bescheiden storm in een glas water,
waarna de minister de media betichtte van het aanzetten tot een mediahype. ‘Volgens
mijn standaarden was het inderdaad een mediahype. Maar de hype was beperkt in
omvang. Wat de situatie tot een hype maakte, was het beeld dat zich in de media
over de minister vastzette. In de media ontstond het geridiculiseerde beeld
alsof de minister in zwembroek langs het zwembad zou zitten, terwijl de lijken
om hem heen dreven. De hype werd vervolgens opgerekt door de suggestie dat de
minister onder vuur lag. Uiteindelijk is de storm betrekkelijk snel weer
geluwd.’
Vasterman denkt dat Remkes’ eigen optreden heeft meegespeeld in de
totstandkoming van de mediahype. ‘Er is een beeld ontstaan dat niet door Remkes
ontkracht werd. De minister was een aantal dagen niet bereikbaar voor commentaar,
waarmee de kans om het beeld bij te sturen niet is aangegrepen. In het begin
van een hype kan de beeldvorming nog worden beïnvloed door de persoon of
instantie die onder vuur ligt. Naarmate de hype langer aanhoudt en de
insinuaties niet zijn ontkracht, worden deze als feiten in een bredere context
geplaatst. Op dat moment verbreedt de discussie zich. De media plaatsen het
handelen van de minister in een serie van eerdere schandalen. Het thema ‘de
minister ligt onder vuur’ wordt steeds verder uitgebouwd en uitgediept. Als dat
gebeurt heb je de kans om bij te sturen laten lopen en is er geen weg meer
terug’.
Het schandaalelement is een
belangrijk element voor een hype. ‘Zeker als blijkt dat men ergens van wist
maar dat niet heeft gemeld, niet de juiste stappen heeft ondernomen of uit
eigenbelang iets probeerde te verbergen, groeit de achterdocht en gaan de media
spitten.’ In zijn proefschrift is Vasterman uitvoerig ingegaan op de
berichtgeving rond de Bijlmerramp en de parlementaire enquête die daarop volgde.
In de berichtgeving speelde het schandaalelement een belangrijke rol. Niet voor
niets is de uitspraak van voormalig kamerlid Augusteijn-Esser?? dat er ‘zaken onder
de pet zijn gehouden’ (het onder de pet houden is een uitspraak gedaan op de
beruchte geluidsband van het gesprek tussen de El Al medewerker en de
luchtverkeersleiding) sindsdien een gevleugelde uitdrukking. ‘In de verhoren
draaide het doorlopend om de vraag wie, wat en wanneer wist. In een aantal
gevallen beschikten mensen over informatie die voor hun positie niet relevant
was. Het feit dat zij deze informatie niet doorspeelden aan anderen die er
mogelijk wel iets mee konden, werd hen in de media zwaar aangerekend. Ook als
die informatie bij nader inzien totaal niet relevant of zelfs onjuist was.’ Vasterman
merkt op dat het niet altijd dezelfde media zijn die mediahypes aanzwengelen.
Bestuurders en politici wijzen met regelmaat naar de Telegraaf of SBS6 als de
aanstichters van mediahypes. Die generalisatie is volgens Vasterman onterecht. ‘De
verstervingsaffaire bij ’t Blauwbörgje en andere verpleeghuizen is indertijd
aangezwengeld door Trouw en de Volkskrant. De bestuurlijke crises die volgden
op de Groningse Oosterparkrellen zijn breed uitgemeten door Nova en NRC
Handelsblad. Het zijn dus niet altijd dezelfde media die het vliegwiel in beweging
zetten.’
Druk vanuit
de media
Vasterman waarschuwt voorlichters om de druk vanuit de media niet te
onderschatten. Ten tijde van de Bijlmerramp in oktober 1992 hanteerde
burgemeester Ed van Thijn de gouden regel om het nieuws om vijf minuten voor
het hele uur naar buiten te brengen. Op die manier werden de media in staat
gesteld om het laatste nieuws in de uitzendingen op het hele uur mee te nemen.
Tegenwoordig zou een dergelijke aanpak in zijn ogen volstrekt achterhaald zijn.
’KPN zag een toename van 25 procent in het sms-verkeer in het uur na de moord
op Van Gogh, wat een indicatie geeft van de snelheid waarmee nieuws rondgaat.
Het geeft bovendien ook aan dat de reguliere media geen monopolie bezitten op
de nieuwsvoorziening’.
Mede door deze maalstroom van berichtgeving krijgt de
overheidsvoorlichting onder crisisomstandigheden volgens Vasterman een andere functie.
‘Niemand gaat meer wachten tot de burgemeester gesproken heeft. Als voorlichter
moet je jezelf ervan bewust zijn dat er een enorme nieuwsstroom op gang komt via radio,
internet en live-uitzendingen op tv. De functie verschuift van informeren naar
het bevestigen van nieuws en het ontkrachten van geruchten. Daarbij is het zaak
om met de nodige slagen om de arm met zoveel mogelijk informatie naar buiten te
komen. Meld wat je weet én wat je niet weet.’ Vasterman haalt de vuurwerkramp
in Enschede aan als voorbeeld. ‘Het is begrijpelijk dat je als overheid de
zorgvuldigheid en betrouwbaarheid hoog in het vaandel draagt. Bepaalde
informatie zal de overheid niet naar buiten willen brengen omdat men nog niet
100% zekerheid heeft over de onderliggende feiten. Desondanks raad ik aan om op
die momenten toch naar buiten te komen met informatie. Als de media over
aantallen doden en vermisten speculeren is er niets op tegen om met een slag om
de arm aan te geven wat de aantallen zijn waarmee de overheid rekening houdt.
Als de overheid dat niet doet, gaan de speculaties van media een eigen leven
leiden. Door de vasthoudendheid van de gemeente Enschede dat er rekening werd
gehouden met twintig doden werd het gerucht dat er minimaal tachtig doden waren
gevallen ontkracht.’
Rampenzender
Burgemeesters en voorlichters
zien de rampenzender als een baken in een kolkende zee van mediaberichten die
door radio, televisie, kranten en weblogs over de burger worden uitgestort.
Vasterman ziet het anders en schetst de rampenzender anno 2005 als een
polygoonjournaal waarbij in gedachten het Wilhelmus op de achtergrond wordt
afgespeeld. ‘Ik denk dat de rampenzender zich moet beperken tot duidelijke
instructies aan de burger. Door instructies als het ontruimen van een wijk via
de rampenzender te bekrachtigen, geeft de overheid expliciet aan dat het
serieus en officieel nieuws is. Voor reguliere communicatie levert de
rampenzender vooral problemen op, omdat de redactie van de zender in een
spagaat wordt gebracht. Juist tijdens crises willen journalisten van regionale
omroepen de moderne journalistieke rol op zich nemen. In de enorme stroom van
berichtgeving en informatie voegt de rampenzender betrekkelijk weinig toe.’
Vasterman licht toe dat burgers de informatie van rampenzenders zullen toetsen
aan informatie op andere kanalen, zodat ook de rampenzender niet het
nieuwsmonopolie heeft dat voorlichters het doorgaans toedichten. Door het
nieuws in een normale journalistieke context te brengen wint het mogelijk zelfs
aan betrouwbaarheid. ‘Het is beter om een goede relatie met de regionale zender
op te bouwen en hen een voorkeursbehandeling te geven bij het uitbrengen van
nieuws. In dat geval conflicteert de rol niet met hun journalistieke vrijheid,
maar heeft de overheid wel een duidelijk kanaal om geruchten te ontkrachten.’
Verbeteren van onderlinge
verstandhouding
Volgens Vasterman weten journalisten betrekkelijk
weinig van de manier waarop de overheid rampen en zware ongevallen aanpakt. ‘Bij
veel redacties bestaat geen idee over hoe de rampenbestrijding in elkaar zit.
Er is grote onbekendheid met de verantwoordelijkheden, beslissingsbevoegdheden
en de verhoudingen tussen belangrijke spelers als de burgemeester, brandweercommandant,
officier van justitie, hoofdcommissaris en commissaris der koningin.’
Expertisecentrum Risico- en
Crisiscommunicatie
Voor het stimuleren van het wederzijdse begrip ziet
hij voor het Expertisecentrum Risico- en Crisiscommunicatie een uitgelezen kans
om de journalistiek hierover te informeren. ‘Als de journalistiek weet hoe de
lijnen tijdens crises lopen, ontstaat er mogelijk meer begrip voor het feit
waarom bepaalde informatie niet direct beschikbaar is of bepaalde beslissingen
alleen in een breder kader kunnen worden genomen.’ Vasterman trekt de
vergelijking met het Openbaar Ministerie (OM), dat tweemaal per jaar
journalisten uitnodigt om hen toe te lichten hoe het OM functioneert. ‘Zowel de
journalistiek als het OM hebben er baat bij dat men op de hoogte is van elkaars
werkwijze. Zeker bij rampen, wanneer er geen tijd is om de procedures aan de
journalistiek uit te leggen, zijn overheden erbij gebaat wanneer de media enig
begrip van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebben.’ Hij haalt de
vergelijking met de Mabel-affaire aan. ‘Als journalisten de wettelijke kaders niet
kennen levert dat soms bizarre berichtgeving op. In de Mabel-affaire werd de AIVD
ervan beticht dat zij had gefaald omdat Peter R. de Vries. immers meer informatie
boven tafel had gekregen dan de AIVD. Het feit dat de AIVD slechts beperkte
bevoegdheden heeft om zo diep in het privé-leven van een persoon te duiken,
leek in de discussie in de media geen enkele rol te spelen.’
Blik vooruit
In tijden van crisis moeten
overheidsvoorlichters zich volgens Vasterman nadrukkelijk richten op de kant
die het nieuws uit zal gaan. ‘Na de moord op Van Gogh moet een
overheidsvoorlichter zich realiseren in welke context deze moord zal worden
geplaatst. De moord werd in de media direct gekoppeld aan de discussie over de
rol van de Islam in onze samenleving en het integratiedebat. Bovendien werd
deze moord als in tegenstelling tot de moord op Fortuyn als ‘terrorisme’ gedefinieerd.
Het is zaak om als overheid direct na een dergelijk incident betekenis aan de
gebeurtenis te geven. Als er eenmaal een bepaalde interpretatie aan een incident
is gegeven, wordt het voorspelbaar welk vervolgnieuws er gaat komen.’
Vasterman
gaat in op de rol van Job Cohen, die in zijn ogen een goede draai gaf aan het
nieuws. ‘Cohen gaf zelf nadrukkelijk een interpretatie aan de moord. Hij
wachtte niet af tot er meer informatie
over het motief van de dader beschikbaar was, maar gaf de moord zelf een
etiket. Door nadrukkelijk een voorschot op de discussie te nemen, benutte hij
de media om de emoties en woede onder de bevolking te kanaliseren en in een
context te plaatsen.’ Het voorspellen van de richting die de media op zullen
gaan kan behulpzaam zijn als autoriteiten de crisis als kans willen aangrijpen.
Het incident met de LPG-wagen die in juli 2003 op de A2 bij Eindhoven in brand
vloog, is een goed voorbeeld van een situatie waarin je de media-aandacht kunt
benutten. ‘Een ongeval met giftige stoffen of een explosieve stof als LPG leidt
na afloop voorspelbaar tot een discussie over het vervoer van gevaarlijke
stoffen. Slimme gemeenten die tegen het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn,
zullen de situatie benutten om hun standpunten naar voren te brengen. Zij
spelen met hun standpunten in op de voorspelbare werkwijze van journalisten,
die vlak na het ongeval op zoek zullen gaan naar vergelijkbare incidenten en
risico’s. Via de media maken gemeenten dan hun pleidooi om met het vervoer van
gevaarlijke stoffen te stoppen kenbaar bij de Tweede Kamer en rijksoverheid’.
Verantwoordelijkheid van media
Vasterman staat stil bij de
verantwoordelijke rol die de media spelen in de berichtgeving. ‘De
berichtgeving is onderdeel van het maatschappelijk proces. Daarbij moet de
journalistiek zich realiseren dat zij niet alleen langs de zijlijn staat en verslag
doet van het nieuws. Voor een belangrijk deel maken journalisten ook nieuws.
Alleen al in de keuze van items bepalen journalisten immers wat het nieuws gaat
bepalen. In de zaak over de vermeende seksuele intimidatie van Lubbers wordt de
berichtgeving over de zaak onderdeel van de zaak. Een jaar geleden was een intern
onderzoek bij de Verenigde Naties geen reden om Lubbers naar huis te sturen. Nu
het rapport uitlekt ontstaat een nieuwe situatie. De media schrijven dat hij in
opspraak is gekomen en moet opstappen, terwijl hij juist in opspraak komt ómdat
de media het rapport interpreteren.’ De media hebben volgens Vasterman een
belangrijke taak om zich te realiseren wat zij met berichtgeving teweeg kunnen
brengen. ’De berichtgeving over het stoeptegelincident zorgt ervoor dat
vandalen copy-cat gedrag gaan vertonen. Dat is ook een reden waarom de politie
met regelmaat een beroep op de media doet om niet over bommeldingen of
poederbrieven te berichten. Ook over afzonderlijke zelfmoordpogingen op het
spoor wordt nog steeds niet bericht, omdat de ervaring in het buitenland leert
dat berichten daarover tot nieuwe pogingen leiden.’ De problematiek zit volgens
Vasterman in het gegeven dat het stoeptegelincident vanuit journalistiek oogpunt
aantrekkelijk is door de opmerkelijkheid ervan.
‘Berichtgeving over een
schokkend incident heeft een zichzelf versterkend effect. Er komt een golf van
incidenten in de media uit voort omdat elke nieuw incident veel aandacht zal
krijgen. Als er geen nieuwe incidenten zijn komen incidenten uit het verleden
of uit andere sectoren (scheepvaart) in beeld. Bovendien worden mensen door de
berichtgeving alert op personen die zich ‘verdacht’ op viaducten ophouden. Daar
maken de media vervolgens melding van.’ Vasterman ziet een kentering in het nieuws
optreden als de nieuwswaarde na verloop van tijd afneemt en er geen nieuwe
invalshoeken meer belicht kunnen worden. ‘Bij de dreiging met poederbrieven werd
in eerste instantie melding gemaakt van iedere verdachte brief. Naarmate de
tijd verstreek bleek het gros van de brieven van grappenmakers afkomstig te
zijn. Het ANP nam toen zijn verantwoordelijkheid en deed niet langer verslag
van iedere dreiging. De ANP-berichten blikten dagelijks terug met een resumé
over het aantal incidenten dat die dag had plaatsgevonden.’ Een beroep van de
autoriteiten om in een crises terughoudend op te treden met berichten ligt
volgens Vasterman gevoelig. ‘Het is de aloude discussie over de vrije nieuwsgaring.
In de praktijk gaan de media hun eigen weg. Een uitzondering zijn de levensbedreigende
situaties zoals gijzelingen, ontvoeringen en kapingen. In die gevallen wordt
een beroep op ‘mediastilte’ wel gehonoreerd’.
Complotdenken
Volgens Vasterman hebben de
crises uit het verleden hun invloed op de huidige journalistiek niet gemist. ‘Rond
de Bijlmerramp zijn de media in de verhalen over de mannen in witte pakken
gedoken. De vrachtlijsten werden uitgespit en suggesties van bewoners werden op
hun waarde getoetst. Echter, de hooggespannen verwachtingen van het complot en
de doofpot zijn nooit uitgekomen. Uiteindelijk heeft de Bijlmerramp tot een
journalistieke kater geleid. Men heeft jarenlang het idee gehad dat de enquête
en het speurwerk van journalisten boven water zouden krijgen dat zich inderdaad
iets geheimzinnigs aan boord van de El Al-vlucht bevond. Men vermoedde
complotten tussen overheid, de Israëlische regering, de Rijksluchtvaartdienst en
betrokken verkeersleiders. Uiteindelijk zijn alle verhalen ontkracht. Als
resultaat daarvan zal de Nederlandse journalistiek zich bij volgende rampen en
ongevallen mogelijk terughoudend en wantrouwend opstellen ten aanzien van het
complotdenken. Het zou mij niet verbazen als complottheorieën, juist als gevolg
van de ervaringen rond de Bijlmerramp, op de krantenredacties niet meer serieus
worden genomen.’ Het enige tastbare effect van de complotten, insinuaties en
geruchten is terug te vinden in het eindrapport van het Medisch Onderzoek
Vliegramp Bijlmermeer. Uit dit rapport, dat in het najaar van 2004 87 verscheen, blijkt dat een deel
van de 6.000 onderzochte personen posttraumatische stressstoornissen
ondervonden als gevolg van alle publicaties over de geruchten en speculaties.
Vasterman: ‘Het is de wrange bijsmaak van een mediahype die Nederland na de
ramp en rond de Bijlmerenquête in zijn greep hield’.