donderdag 9 mei 2002

Fortuyn: tussen demonisering en verafgoding. '

9 mei 2002

De media en de gevestigde politiek hebben een klimaat geschapen waarin deze moord kon plaatsvinden. Fortuyn zou in de media voortdurende zijn afgeschilderd als een rechts-extremist, een racist, dan wel een politicus die thuishoort in het rijtje LePen, Haider en De Winter.'

Deze demoniseringshypothese werd al op de avond van de moord gelanceerd, onder andere door prof. Smalhout in het programma B&W van Sonja: er was sprake geweest van een hetze, Fortuyn zou zijn neergezet als een 'relnicht'. Op dat moment was er nog niets bekend over de dader en zijn motieven, behalve dan dat het om een blanke Nederlander ging. (godzijdank, verzuchtte vrijwel iedereen).

Eerst leek de demoniseringstheorie vooral het gevolg van de woede en de verbijstering van het moment, in de uren en dagen daarna werd steeds vaker en explicieter de beschuldigende vinger gewezen naar de media, de PvdA en Groenlinks. Mensen als Job Frieszo (NOS Journaal), Wouke van Scherrenburg (Den Haag Vandaag), Ad Melkert, Paul Rosenmuller moesten het daarbij ontgelden. Signaal voor de media om daar in al die programma's en krantenkolommen weer veel aandacht aan te besteden.

Als je de demoniseringshypothese onder de loep legt, gaat het in feite om een redenering die gebaseerd is op een keten van veronderstelde causale verbanden.

De moordenaar en de media.

De demon theorie schrijft een zeer grote invloed toe van de media op het denken en de daad van de moordenaar.

Uit allerlei media-onderzoek blijkt dat er van een directe media-invloed op menselijk gedrag geen sprake is. Er zijn incidentele gevallen waarbij het sterke vermoeden bestaat dat er sprake is van imitatiegedrag, waarbij de (doorgaans gestoorde) dader zich laat inspireren door films (Rambo en vergelijkbare 'shootouts') of door uitvoerige berichtgeving over opzienbarende gewelddadigheden. (Erfurt en de schietpartijen op scholen in de VS). Ook bij de vermeende golf van kindermoorden in 1997 in Nederland kwam een dergelijk verband ter sprake, traumapsycholoog Wolters riep zelfs op tot een mediastilte om nog meer imitaties te voorkomen. Bij de verschillende processen tegen de daders is echter nooit enige bewijsvoering voor deze veronderstelling op tafel gekomen.

Uit talloos effectenonderzoek is inmiddels duidelijk geworden dat het niet meevalt om de media als afzonderlijke beïnvloedingsfactor te isoleren en bestuderen los van allerlei andere sociale of psychologische variabelen. Bovendien komt uit veel mediaonderzoek niet een passieve maar juist een zeer actieve en assertieve mediaontvanger naar voren, die zelf selecteert en zelf construeert. De sociale omgeving, interpersoonlijke communicatie en uiteraard het eigen wereldbeeld spelen daarbij een belangrijke rol. Dat neemt niet weg dat de media in ieder geval een sterke agendasettende rol spelen, ze bepalen in grote mate waar het publieke debat over gaat (en worden daarbij weer beïnvloed door gebeurtenissen, acties van belangengroepen en de besluitvorming in de politiek).

Daarnaast is van belang dat de media niet alleen simpel gebeurtenissen verslaan maar dat ze deze ook altijd meteen in een kader proberen te plaatsen. De media proberen te duiden, te interpreteren en zin te geven aan al die gebeurtenissen. Bovendien vervullen de media een belangrijke platformfunctie, ze geven een stem aan allerlei maatschappelijke stromingen, hetgeen weer een breed scala aan interpretaties oplevert.

Als de dader zich al heeft laten inspireren door de berichtgeving dan heeft hij uit een veelvoud aan informatie die uitspraken kunnen kiezen die mogelijk een bevestiging boden voor zijn verwrongen wereldbeeld waarin geweld als optie wordt gezien. Het merkwaardige is dat dader voorzover nu bekend eerder tegenstander was van Fortuyns ideeën over bont en bio-industrie dan (voor zover wij wete) van zijn voorstellen met betrekking tot de islam of asielzoekers. In de berichtgeving over Fortuyn kwam het milieu zelden aan bod. Niettemin zal V. van der G. Fortuyn als een groot gevaar voor de Nederlandse samenleving hebben gezien, een gevaar dat kost was kost gestopt diende te worden. Om die stap te kunnen maken, nog voor de verkiezingen, moet tocht ergens in dat brein kortsluiting zijn ontstaan.

Dé media?

Een andere veronderstelling bij de demoniseringshypothese is dat de media tamelijk eensluidend een boodschap hebben gebracht en dat die boodschap haatdragend jegens Fortuyn zou zijn geweest.

De brede categorie 'de media' zorgt voor grote problemen bij het toetsen van de demoniseringshypothes, er is sprake van een zeer uitgebreide en gevarieerde media-aanbod. Bovendien speelde de verkiezingscampagne zich ook voor een deel af in allerlei infotainment-achtige programma's waarin het veel meer om human interest en emotie dan om politiek ging.

Een ander probleem bij deze redenering is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de media als nieuwsbrengers, als hoeders van de openbaarheid (platform) en als waakhonden. Allerlei uitspraken die in de openbaarheid van de media worden gedaan komen niet bepaald voor rekening van de media. Een groot deel van het nieuws bestaat uit verslaggeving van nieuwswaardige gebeurtenissen en uitspraken. Daarnaast zijn er tal van opiniërende stukken van zowel journalisten als allerlei mensen van allerlei maatschappelijke organisaties. Dat levert dus een zeer gevarieerde berichtgeving op over Fortuyn, die niet één boodschap laat zien.

Eén boodschap?

De hypothese veronderstelt dat de media in de afgelopen maanden met een behoorlijk eensluidende boodschap zijn gekomen. Namelijk dat Fortuyn een groot rechts-extremistisch gevaar zou zijn dat met alle middelen gestopt zou moeten worden. Dat is nogal lastig hard te maken gezien de duizenden artikelen en evenzoveel televisie- en radiominuten die aan het fenomeen zijn besteed. Natuurlijk is Fortuyn soms in verband gebracht met extreem-rechts, met racisme en met het bekende rijtje LePen, Haider en Vlaams Blok. Maar om te constateren dat die benadering dominant was in de berichtgeving en de opinievorming in de media, daarvoor ontbreken bewijzen. In de PCM dagbladen verschenen in de afgelopen zes maanden tot en met maandag 5 mei 856 artikelen waarin de naam Fortuyn voorkwam. In 69 daarvan kwam in ieder geval ook een van de woorden: racisme, fascisme, racist, fascist, extreem, of extremisme voor. Fortuyn in combinatie met Berlusconi, Haider, Hitler LePen, Vlaams blok: 62 keer. En in 36 keer een combinaties van Fortuyn met een woord uit beide rijtjes. In deze gevallen gaat het artikelen die zowel bevestigend als ontkennend zijn, het kan gaan om stukken waarin juist aan de orde komt dat Fortuyn geen racist is of om een stuk over de reden van het afbreken van het interview met de BBC-correspondent namelijk de beschuldiging van racisme. Fortuyn werd dus wel in dat referentiekader besproken maar je kunt niet stellen dat hij een veel artikelen werd neergezet als een racistisch gevaar, vergelijkbaar met LePen. En dat geldt zeker niet voor de feitelijke verslaggeving van allerlei lopende gebeurtenissen. Fortuin wordt in dat soort artikelen niet geïntroduceerd als de 'rechts-extremistische' politicus, zoals dat steevast wel gebeurt met bijvoorbeeld LePen. Af en toe zijn er natuurlijk wel uitspraken in die rechts-extremistische richting gedaan, ook op tv en radio en het zijn deze uitspraken die nu af en toe opduiken in de discussies, maar je kunt niet stellen dat deze representatief zijn voor de berichtgeving. Bovendien is Fortuyn natuurlijk zelf verantwoordelijk voor al de uitspraken die hij heeft gedaan, het is niet zo dat de media die stellingen nog heeft aangescherpt, ze waren immers al scherp genoeg en bijna altijd interessant nieuws. Het is de taak van de media om allerlei claims kritisch te onderzoeken zeker midden in een verkiezingscampagne. Dat overkwam niet alleen Fortuyn maar ook de andere lijststrekkers.



Fortuin als mediaster.

Wat in de demoniseringshypothese over het hoofd wordt gezien is de enorme betekenis die de uitvoerige media aandacht voor de populariteit van Fortuyn heeft gehad. Je kunt je LPF eigenlijk niet voorstellen zonder al die media. We hebben hier te maken met een partij die binnen enkele weken uit de grond werd gestampt, die geen afdelingen of structuren in het land kende en die potentiële aanhangers alleen kon mobiliseren via de media. Er is een brede, redelijk ongeorganiseerde massabeweging ontstaan, vrijwel uitsluitend gebaseerd op de boodschap die Fortuyn via de media kon uitdragen. De ontdekking dat deze massabeweging in de peilingen was terug te vinden leidde al voor de gemeenteraadsverkiezing tot een enorme toename van de media aandacht. Het fenomeen Fortuyn had een onweerstaanbare aantrekkingskracht op de media die desastreus was voor de andere partijen. Waar Pim was, gebeurde wat en verdubbelde de kijkcijfers. Om die reden is er een opwaartse dynamiek ontstaan waarin stijgingen in de peilingen leiden tot meer aandacht, en meer aandacht weer leidt tot hogere peilingen. Pim op vakantie? Een daling in de peilingen. Op sommige momenten was Fortuyn overal in de media en op de voorpagina's, continue en alomtegenwoordig. Er was af en toe sprake van een heuse mediahype rond Fortuyn, een door de media aangejaagde publiciteitsgolf. Als zich de dader al door de berichtgeving heeft laten beïnvloeden dan wellicht toch veel eerder door de vele positieve human interest achtige programma's en reportages waarin Fortuyn zich manifesteerde als een echte mediaster. Dat optreden verklaart ook waarschijnlijk dat honderdduizenden mensen het gevoel kregen een persoonlijke band te hebben met Fortuyn, iemand die nog geen jaar geleden nog volstrekt onbekend was bij het grote publiek. De flamboyante performance van Fortuyn paste perfect in de formats van de televisiedemocratie waarin alles draait om pakkende oneliners, scoren in debatten, tegenstanders te kijk zetten en zogenaamde 'zeggen waar het op staat'. Fortuyn was provocerend maar ook innemend, politicus maar vooral ook een soort televisievriend, die zijn persoonlijk leven met ons wilde delen.

De berichtgeving heeft verschillende fasen doorlopen, aanvankelijk verbazing, gevolgd door verbijstering en tenslotte erkenning van Fortuyn als een van de belangrijkste politieke figuren van deze verkiezingen. Verbazing: aanvankelijk hadden de media en de gevestigde politiek grote moeite met Fortuyn, moest hij wel serieus genomen worden? Zou LN niet binnen de kortste keren aan interne conflicten te gronde gaan? En zou Fortuyn daar niet zelf ook aan bijdragen, volgens de wetmatigheid, 'waar Pim is komt ruzie.' De omslag kwam na de gemeenteraadsverkiezingen en het inmiddels legendarische verkiezingsdebat, vanaf dat moment kon Fortuyn als fenomeen niet meer stuk voor de media. Als een magneet trok hij publiciteit aan.

Maar toch?

Waar ik eerlijk gezegd wel aan moet denken is de vraag wat er gebeurd zou zijn als er een aanslag was gepleegd op links of op allochtonen door mensen die op de een of andere manier in verband gebracht zouden kunnen worden met extreem rechts. Zouden we dan niet geroepen hebben dat Fortuyn een bijdrage had geleverd aan een klimaat van haat waarin dat geweld kon plaatsvinden? Hoe vaak is niet allerlei kritiek op de media (al dan niet impliciet) gebaseerd op dezelfde veronderstelling? Nu het omgekeerde gebeurt, is het belangrijk om dezelfde vraag toch te stellen en te onderzoeken of de manier van berichtgeven heeft bijgedragen aan de gebeurtenissen. Daarbij zou het dan niet moeten gaan om enkele incidenten (vergelijkingen in columns met Himmler), maar om de algehele berichtgeving, die natuurlijk ook mede wordt vormgegeven door politici, ook Fortuyn en allerlei andere woordvoerders.