MEDIA, RAMPEN EN RISICO’S
Peter Vasterman
(samenstelling).
Inhoud
I Media, rampen en risico's
1. Peter Vasterman: inleiding 8
2. Loek Hermans: Verantwoording en professionaliteit 11
3. Mark Kranenburg: De hedendaagse journalistiek: dat is pas echt een ramp 16
4. Frits van Exter Voedertijd 20
5. Peter Vasterman: Rampen en risico's: duivelse dilemma's voor pers en overheid 25
Inleiding.
In tijden van rampen en crises staan zowel journalisten als bestuurders
onder zware druk. De overheid wil eerst de crisis bezweren, maar de media
willen meteen de onderste steen boven. Deze belangentegenstelling leidt tot
scherpe kritiek over en weer. De overheden krijgen het verwijt slecht te
communiceren, terwijl de media onder vuur komen omdat ze teveel speculeren en
te snel koppen gaan snellen. Beide partijen gebruiken de mogelijke
verontrusting bij het publiek, vooral in het rampgebied, als tegenargument. Het
is de vraag of deze tegenstelling overbrugd kan worden. Kan men van
journalisten wel verlangen dat zij cruciale informatie achterhouden om onrust
te voorkomen? Of van bestuurders dat zij meteen alle informatie openbaar maken,
ook al ontbreekt op dat moment de context om de feiten te kunnen beoordelen?
Dergelijke problemen rond de informatiestromen
spelen niet alleen bij acute crisissituaties met veel doden en gewonden
(Bijlmer, Enschede, Volendam), maar ook bij de zogenaamde sluipende rampen
waarbij op termijn sprake kan zijn van een bedreiging van de volksgezondheid
(de gekke koeien crisis of de gevaren van verarmd uranium). De selectieve
berichtgeving zou voor een sterke uitvergroting van de risico’s zorgen,
waardoor de overheid zich gedwongen ziet om buitenproportioneel zware
maatregelen te treffen. Deze discussie werd na de aanslagen in de VS ook weer
actueel toen er verhalen kwamen over ‘bioterrorisme’ en mogelijke terreurdaden
in Nederland.
Deze vragen kwamen aan de orde op de
lustrumconferentie ‘media in CRISIS, CRISIS in media’ die de School voor
Journalistiek organiseerde op 15 november 2001. Het debat over de rol van de
media kan niet los worden gezien van de discussie over het functioneren van
openbaar bestuur en rampenbestrijding. Daarom heeft de School voor
Journalistiek beide partijen voorafgaand aan de conferentie bij elkaar gebracht
tijdens zogenaamde expert meetings om
van gedachten te wisselen over elkaars rol tijdens rampen (12 oktober 2001) en
sluipende crises (26 oktober 2001). Speciaal voor deze gelegenheid ontwikkelde
bestuurskundige Werner Overdijk van Crisisplan BV een simulatie rond een crisis
zodat de deelnemers konden ervaren hoe het is om in de huid van de ander te
kruipen. Doel was niet alleen het analyseren van de belangrijkste knelpunten,
maar ook het zoeken naar oplossingen onder voorzitterschap van respectievelijk
René van Zanten (hoofdredacteur Utrechts
Nieuwsblad) en Bert Vuijsje (freelance journalist,
ex-adjunct-hoofdredacteur de Volkskrant,
ex-hoofdredacteur HP/De Tijd).
Tot de deelnemers behoorden op 12 oktober
2001:
Pieter Broertjes (hoofdredacteur de Volkskrant), Ger
Dijkstra (adjunct-hoofdredacteur TC/Tubantia), Rob Freijssen (adjunct-hoofdredacteur TV Rijnmond), Bart Geeraedts (coördinator Enschede project KRO
radio en televisie), Frank Havik
(verslaggever Radio 1 Journaal), Erik
van Zwam (adjunct-hoofdredacteur RTL
Nieuws), Nico Haasbroek (toen: hoofdredacteur NOS Journaal), Hans
Siepel (plaatsvervangend directeur Voorlichting, Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties), Maureen
Sarucco (hoofd ‘Openbare Orde en Veiligheid’, Gemeente
Amsterdam), Toon Schuiling (Provincie Overijssel, communicatie vuurwerkramp Enschede),
en Lex Staalstra (lid raad van bestuur en voormalig directeur van Cindu
International BV Uithoorn).
En op 26 oktober namen deel: Joris IJzermans
(projectleider onderzoek gezondheidseffecten Bijlmer, Enschede en Volendam,
AMC/Nivel), Wim Köhler (wetenschapsjournalist NRC Handelsblad), Saskia Belleman (chef nieuwsdienst ANP), Bart van Oortmerssen, (adjunct-hoofdredacteur Utrechts
Nieuwsblad), Tjeu van Ras (chef
nieuwsdienst
Brabants Dagblad) , Tjibbe Joustra (secretaris-generaal
Ministerie van Landbouw, Visserij en Natuurbeheer), Joop Veen, (plaatsvervangend directeur voorlichting Ministerie van Defensie). Rob Sijmons, (Vrij Nederland), Arjen Boin, Leiden
University Crisis Research Center,
Nico Oudendijk, directeur Volksgezondheid,
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), Hans
Kriek, (communicatiebureau Brain Box) en Willem Lust, (Nova).
Een deel van dit
gezelschap was ook weer van de partij op de
lustrumconferentie op 15 november, waar onder leiding van Cees Grimbergen (NCRV Rondom Tien) de resultaten werden
besproken met een panel van vertegenwoordigers uit de journalistiek en het
openbaar bestuur. En natuurlijk met het publiek in de zaal dat gelegenheid
kreeg op de stellingen en aanbevelingen te reageren. Studenten tv-journalistiek
zorgden voor visuele illustraties van de congresthema’s.
De inleidingen op de conferentie werden
verzorgd door Loek Hermans, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
Mark Kranenburg (commentator en chef parlementaire redactie NRC Handelsblad), Peter Vasterman
(mediasocioloog, School voor Journalistiek Utrecht), Frits van Exter
(hoofdredacteur Trouw) en Hans Siepel
(plaatsvervangend directeur Voorlichting, Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties).
In het panel namen zitting: Toon Schuiling
(vuurwerkramp Enschede), Lex Staalstra (Cindu Uithoorn), Saskia Belleman,
(ANP), Rob Freijssen (TV Rijnmond) en
Frank Havik (Radio 1 Journaal). De
organisatie van het congres en de expert
meetings was in handen van Marcel Bayer, Peter Vasterman en Goof van de
Winkel (allen School voor Journalistiek) en Werner Overdijk en Celesta Bos (Crisisplan BV).
In dit Cahier de teksten van de toespraken voor
het congres en impressies van de drie discussies aan de hand van de gebruikte
stellingen. Mede-organisator Werner Overdijk analyseert in zijn slotbeschouwing
de reacties van beide beroepsgroepen tijdens de crisissimulaties en formuleert
op basis daarvan aanbevelingen, met name voor de School voor Journalistiek.
Peter Vasterman
Loek Hermans: Verantwoording en professionaliteit
In tijden van rampspoed bepalen de media de
beeldvorming. Logisch: hun core business
is nieuws. En nieuws is altijd maar één keer nieuws. Wat erop volgt zijn de
oorzaken, de gevolgen, de reacties, de maatregelen, de geruchten, complotten.
Elk van deze onderwerpen kan weer de aanleiding zijn voor een volgende reeks
berichten. Daardoor kunnen onderwerpen soms enorm worden opgeblazen.
In de informatievoorziening rond rampen,
crises en andere belangwekkende gebeurtenissen heeft de overheid een eigen verantwoordelijkheid:
zij moet het publiek informeren en het handelen van de overheid verantwoorden,
hetzij direct, hetzij via de media. Deze informatievoorziening in crisistijden
stelt hoge eisen aan de professionals die ermee te maken krijgen: bestuurders,
voorlichters en journalisten.
Een thema dat bij elke crisis in het nieuws
komt is de rol van de media in de beeldvorming. De kritiek daarop komt zowel
van buitenaf als van binnenuit. Een voorbeeld van het eerste is het artikel dat
Frits Bolkestein afgelopen weekend schreef in de Volkskrant, met als titel “De zeven hoofdzonden van de
journalistiek’.
Daarin betoogt hij dat de berichtgeving
versnippert “en wordt onderworpen aan het primaat van het sensationele.” In
zijn artikel hekelt hij de eenzijdige aandacht voor beelden en uiterlijkheden.
“Het atmosferische regeert,” zo stelt hij vast. Hij pleit onder meer voor de
invoering van een verstrekkende journalistieke verantwoordelijkheid en een
gedegen scholing.
De voorbeelden van kritiek van binnenuit zijn
gelukkig overal te vinden. Vrij Nederland
schreef bijvoorbeeld twee weken geleden, ik citeer:”(...) er is een bijna
gesloten circuit ontstaan waarin zittende journalisten naar collega’s en
politici luisteren, waarna andere collega’s het gehoorde overnemen, waarop
politici dan weer hun wereldbeeld baseren.”
De schrijver concludeert, en ik citeer weer:
“De zittende journalistiek noemt zich luis in de pels en controleur van de
macht, ten behoeve van de samenleving. Maar in die pels is het lekker warm, zo
lekker dat de journalist er zelden buiten kijkt (...).” Einde citaat.
Bolkestein bekritiseert de journalistiek van buitenaf. Vrij Nederland doet dat van binnenuit. Dat daarvoor ruimte wordt
gemaakt in de media, is een goed teken. Een echt vrije pers spreekt ook in
vrijheid over zichzelf. De journalistiek toont de laatste jaren een toenemende
openheid en wil verantwoording afleggen aan de lezers. Zo kennen verschillende
dagbladen inmiddels een ombudsman.
Maar soms zie je de worsteling van de
journalistiek. Vooral als het om berichtgeving over de media zelfgaaf,
berichtgeving over journalistieke onafhankelijkheid - denk aan PCM -, over de
publieke omroep en natuurlijk over de beeldvorming rond rampen en crises.
Daarbij zien we heftige controverses: moetje rouwende, gewonde of wanhopige
mensen tonen, in al hun kwetsbaarheid, of moet je hun de privacy gunnen die ze
misschien zouden verlangen als ze konden kiezen? Hoe lang kun je aandacht
vragen voor geruchten die je niet kunt bevestigen?
En moet de verslaggeving rond rampen en crises
beginnen met de vraag welke bestuurders moeten opstappen? Of moet dat het
sluitstuk zijn? Het zijn discussies over de verantwoordelijkheid van de
journalistiek die in de media, maar ook daarbuiten worden gevoerd, zoals uw
bijeenkomst van vandaag laat zien. Terecht stelt u daarbij dat een discussie
over berichtgeving het niet kan stellen zonder een discussie over het
functioneren van het openbaar bestuur en crisismanagement.
Hoe communiceren bestuurders tijdens rampen en
crises met de media en met de bevolking? Zijn de hypes die we vaak zien in de
beeldvorming misschien evenzeer het gevolg van gebrekkige overheidscommunicatie
als van een opgewonden mediaberichtgeving?
Het is niet aan mij om u te vertellen wat de
verantwoordelijkheid van de journalistiek moet zijn. Maar ik kan u wel
vertellen wat ik denk over de verantwoordelijkheid van bestuurders als het gaat
om de -communicatie bij belangrijke gebeurtenissen. De overheid heeft bij
uitstek een verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening bij
belangwekkende gebeurtenissen.
Publiek vertrouwen is daarbij een kernbegrip.
Ik vind dat de overheid er alles aan moet doen om publiek vertrouwen te winnen
en te behouden. Bestuurders moeten in tijden van crisis loskomen van hun eigen
belang, en voor alles het publieke vertrouwen dienen. Dat kan ook door je niet
mooier voor te doen dan je bent. (Fouten toegeven siert politici even goed als
journalisten).
De berichtgeving van de media over de overheid
bepaalt voor een belangrijk deel het vertrouwen van burgers. Maar de overheid
speelt zelf ook een rol in de informatievoorziening. Dat betekent dat we steeds
weer moeten nadenken over een aantal vragen. De eerste en belangrijkste is
altijd: Wat zijn de feiten? Die moeten het uitgangspunt zijn. Andere belangrijke
vragen zijn:
- Wat kunnen we over die feiten vertellen?
- Op welk momenten kunnen we dat het beste
doen?
- Hoe doen we dat?
- en hoe werkt de informatie van de
verschillende overheden op elkaar in?
Ik denk dat openheid en zorgvuldige woordvoering
niet alleen in tijden van crisis belangrijk zijn. Als de overheid plannen
maakt, of maatregelen treft, dan moet zij vanaf het begin ook nadenken over de
vraag: hoe kunnen we de belanghebbenden betrekken bij onze plannen? Pas dan
kunnen we bedenken hoe we ze bekend zullen maken.
Het gaat erom dat de media en het publiek
begrijpen wat die plannen en maatregelen inhouden en waarom ze nodig zijn. Dat
is een voorwaarde voor het publiek vertrouwen. De media zijn daarbij een
onmisbare partner van de overheid. Zij hebben weliswaar hun eigen
verantwoordelijkheden, maar delen in elk geval één belang: datzelfde publiek
vertrouwen.
Bij twee belangrijke gebeurtenissen aan het
begin van de nieuwe eeuw - de millenniumwisseling en, het EK voetbal -heeft de
overheid vanaf het allereerste begin de communicatie een belangrijke plaats
gegeven in de plannen. Het ging om het publiek vertrouwen dat de overheid bij
deze gebeurtenissen problemen zou kunnen voorkomen of- als dat nodig mocht zijn
- het hoofd zou kunnen bieden. De media kregen alle informatie die zij wensten,
maar de overheid heeft het publiek ook rechtstreeks benaderd.
Wat we daarvan hebben geleerd is dat alle
overheden van elkaar moeten weten waar ze mee bezig zijn. We moeten consequent
en consistent blijven informeren. En we moeten ons blijven verbeteren, door
kritisch te evalueren, door goed te luisteren naar de samenleving en door te
blijven leren. Daarbij is een kritische, professionele pers onmisbaar.
Bolkestein zegt het zo: “De pers moet vrij, onafhankelijk en kritisch zijn.
Maar de pers heeft ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van de individuele
burger en van de democratische rechtsorde.”
Bij belangrijke gebeurtenissen, en helemaal
bij crisis en rampen, staan de verhoudingen op scherp, zowel voor journalisten
als voor bestuurders. Dat vraagt van alle partijen een grote
verantwoordelijkheid. Verkeerde ofte afwachtende voorlichting en onvolledige
ofte gehaaste berichtgeving kunnen grote gevolgen hebben.
Belangentegenstellingen tussen bestuurders, voorlichters en journalisten kunnen
ten koste gaan van zorgvuldige berichtgeving over de crisis of de gevolgen van
een ramp voor de burgers.
Daarom is het goed dat u vandaag dit thema aan
de orde stelt en dat u onderzoekt welke mogelijkheden er zijn om te werken aan
de professionalisering van de nieuwsvoorziening tijdens crisissituaties. Voor
de journalistieke opleidingen is daarbij een belangrijke rol weggelegd.
Een moderne, toekomstgerichte opleiding voor
journalistiek levert niet alleen jonge professionals af voor de arbeidsmarkt,
maar vormt voor die beroepspraktijk ook een expertisecentrum. Een plek waar
theorie en praktijk samenkomen. Waar toegepast onderzoek plaatsvindt om de
beroepsuitoefening te verbeteren. Naar ik heb begrepen wil de Utrechtse School voor
Journalistiek met dit lustrumcongres en het vervolgtraject een eerste aanzet
bieden voor die nieuwe rol van het hbo. U bent zelfs van plan een Masters
opleiding journalistiek in het leven te roepen.
Ik ben ervan overtuigd dat uw initiatieven om
de journalistiek verder te professionaliseren een vruchtbare bodem zullen
vinden in de vernieuwing van het hoger onderwijs. Dat is goed voor de
journalistiek én daarmee uiteindelijk ook voor het openbaar bestuur.
Slot
Tot slot nog dit: u bent hier bij elkaar om een
uiterst actuele en zinvolle discussie te voeren over een belangrijk onderwerp.
Zo belangrijk dat ik de aanleiding voor de bijeenkomst bijna over het hoofd zou
zien.
Ik zie de kop al voor me: ‘minister vergeet
school te feliciteren met lustrum’. Niet dus: ik feliciteer u van harte met het
35-jarig bestaan van de Utrechtse School voor de journalistiek.
De hedendaagse journalistiek: Dat is pas echt een ramp.
Inleiding Mark Kranenburg, NRC Handelsblad.
In onze tijd op de School
voor de Journalistiek hadden we het niet over rampen en journalistiek. Er waren
namelijk geen rampen. Een ramp is alleen een ramp als wij er ramp opzetten.
Rampen zijn een product van de nieuwe journalistiek.
De journalistiek van de
satellietschotels en de close-up beelden van mensen met trillende lippen en
tranende ogen. De journalistiek ook van de beschuldigende vinger die zegt: Hoe
Heeft Het In Vredesnaam Zover Kunnen Komen?
U gaat daar vast nog een
heleboel boeiends over horen vanmiddag. Ik beperk me tot een paar waarnemingen.
Enschede was dus een ramp.
Zelfs het songfestival werd er voor afgebroken. Radio en televisie waren snel
paraat. De kranten hadden pech. Wie laat nu een fabriek op zaterdag ontploffen.
De meeste kranten konden pas op zijn vroegst 36 uur later berichten. Maar toen
kreeg de lezer ook wat! De Telegraaf
zette de toon met een pagina grote foto van een verwoeste straat in Enschede.
Met zelfs voor Telegraafbegrippen
kapitale letters stond er een eenregelige kop bij: “Hoe kon dit?”
De journalist in de dubbelrol
van onderzoeker en aanklager. Namens wie? En waar was de journalist als
verslaggever gebleven?
De journalist als waakhond
van de democratie. Zo werd het ons hier ooit geleerd. En zo zal het hier nog
wel geleerd worden, neem ik aan.
Maar het gaat knellen. Er
zijn tegenwoordig wel heel erg veel waakhonden. Slecht afgerichte waakhonden
ook. De waakhonden loeren soms meer op elkaar dan op de misstanden die zij
geacht worden aan de kaak te stellen.
Met z'n allen verdringen
ze zich om dezelfde prooi.
En omdat dat weer weinig
uitdagend is, of zoals dat tegenwoordig heet, weinig scoort, wordt krampachtig
naar andere prooien gezocht. Waakhonden gaan op zoek naar nieuwe terreinen.
Waarbij elke toevallige passant al gauw een potentiële indringer is en dus gebeten
wordt.
Want als de ene hond het niet doet, doet de ander het wel.
Zie hier het probleem van
de nieuwsdraaikolk. Nieuws, we komen er tegenwoordig in om maar is het wel
nieuws?
Neem het geval Enschede.
Gekkigheid kende geen grens.
De kijker zou en moest
weten dat er een ramp had plaatsgevonden. Dus was er full-time coverage niet op één, maar op twee televisienetten van de
publieke omroep.
Maar viel er feitelijk
veel te melden?
De eerste uren
vanzelfsprekend wel. De gebeurtenis, de gevolgen, de - mogelijke - oorzaken.
In het begin loopt het
nieuws vanzelf. Het aantal slachtoffers loopt op, er ontstaat meer
duidelijkheid over de gevolgen. En over de oorzaken is ook niet direct het
laatste woord gesproken.
Maar dan? Betrekkelijk
snel raakt het nieuwe, of moeten we eerlijk zeggen - het spectaculaire - er
vanaf. Dat is zo ongeveer het moment dat het buitenland weer tot de orde van de
dag gaat en Enschede afzet tegen al het andere nieuws. Daar wordt de ramp
teruggebracht tot een ongeluk.
Het binnenland kan zich
dat niet permitteren. Terecht. In de directe omgeving geldt: hoe groter het
nieuws, hoe langer de follow up. In Enschede kwamen alle ontwikkelingen op
nieuwsgebied samen: de toegenomen concurrentie cq commercialisering, de
technologie en de personifiëring ofwel het nieuws met een menselijk gezicht.
Liefst een betraand gezicht.
Het zijn de drie elementen
die telkens en overal terugkeren als het over de hedendaagse journalistiek
gaat. De concurrentie annex commercialisering leidde er toe dat niemand in
Enschede verstek liet gaan.
Iedereen was er: van de Ontbijttelevisie tot Hart van Nederland. Van internet tot
huis-aan-huisblad. En iedereen bleef maar leveren, ook als gevolg van de tweede
ontwikkeling: de technologie. Berichtgeving alleen is allang niet meer
voldoende, het moet snel liefst live worden gebracht. De satelliet maakt dit
mogelijk.
Op het eerste gezicht lijkt de technologie dienstbaar aan één
van de oerwetten in de journalistiek: namelijk dat het nieuws zo snel mogelijk
moet worden gebracht. Maar tegelijkertijd vervalt het zo belangrijke
bezinningsmoment: is wat we brengen eigenlijk wel vermeldenswaard. Of: klopt
het wel?
Deze journalistieke
afweging, de andere journalistieke oerwet lijkt soms nog nauwelijks nog
weggelegd voor de verslaggevers van de audiovisuele media. Het kijkglas moet
altijd vol zijn. Dus zijn we er live bij als de minister-president in Enschede
arriveert, om zich als premier van alle Nederlanders op de hoogte te stellen.
Dat leidt dan tot de
krankzinnige vraag van de tv verslaggever live ter plekke: mijnheer Kok wat
denkt u hier aan te treffen? Het heeft ook weer te maken met het derde element:
de personifiëring van het nieuws. De vraag aan Kok is niet veel meer dan een
variant op de vraag aan de voetballer wat er door hem heen ging toen hij het
beslissende doelpunt maakte.
Maar in Enschede was deze
vraag - wat er door hem heen ging dus - weggelegd voor het kind van een
omgekomen brandweerman. Hoe lang is het geleden dat we dachten dat dit soort
smakeloosheid ons in Nederland bespaard zou blijven.
Het nieuws moet een
gezicht krijgen en iedereen doet er aan mee, de serieuze pers incluis. De
bronnen van het nieuws reageren navenant. Er volgen of op maat gesneden
antwoorden, aangepast aan de behoefte van het medium, of de bronnen sluiten
zich als een oester. De ‘kwetsbaarheidsfactor’ of het afbreukrisico is te groot
geworden.
Dames en heren, over deze
en andere zaken gaat het vanmiddag.
Ik heb nog eens nagezocht
of zich in onze tijd op de School voor de Journalistiek nu helemaal geen ramp
had voorgedaan. Iets in de categorie Volendam waar begin dit jaar bij een
cafébrand 13 doden vielen.
Ik heb wat gevonden. 1977.
Brand in Hotel Polen in Amsterdam. 28 doden. Na twee dagen was de berichtgeving
terug naar de eenkolommer op pagina twee en na vier dagen was het nieuws over.
Geen stille tocht, geen bezorgde kabinetsdelegaties, geen bestuurscrisis.
In de inmiddels ontstane
emotiesamenleving is de rampgrens steeds lager komen te liggen.
De pers bericht over een
cafébrand alsof het een vliegramp betreft. Met dezelfde intensiteit wordt de
schuldvraag aan de orde gesteld.
In onze tijd waren we op
de school gek op Duitse sociologen. Daarom tot slot een citaat van de Duitse
socioloog Ulrich Beck, geestelijk vader van het begrip ‘risicomaatschappij.’
Hij stelde in een in 1991 verschenen essay over de risicomaatschappij een
prikkelende vraag.
Beck signaleerde ,,de
politieke autoriteit die tegenover het steeds groter wordende bewustzijn van
gevaar steeds nadrukkelijker beloftes van veiligheid moet stellen.” Hij vroeg
zich af hoe deze autoriteit zich kan handhaven als hij zich juist daardoor bij
voortduring in de beklaagdenbank geplaatst ziet en met ieder ongeluk of
bijna-ongeluk zijn totale geloofwaardigheid op het spel zet?”
Inderdaad iets om over na
te denken. Voor bestuurders en journalisten.
Ik feliciteer de School
voor Journalistiek met het 35-jarig bestaan en wens u allen een leerzaam
congres toe.
Voedertijd.
Inleiding
Frits van Exter, Trouw.
Wie bij de bestrijding van een ramp zo min
mogelijk gehinderd wil worden door de media, gelieve het recept van de Britse
politie te volgen. Ik las het in een van de stukken die mij ter voorbereiding
op deze middag werden toegezonden: Beschouw de media als een beest, ‘A Hungry
Beast.’ Als je het beest regelmatig voedert, zal het gelukkig blijven. Als je
dat niet doet, gaat het beest zelf op zoek naar voedsel.’’
Natuurlijk, dit zijn Engelse toestanden. De
hier aanwezige voorlichters zouden dat nooit over de lippen krijgen… Zij denken
het hoogstens. En zij beproeven eigenlijk hetzelfde recept.
We kunnen het vandaag heel lang hebben over
belangentegenstelling, transparantie van overheid, beheersing van
informatiestromen, recht op vrije nieuwsgaring en al dat soort gewichtige
zaken. Maar voorlichting ten tijde van rampen is simpel: Feed the Beast.
Drijf ze bijeen op een veilige afstand en houd
ze bezig door regelmatig brokken informatie toe te werpen.
Deze aanbeveling lijkt rechtstreeks afkomstig
uit de vermaarde satirische roman Scoop van Evelyn Waugh (wat mij betreft
verplichte lectuur voor elke student journalistiek). The Beast is immers de toepasselijke titel van het dagblad waaraan
de hoofdpersoon is verbonden. De belangrijkste concurrent heet overigens The Brute.
Ergens in het boek staat ook de definitie van
nieuws: ,,Nieuws is alles wat een kerel, die zich eigenlijk nergens voor
interesseert wil lezen.’’
Rampen voldoen bij uitstek aan dat criterium.
Zij bevatten alle ingrediënten die een kerel, die zich eigenlijk nergens voor
interesseert naar de krant doet grijpen.
Rampen maken media hongerig. Alle
gemeenplaatsen zijn waar: wij zijn beesten, wij zijn de aasgieren die boven
kadavers cirkelen, wij zijn de lachende hyena’s die lekkerbekkend wachten tot
de zieltogende zebra neerstort. Wij zijn – ter afsluiting van de biologische
analogie – parasieten die zich op de huid van echte wezens nestelen om hun
bloed op te zuigen.
En wij doen ook niet altijd ons best dit beeld
te ontzenuwen. Zo ontving ik onlangs van het ANP een glossy ‘relatiemagazine’
waarin tussen veel kleurenfoto’s de redactie uit de doeken doet hoe zij 11
september 2001 beleefde. Het was één grote getuigenis van de extase waarin een
redactie kan geraken door een grote ramp.
Enkele citaten:
“Uur na uur zijn wij als gekken bezig
geweest.”
“De adrenaline spuit de nieuwslezers uit de
oren.”
“Er werd op een fantastische manier
samengewerkt.”
“Werkelijk hartverwarmend.”
“Vanuit journalistiek oogpunt was het
eigenlijk een geweldige dag.’’ Enzovoorts.
De reflectie blijft beperkt tot één citaat van
een collega die besluit een zesde nachtdienst extra te draaien: “Gek vak hebben
wij eigenlijk.’’
Ik heb groot respect voor het werk van het ANP
en ik herken de gevoelens, maar sommige gevoelens moet je misschien toch wat
meer voor je houden.
Moeten wij het vandaag hebben over het
overbruggen van belangentegenstellingen tussen crisisbestrijders en
crisisbeschrijvers? Of over de kwaliteit van het voer dat de media wordt
toegeworpen?
Volgens mij moeten wij de tegenstellingen
gewoon aanvaarden. Zij zijn immers in beginsel de basis waarop onze
democratische samenleving rust.
Belangrijker
is wat mij betreft de vraag in hoeverre deze tegenstellingen daadwerkelijk
leiden tot beestachtig gedrag.
De eerste prioriteit van elke journalist is om uit de eerste hand
verslag te kunnen doen van relevant nieuws. Bij de ramp in Enschede waren twee
van onze verslaggevers en een fotograaf snel ter plaatse. Zo snel, dat zij
ongehinderd het rampgebied konden betreden en daar in weerwil van geboden van
politie en beveiliging de hele nacht zijn gebleven.
Dat was misschien niet in het belang van de
overheid, maar wel in het belang van de berichtgeving. Wij hebben ook naderhand
daar geen enkel moment twijfels over gehad. Simpelweg omdat het vertrouwen in
de betrokken verslaggevers groot is. Zij doen hun werk gewetensvol. Zij zullen
een slachtoffer dat op de ambulance wacht niet vragen: ‘Hoe voelt u zich?’ Of:
‘Wat ging er door u heen?’ Zij doen gewetensvol hun werk.
Een van die verslaggevers was George Marlet,
die zich naderhand meer verdiept heeft in de rampenjournalistiek - mijn
opmerkingen zijn deels op zijn ervaringen gebaseerd. Als bijdrage aan een
intern debat op onze redactie over rampenjournalistiek schreef hij: ,,Volgens
gedragswetenschappers gaat een crisissituatie gepaard met heftige emoties, een
scherpere visuele waarneming, een vertraging in de tijd, verlies van nuance en
een minder goed functionerend geheugen. Een verslaggever zal niet wezenlijk
anders reageren.’’ Crisisbestrijders en crisisbeschrijvers zijn mensen met
menselijke eigenschappen die hun gedrag beïnvloeden.
Hoeveel tegenstellingen er ook zijn, beide
partijen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid : het tijdig verstrekken
en verspreiden van relevante en betrouwbare informatie.
En dat kan natuurlijk altijd beter, zoals wij
vandaag leren.
Een paar losse kanttekeningen en aanbevelingen
voor de discussie:
1. In de discussies over dit onderwerp blijft de ontvanger van het nieuws
veelal buiten beeld. Ten onrechte, want daar draait het juist om. De meeste
ontvangers hechten naar mijn overtuiging aan zorgvuldige berichtgeving, zitten
niet te wachten op desinformatie van overheid of media, zijn zich bewust van
belangentegenstellingen zoals zij zich ook bewust zijn van tegengestelde
gevoelens bij henzelf: een ramp roept nieuwsgierigheids, soms zelfs
sensatiezucht op, maar ook afschuw en ontzetting. Hoe vaak worden wij
bijvoorbeeld niet gebeld met klachten over al te schokkende nieuwsfoto’s?
2. Media en overheid moeten meer bereid zijn openheid te betrachten over
hun doen en laten, opdat de burger, de kijker, de lezer, de luisteraar, hun
optreden ten tijde van een crisis beter kan beoordelen. Dat kan uiteindelijk de
kwaliteit van berichtgeving en voorlichting ten goede komen. Journalistieke
ethiek is gebaat bij publiek debat.
3. Voorwaarde is dat de overheid niet alleen zijn informatieplicht serieus
neemt, maar zich ook minder vaak verschuilt achter onafhankelijke onderzoeken
(‘ik kan u niets zeggen daar wordt nu een onderzoek naar verricht’) en niet
blijft steken in vage, algemene klachten over de media ‘die over lijken gaan’.
De overheid moet man en paard noemen, journalisten ter plekke en de
hoofdredacties in de thuiskantoren aanspreken op hun gedrag. Maar zij moeten
ook oog hebben voor de gerechtvaardigde belangen van media.
4. Gezagsdragers wekken soms de indruk dat zij niet alleen de crisis
willen beheersen maar tegelijkertijd ook al de mogelijke politieke fall-out.
5. Slachtoffers dienen zo omzichtig mogelijk te worden benaderd of in het
geheel niet, dat geldt niet voor bestuursverantwoordelijken. Maar slachtoffers
en nabestaanden hebben een verhaal te vertellen en willen dat vaak ook. Bij de
Herculesramp werden zij afgeschermd waarmee de verantwoordelijken zich ook
afschermden voor de verantwoordelijkheidsvraag die nu nog niet afdoende is
beantwoord.
6. Voorwaarde is ook dat media bereid zijn zich open op te stellen voor
kritiek; zelf bijdragen leveren aan discussies door eigen gedrag en het gedrag
van concurrenten frank en vrij te onderzoeken en zich niet te verschuilen
achter vage dooddoeners als ‘het recht op vrije nieuwsgaring’ of zelfs de
persvrijheid.
7. Die discussies over het gedrag van crisisbestrijders en
crisisbelichters kunnen de kwaliteit en zorgvuldigheid van informatie ten goede
komen. Je kunt weinig absolute normen stellen. Persvrijheid betekent dat
iedereen zich journalist kan noemen. Ook Willebrord Frequin. De overheid kan
formeel geen onderscheid maken, maar ik zou toch in overweging willen geven om
tenminste enige ordening aan te brengen, al was het maar op basis van type
medium: tv, radio of krant, internationaal, landelijk of regionaal. Elk medium
heeft zijn eigen voedsel nodig.
8. Stimuleer na een crisis openbare discussies over berichtgeving.
9. Vermijd live persconferenties voor de hele meute; zij kunnen slechts
het beeld van chaos vestigen.
10. Het verstrekken van informatie tijdens een crisis is een vak, laat dat
over aan de professionals. Laat de hoogst verantwoordelijken het nodige zeggen,
maar belast ze niet met de gehele communicatie. Dat moet fout gaan als zij
ondertussen ook nog een crisis moeten bestrijden. En niet elke burgemeester of
minister kan een Guiliani zijn.
11. Ga er niet op voorhand van uit dat journalisten ‘over lijken gaan’; de
meeste collega’s hebben een groter verantwoordelijkheidsgevoel dan u denkt. Het
is soms alleen goed ze daarop aan te spreken. Als u bijvoorbeeld nog eens
duidelijk maakt dat op grond van deskundig advies het raadzaam is slachtoffers
behoedzaam te benaderen, herinnert u ze aan die verantwoordelijkheid, en heeft
u ook iets om op terug te vallen als media zich daar weinig van aantrekken. U
moet assertiever durven zijn.
Tenslotte moet u zich misschien ook afvragen
of u ‘voedertijd’ niet wat te leuk vindt.
Het verbaast mij dat bij crises de verantwoordelijken
soms elke omroep een apart interview gunnen, van de lokale omroep tot en met
CNN. Zou het kunnen dat ‘de adrenaline’ niet alleen bij journalisten wat harder
gaat stromen, als de stad brandt?
Want niets dierlijks is ook overheidsdienaren
vreemd.
Dank u wel.
Frits van Exter
Rampen
en risico’s: duivelse dilemma’s voor pers en overheid.
Toen ik op het idee kwam voor dit congres kon
ik niet vermoeden dat dit onderwerp –rampen en risico’s nu zo actueel zou zijn.
Door de aanslagen in de VS en de terrorisme dreiging in Europa (risico’s:
bioterrorisme, miltvuur paniek!).
De eerste ideeën voor deze conferentie dateren
van lang daarvoor, van begin van dit jaar al: in de weken na de brand in
Volendam laaiden de discussies over de rol van de media weer op. Discussies die
ook al plaatsvonden na vuurwerkramp in Enschede en daarvoor uiteraard tijdens
de parlementaire enquête Bijlmermeer ramp in 1999.
Sommige critici noemen de media
‘rampverslaafd’ en hekelen de enorme nieuwsgolven die bij iedere ramp telkens
in omvang groeien. Bovendien zou de massale aanwezigheid van de pers de directe
crisisopvang ter plekke verstoren.
In de weken na de ramp zou de berichtgeving
zich kenmerken door ongecontroleerde berichtenstromen en eindeloze speculaties
over de oorzaken van de ramp en de mogelijke gevolgen voor gezagsdragers. Het
bekende koppensnellen.
Daarnaast zijn er de ‘sluipende’ rampen, de
zgn. creeping crises, waarbij niet
meteen sprake is van een acute crisissituatie met doden en gewonden, maar die
op termijn wel risico’s kunnen opleveren voor de volksgezondheid. Denk aan BSE,
dioxine, GSM-straling of verarmd uranium.
Volgens critici berichten de media hier
uitermate selectief over, waardoor bepaalde risico’s enorm worden uitvergroot
terwijl andere –meer alledaagse gevaren- nauwelijks aan bod komen. De
maatschappelijke verontrusting die daar uit voort komt, dwingt de overheid soms
tot draconische ingrepen met enorme economische schade.
Opvallend is dat die discussie zich doorgaans
beperkt tot rol van de media (en dan ook nog voornamelijk tot de ethische
kwesties, tot wat je kunt samenvatten als: de exploitatie van het leed,
leed-als-vermaak), zonder al te veel aandacht voor de vraag onder welke
omstandigheden journalisten eigenlijk moeten functioneren tijdens rampen en
crises.
Want in die situaties komen journalisten veel obstakels tegen, waardoor
reguliere berichtgeving moeilijk, zo niet onmogelijk is door de chaos van het
moment. Al snel na een ramp drogen de officiële informatiebronnen snel op en
gaan er allerlei moeilijk te verifiëren berichten of zelfs geruchten opduiken.
Wat te doen, wel of niet publiceren? En als concurrerende media het wel
brengen?
Bij de sluipende crises zijn journalisten in
sterke mate afhankelijk van woordvoerders en experts, die elkaar overigens
evenzo vaak tegenspreken. Of er sprake is van een serieus risico staat vaak nog
ter discussie in de wetenschap.
Dat betekent dat je niet over de rol van de
media kunt praten zonder daar ook het functioneren van de overheid bij te
betrekken, want dat heeft een enorme invloed op de manier waarop de media
kunnen berichten over rampen en crises.
Hoe is de informatie voorziening tijdens een
crisissituatie? Geeft de overheid niet veel te weinig informatie? Wordt de pers
niet tegengewerkt of buitenspel gezet? Denk aan de nasleep van de Bijlmerramp.
Jarenlang werden kritische journalisten met een kluitje in het riet gestuurd.
Aanvankelijk reageert de overheid afwachtend,
maar zodra er publiciteit komt, volgt er vaak weer een overreactie, waardoor de
media de indruk krijgen dat er dus blijkbaar een buitengewoon ernstige crisis
is ontstaan.
Er ligt dus ook een grote verantwoordelijkheid
bij de bestuurders, voorlichters en crisismanagers als het gaat over hoe berichten
de media over crisis en rampen
Om die reden hebben we de mensen die
sleutelposities vervullen tijdens crises en rampen zowel bij de overheid als de
media verschillende malen bij elkaar gebracht, vandaag en hiervoor tweemaal
tijdens zogenaamde expert meetings.
Zowel verslaggevers, hoofdredacteuren, voorlichters als bestuurders.
Doel daarvan was vooral om zicht te krijgen op
die mysterieuze en onvoorspelbare processen die zich tijdens crises afspelen.
Waarbij de media – gewikkeld in een scherpe concurrentiestrijd- op jacht zijn
naar nieuws, en waarbij de overheid zo behoedzaam mogelijk probeert te opereren
om te voorkomen dat de problemen nog groter worden. Met vaak als averechts
effect dat het wantrouwen bij de media groeit en de jacht op nieuws weer
heviger wordt.
Om dat proces te doorgronden zijn beide
partijen in de huid van de ander gekropen tijdens een simulatie over een
sluipende crisis die geleidelijk escaleert in een regelrechte ramp. De
journalisten speelden de rol van ministers, staatssecretarissen en
voorlichters, terwijl de voorlichters en de bestuurders als journalisten
moesten zien uit vinden wat er aan de hand was.
De simulatie ging over de gevaren van
elektromagnetische velden. Hoogspanningsmasten worden in verband gebracht met
allerlei gezondheidsklachten tot en met een cluster van leukemiegevallen bij
kinderen. In een denkbeeldige nieuwbouwwijk lopen de spanningen zo hoog op dat
de ME er aan te pas moet komen om te voorkomen dat buurtbewoners de
hoogspanningsmasten omhakken.
Intussen doet de overheid pogingen om helder
te communiceren over de reële risico’s, maar de pers zit er bovenop. De onrust
breidt zich verder onder bewoners van andere wijken in Nederland. Grotere
aantallen bewoners blijken dezelfde of andersoortige klachten te hebben.
Onderzoeken spreken elkaar tegen, al snel wordt er een link gelegd naar de
straling van GSM-zendmasten. De Tweede Kamer roept om ingrijpende maatregelen
en een diepgaand onderzoek naar de huidige ‘gezondheidscrisis’.
Typisch een voorbeeld van een crisis die
stapsgewijs ontstaat en die kan leiden tot een behoorlijke maatschappelijke
ontwrichting, terwijl de feiten die er aan ten grondslag liggen tamelijk ‘dun’
zijn. Een crisis die misschien ook helemaal niet hoeft te ontstaan als overheid
en media anders met elkaar en met het publiek zouden communiceren. En zonder
crisis zouden er misschien betere of in ieder geval doordachte maatregelen
kunnen worden getroffen in plaats van het gebruikelijke paniekvoetbal.
Het was verbazingwekkend om te zien hoe
iedereen in zijn rol opging, en vooral ook dat de journalisten het heel
aangenaam vonden om ‘geen commentaar’ te roepen of ‘onbereikbaar’ te zijn,
terwijl de bestuurders zich als keiharde verslaggevers ontpopten die de
ministers het liefst ter plekke een kopje kleiner hadden gemaakt.
Een belangrijk ‘leermoment’ werd aldus
verwoord door een van de journalisten: “Iedereen bij ons aan tafel had het
gevoel dat het probleem non-existent was. Men was ervan overtuigd dat er iets
gedaan moest worden om de publieke opinie tegemoet te komen, maar aan de andere
kant bleek telkens -als we maatregelen gingen nemen- dat we bevestigen dat er
ook écht een probleem is. Daar zijn we niet uitgekomen, we vinden het onzin, we
moeten iets doen en als we een keuze maken dan blijkt we maken het alleen maar
erger.” Genuanceerde uitspraken worden vaak opgevat als pogingen om de gevaren
te bagatelliseren, harde uitspraken als gebrek aan meelevendheid en een gebrek
aan informatie vaak als pogingen om iets te verbergen. Dat is het grote dilemma
voor de bestuurders.
Een andere belangrijke conclusie is dat zich
in de journalistiek een spiegelbeeld van dit dilemma voordoet: ‘niets doen mag
niet.’ Als de andere media met nieuws komen waar vervolgens een maatschappelijk
debat over ontstaat, dan kun je je er niet aan onttrekken, dan zul je er ook
over moeten berichten, ook al heb je grote twijfels over de aanleiding. Dat
geldt ook voor de verslaggever die terugkomt op de redactie met het verhaal dat
er eigenlijk geen ‘hard’ verhaal in zit. Je moet met iets terugkomen, zeker als
de anderen het ook hebben.
Ik denk dat het heel belangrijk is dat
journalisten zich realiseren dat de media een belangrijke rol spelen in die
stapsgewijze opbouw van een crisis, al dan niet in de nasleep van een ramp. De
overheid heeft geen early warning systems
om aan te geven wanneer de organisatie in zo’n spiraal terecht komt, zei iemand
tijdens de expert meeting. Ik vraag
me af of er op die redactie ook niet een dergelijk waarschuwingssysteem
ontwikkeld zou moeten worden om zo te voorkomen dat iedereen elkaar meesleept
in een proces dat niemand wil.
Op dat spoor willen verder, vandaag deze
conferentie en hierna komt er een vervolg, met misschien nieuwe expert meetings en simulaties waarin de
nadruk meer zal liggen op de processen die zich op de redacties afspelen. Als
School voor Journalistiek vinden we het belangrijk om op die manier een
bijdrage te leveren aan de –gelukkig- nooit eindigende discussies over het vak.
Media, rampen en risico’s.
Een impressie van de
drie discussies op 12 oktober, 26 oktober en 15 november 2001, aan de hand van
de tijdens het congres gebruikte stellingen.
Stelling
1.
De pers gaat té ver tijdens rampenberichtgeving. Vooral
de tv-journalistiek houdt te weinig rekening met slachtoffers en nabestaanden.
Bovendien lopen journalisten de hulpverleners voor de voeten.
Er lijken wel degelijk excessen te
hebben plaatsgevonden, al is er discussie over de precieze toedracht van de
besproken voorbeelden: de verslaggever die de ouders vertelt dat hun dochter
omgekomen is, het tv-interview met een vijfjarig meisje in Enschede (“Jij hebt
je vader verloren..”) en het tegen de wens van de geïnterviewde in beeld
brengen van haar verbrande handen. Soms ontstaat er ter plekke ruzie tussen
verschillende cameraploegen over wie wat mag draaien of proberen redacties
bepaalde slachtoffers ‘exclusief’ te claimen. Nogal wat beelden zijn afkomstig
van een hele nieuwe garde van cameramensen, die volgens Frits van Exter (Trouw) “weinig met journalistiek van
doen heeft, en die zich weinig aan ethiek gelegen laat liggen, maar die wel
alle omroepen bedient.” De commerciële omroepen liggen vaak onder vuur –vooral
SBS6- maar ook bij de andere media, ook bij de dagbladen zijn de normen
verschoven. (15/11)
Frank Havik, die zelf uit Volendam
komt, deed direct na de brand in het café verslag voor Radio 1. “De eerste twintig minuten ben ik bezig geweest met
hulpverlening. Een jongen herkende mij, ik hem niet meer, zo verminkt was hij.
Er lag ook een jongen die ernstig verbrand was. Toen kwam er een cameraploeg
van SBS die de camera en de lampen op die jongen richtte. Die ploeg werd
vervolgens aangevallen, dat maak je dan allemaal mee en dan twee uur later bij
de eerste persconferentie ruziën twee van die SBS-ploegen met elkaar over wie
nu de plaatjes moet maken... SBS heeft die beelden niet gebruikt, maar ze
stonden er wel met hun camera bovenop.” Volgens Erik van Zwam van RTL Nieuws zijn er steeds meer
zelfstandig werkende cameraploegen die te pas en te onpas opduiken met hun
camera om beelden te schieten die ze voor veel geld kunnen verkopen. “Wij
kijken wel naar de beelden die ons worden aangeboden, maar dit soort beeld
zullen we nooit uitzenden. Wel die beelden van de vuurwerkramp, gemaakt vanaf het
dak, dat gaat de hele wereld over en wordt veel geld mee verdiend.” (12/10)
Stelling
2
De pers is slecht voorbereid en heeft geen idee hoe de
rampenbestrijding in elkaar steekt. Het gevolg is dat de pers de verkeerde
vragen stelt of op het juiste moment niet doorvraagt.
Rampen zijn per
definitie onverwachte gebeurtenissen waarop journalisten zich moeilijk kunnen
voorbereiden. “Maar de ervaren verslaggevers die verschillende rampen hebben
meegemaakt, zouden de spil moeten vormen bij de aansturing van de verslaggeving
van rampen.” Aldus Hans Siepel (Ministerie van Binnenlandse Zaken). “Dan zou je
ook een soort verstandhouding tussen overheid en media kunnen ontwikkelen
waardoor je elkaar beter verstaat en beter kan opereren van verscheidene
verantwoordelijkheden.” (12/10)
Stelling
3
Naarmate er steeds minder nieuws te melden is vanaf de
rampplek, duiken in de berichtgeving steeds meer speculaties, onbevestigde
berichten of zelfs geruchten op die de onrust aanwakkeren. Vervolgens zijn
voorlichters woordvoerders alleen nog maar bezig met het verifiëren én
corrigeren van alle nog onbevestigde, maar reeds gepubliceerde berichten.
Maureen Sarucco
(Openbare orde en veiligheid Amsterdam): “Tijdens de Bijlmerramp, en dat was de
eerste grote ramp na de watersnoodramp, hebben de media een te groot deel van
de agenda van de rampenstaf bepaald. De media zorgen voor een gigantische druk.
Het bestrijden van geruchten kost heel veel tijd, tijd die ik veel liever
gestoken zou hebben in het oplossen van het probleem. Bovendien is het
uitgangspunt dat je alleen betrouwbare informatie verstrekt zodat je nooit
hoeft te rectificeren. Daarnaast zijn er allerlei financiële en juridische
consequenties waardoor je niet meteen altijd de waarheid kunt vertellen.”
Toon Schuiling (communicatie
Enschede) stelt dat je niet alleen met de media maar vooral ook met de rest van
de wereld moet communiceren. Het is belangrijk om de voorlichting te
centraliseren. Dat stuit bij de media vaak op verzet, zeker als de voorlichters
bepaalde media uitkiezen om de boodschap over te brengen en andere niet te
woord willen staan. Ger Dijksta (TC/Tubantia):
“Die centralisatie kan in het begin nuttig zijn, maar na een half jaar is er in
Enschede misbruik van gemaakt om allerlei lastige vragen af te houden. Dat
versterkt het wantrouwen tegen centrale woordvoering.” (12/10)
Na de brand in
Volendam was er veel onduidelijkheid over het aantal doden en gewonden. Frank
Havik: “Er was veel speculatie over doden en gewonden, dus toen ik op een bord
van een rampencontainer vijf doden en 184 gewonden zag staan, heb ik dat meteen
gemeld. Dat werkt geruststellend voor mensen; als je het een beetje zweverig
houdt, dan werk je al die speculaties in de hand.” Bij de Bijlmerramp was er
een lijst met 1500 vermisten, maar Maureen Sarucco betwijfelt of je er
verstandig aan doet om dat bekend te maken. “Toen heeft Ed van Thijn gezegd, op
vrijdag moet het bekend zijn, dan weet iedereen, dat is pas het moment waarop
er duidelijkheid is.” In Enschede circuleerde al vrij snel een lijst met
duizend vermisten, daardoor wilde niemand meer geloven dat er ‘maar’ 22 doden
waren. Toon Schuiling: “Bovendien kwamen er meldingen van 80 lijkkisten en van
lijkwagen die af en aan reden. We hadden toen beter eerder kunnen uitleggen dat
ieder deeltje van een slachtoffer apart wordt afgevoerd.” (12/10)
Stelling
4
De media stellen te snel de schuldvraag aan de orde en
brengen zo direct betrokkenen bij voorbaat al in de problemen. Er wordt te snel
gespeculeerd over mogelijke oorzaken, waarbij details worden uitvergroot, maar
de bredere context nog ontbreekt. Het besef ontbreekt dat onderzoek –en daarmee
de beantwoording van de schuldvraag- vaak maanden, zo niet jaren duurt.
Het is wel
begrijpelijk dat de media snel de schuldvraag stellen maar dat behoort pas
later aan bod te komen. Frank Havik: “Het overzicht ontbreekt op dat moment
vaak, ook in de journalistiek, iedereen ging bij ‘Volendam’ achter Veerman aan,
terwijl er veel meer ‘schuldigen’ waren zoals de gemeente.” De vraag naar de
oorzaak zou eerder gesteld moeten worden dan de schuldvraag, maar ook daar komt
in die eerste uren geen antwoord op. Hans Siepel: “In mijn tijd bij de
Spoorwegen moest ik altijd een toneelstukje opvoeren, ‘nee de oorzaak van het
ongeluk is niet bekend.’ Ongevallenraad, etc.” Aan de andere kant bestaat de
indruk dat er in Nederland nooit iemand echt ergens verantwoordelijk voor wordt
gesteld en dat frustreert zowel journalisten als het publiek. (15/11)
Hans Siepel: “We leven in een tijdperk
waar rampen een wekenvullend programma opleveren, en dan kom je in een ander
traject. Want in de eerste twee dagen heb je het verhaal van de ramp wel
verteld, dan is er niet zo heel veel meer aan toe te voegen, de feiten zijn dan
wel verteld, maar dan gaan we een nieuwe fase in, dat de media vinden dat het
verhaal van Volendam nog anderhalve week verteld moet worden.”
Rob Freijssen (TV Rijnmond): “In de eerste fase van een ramp of calamiteit wordt
er gigantisch gespeculeerd over zaken die heel misschien mogelijk zouden kunnen
zijn, die volgens mij vaak ontspruiten aan het brein van de verslaggever ter
plekke. De onzorgvuldigheid van de berichtgeving in de eerste fase van de ramp
is bij de overheid erg groot, maar ik vind ‘m bij de media ook erg groot.” Soms
worden onjuiste uitspraken niet meer rechtgezet. Nico Haasbroek (NOS Journaal): “Je hebt aanmelden en
afmelden. Je maakt er melding van, bijvoorbeeld van een poederbrief, en als
vervolgens de mededeling komt dat er niets aan de hand is, dan moet je dat
afmelden.” (12/10)
Stelling 5
De media houden te weinig rekening met de effecten van
hun berichtgeving: zoals onnodige maatschappelijke onrust, paniek of zelfs
verstoringen van de openbare orde (‘poedermalloten’).
Er bestaat duidelijk
een belangentegenstelling tussen overheid en media in crisissituaties: de
overheid kan of wil niet alles vertellen, terwijl de media allerlei berichten,
vermoedens en speculaties bevestigd of ontkend wil krijgen. Joop Veen (Voorlichting Ministerie van Defensie): “Er
zijn natuurlijk wel situatie denkbaar waar volgens mij bij de burger ook begrip
voor bestaat dat de overheid niet alle informatie kan geven die er is, op het
gebied van Defensie spreekt dat voor zich. Ik ontzeg de media niet het recht om
via andere bronnen te kijken of er achter kunnen komen. Maar soms moeten we een
beroep doen op hun verantwoordelijkheid om bepaalde informatie niet te
publiceren. ” (26/10)
Het probleem is dat
de concurrentie tussen de media het gezamenlijk achterhouden van informatie
onmogelijk maakt. Er is altijd wel een krant of tv-zender die wel publiceert.
Bovendien is de weerstand bij de pers tegen dit soort ‘zelfcensuur’ erg groot.
Hans Siepel: “Neem het probleem van de millennium-wisseling: als twee procent
van de Nederlanders gaat hamsteren omdat er allerlei wild west verhalen
verschijnen, dan hebben we een groot probleem. Dat ging uiteindelijk redelijk
goed, maar het zou goed zijn om de discussie over die verantwoordelijkheid te
voeren. Als overheid zeggen we niet, daar moet je niet over schrijven.”
Pieter Broertjes (de Volkskrant): “Het is niet ons belang
om relevante feiten niet te vermelden. Natuurlijk niet ten koste van alles,
maar mijn grens ligt heel hoog. Er zijn maar heel weinig uitzonderingen, de
staatsveiligheid of een gijzeling van Beatrix. Maar nogmaals, de regie is bijna
niet te doen, we vechten elkaar elke dag het hok uit.”
Aan de andere kant
hebben de media kritiek op het ministerie dat bijvoorbeeld niet wil reageren op
het feit dat alle gasmaskers in het najaar van 2001 uitverkocht waren. Rob
Freijssen: “Als je dat meldt en je vraagt aan de overheid of een gasmasker
nutteloos is dan krijg je te horen: ‘Ja, nee die discussie gaan we niet
aanzwengelen.’ Nee, die discussie is er nog niet, daarom zijn al die gasmaskers
uitverkocht. Je moet uitleggen dat het geen zin heeft.” (12/10)
Stelling
6
De berichtgeving over
risico’s kenmerkt zich door zwart-wit denken (iets is schadelijk of niet), door
het ontbreken van context (hoe groot zijn de risico’s in vergelijking met
andere gevaren?), door een opgewonden toonzetting en door een grote voorkeur
voor worst case scenario’s. Het
gevolg is dat het publiek de risico’s die in de media breed worden uitgemeten
sterk overschat.
De journalisten
stellen dat opvallende of schokkende gebeurtenissen zoals rampen of aanslagen
er voor zorgen dat een bepaald risico plotseling in het centrum van de
belangstelling staat. Dat andere risico’s groter zijn op dat moment, doet er
dan niet toe, je kunt moeilijk bij een legionella geval melden dat er meer
mensen dood gaan aan roken. Rob Sijmons (Vrij
Nederland): “Je moet rekening houden met de psychologie van de mens, er
bestaat een groot verschil tussen het te kwantificeren risico en het risico dat
mensen voelen. De perceptie van het risico van een keer duizend is anders dan
dat van duizend keer een.” Bovendien “zijn mensen geneigd risico’s te
accepteren in het verkeer, terwijl ze als het op voedsel aankomt geen enkel
risico accepteren.” (Tjibbe Joustra, Ministerie van
Landbouw, Visserij en Natuurbeheerlandbouw). Zeker als het een voorkombaar
risico is zoals in het geval van de BSE-crisis.
De uitvoerige berichtgeving over een
nieuw risico zorgt er misschien wel voor dat paniek in de eerste uren wordt
voorkomen. Bij gebrek aan informatie ontstaat juist geruchtenvorming. Dat geldt
voor rampen. Saskia Belleman (ANP):
“Het heeft dagen geduurd voor bekend werd gemaakt hoeveel vermisten er waren,
men wilde geen paniek veroorzaken, maar intussen ging iedereen zelf tellen en
sloegen de schattingen op hol.” Overigens blijkt meestal de tien procent vuistregel
op te gaan, van de eerste schatting van het aantal doden blijft doorgaans maar
tien procent over, dat gold ook in New York. (26/10)
Over BSE en MKZ is genuanceerd bericht
en daarom is het ook niet een crisis geworden zoals in Duitsland of Frankrijk.
Over de Bijlmer zijn de meningen verdeeld, de oordelen variëren van ‘adequaat’
tot en met ‘indianenverhalen,’ die later niet werden gerectificeerd. De
overheid heeft moeite met het ontzenuwen van geruchten. De correctie wordt
bovendien niet zo breed uitgemeten als het gerucht.
Tjibbe Joustra: “De
dioxine affaire in België is een voorbeeld van onnodig veel onrust zaaien. Als
je daar op terug kijkt was er weinig aan de hand, maar het begon steeds meer
publiciteit te genereren en dat was voor velen het bewijs dat er sprake was van
een ernstig risico. Bij deze affaire zijn maatregelen genomen die buiten
proportie waren.” Als journalisten naar een bedrijf bellen en te horen krijgen
dat men niet kan garanderen dat alle partijen dioxinevrij zijn (omdat er steekproefsgewijs
wordt gecontroleerd) dan gaan in de media de alarmbellen rinkelen. Vervolgens
zullen de supermarkten producten uit de schappen moeten halen om het vertrouwen
van de consument niet te verliezen. Op die manier kunnen incidenten uitgroeien
tot grote crises. Aan de andere kant verwijten de media het ministerie te
weinig informatie beschikbaar te stellen. (26/10)
Stelling 7
Als gevolg van deze mediaberichtgeving ziet de
overheid zich regelmatig gedwongen draconische maatregelen te nemen. Het overheidsbeleid
wordt dan eerder bepaald door het streven het vertrouwen terug te winnen bij
het publiek, dan door het verkleinen van de feitelijke risico’s. Dit kan tot
buitenproportionele maatschappelijke, economische of institutionele schade
leiden.
De
overheid staat soms voor moeilijke afwegingen zoals in het geval van de
meningkokken besmettingen en het vaccinatieprogramma. Als zich plotseling in
Brabant vijf of zes gevallen voordoen, dan kan vaccinatie nuttig zijn, aldus
Nico Oudendijk (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), maar de uitgebreide publiciteit kan veel onrust
veroorzaken en vervolgens leiden tot de roep, ook in de Tweede Kamer om
nationale vaccinatie: “Het dilemma is dat volledige openheid de illusie voedt
dat er nooit meer mensen aan dat soort besmettingen zullen overlijden. De
werkelijkheid is dat het altijd gebeurt en dat je dat als overheid niet kunt
voorkomen. Die bredere context komt te weinig aan bod.” In de discussie komt de
vraag aan de orde of de overheid niet meer verantwoordelijkheid bij de burgers
moet leggen, probleem is dan wel dat mensen beslissingen nemen op basis van
emoties in plaats van feiten. (26/10)
De
journalisten die de rol van ministers en voorlichters moesten spelen, ontdekten
tijdens de simulatie dat er eigenlijk geen reden is om er een
volksgezondheidsprobleem van te maken, maar dat de druk groot is. Willem Lust (Nova): “Bij de ministeries bestond de
indruk dat probleem eigenlijk non-existent was. Het is eigenlijk onzin om iets
te doen, maar als we iets doen maken we het alleen maar erger. Dan bevestigen
wij dat er echt een probleem is.”Bijvoorbeeld door een persconferentie te
houden waarbij verschillende ministers het woord voeren. Wim Köhler (NRC Handelsblad): “Ik zat ontzettend in
de knoop met mijn eigen mening over dat de overheid eigenlijk harder en
duidelijker zou moeten zijn en dat je ziet dat zo’n persconferentie toch weer
een ontzettend appel doet op de bewindslieden om meelevend en meevoelend en
empathisch te zijn.” Zo leiden pogingen om de crisis te dempen tot averechtse
effecten. Daarnaast is er het probleem bij genuanceerde voorlichting dat de
pers stelt: ‘dus u sluit niet uit dat...’. En dat wordt dan nieuws.
Volgens
de mensen van de ministeries moet je er in zo’n geval zonder meer van uit gaan
dat er een probleem is. Nico Oudendijk: “Op het moment dat je in een
persconferentie zit is er een probleem. Misschien niet het probleem waar het
allemaal mee begon, maar er is minstens onrust, dus je moet je bevrijden van de
gedachte dat er geen probleem is, want belemmer je je zelf verschrikkelijk mee.
De vraag is, welk probleem is er? Is onrust al dan niet gebaseerd op ratio of
emotie? In beide gevallen is er onrust en is er een probleem. Niets doen is
geen optie.” (26/10)
Stelling
8
In het beginstadium van een ramp of crisis zouden de
media zich vooral moeten concentreren op een verantwoorde voorlichting aan het
publiek in plaats van op de gebruikelijke jacht op nieuws.
Nico Haasbroek is van mening dat het
accent in de beginfase moet liggen op de voorlichting (ramen dicht) , dus niet
de oorzaak of de schuldvraag. Dat geldt zeker voor de regionale zenders die
officiële rampenzenders zijn. Daarnaast: “moeten bedrijven en ook gemeenten
veel meer werk maken van voorlichting vooraf. Een bedrijf kan de journalistiek
laten weten wat voor een bedrijf het is: hoeveel mensen er werken, wat zij
produceren, hoe gevaarlijk dat is. Dan kunnen de media in het begin uitleggen
hoe het met zo’n bedrijf zit. Daarmee voorkom je die enorme druk op de
voorlichters.” (12/10)
De journalisten
hebben veel kritiek op de overheid die bij een crisis de voorlichting meteen
centraal in Den haag ter hand gaat nemen. Tjeu van Ras (Brabants Dagblad):“Ik ben van een
regionale krant en in ons gebied speelde de MKZ heel sterk, er waren veel
boeren en bedrijven bij betrokken. Dan moet ik telefonisch in Den Haag
informatie gaan inwinnen, omdat mij bij het crisiscentrum in de buurt de deur
wordt gewezen. Dat kan toch niet.” Volgens het ministerie is dat nodig omdat de
mensen in de regio niet van alle ontwikkelingen op de hoogte kunnen zijn.
Bovendien was er een vaak geraadpleegde internet site over MKZ. Volgens de
journalisten krijg je dan antwoorden op vragen die je niet wil stellen, terwijl
je geen antwoord krijgt op vragen die wel urgent zijn, bijvoorbeeld omdat er
allerlei onbevestigde berichten circuleren. De overheid kan echter alleen iets
bevestigen als daarover geen enkele twijfel meer bestaat. Een ander probleem is
dat de overheid zich na een ramp geconfronteerd ziet met een compleet leger
nationale en internationale pers en “dat de luiken dan dicht gaan.” (Willem
Lust). Bij de Herculesramp trokken alle media naar het vliegveld, terwijl de
voorlichting in handen was van het informatiecentrum van de Gemeente. Willem
Lust: “Bij de Bijlmer ging de Gemeente ook de voorlichting doen, terwijl de
politie die veel ervaring had met grootschalige toestanden met veel media
buitenspel werd gezet. ik heb nog nooit zoiets afschuwelijks meegemaakt als de
eerste dag bij de Bijlmer. Schandelijk. De ME werd op de journalisten
afgestuurd. Dat was te erg voor woorden.” (26/10).
Stelling
9
Risico- rampenjournalistiek is een expertise waar
deskundigheid en praktijkervaring voor nodig is.
Belangrijk is dat
redactie ook over een rampenplan beschikken. De nadruk zeker bij een regionale
zender ligt in de beginfase na een ramp vooral op het informeren van het
publiek. Rob Freijssen: “Belangrijker dat als eerste te kunnen melden dat er
twee in plaats van drie doden zijn, is vertellen welke gevolgen de ramp voor de
omwonenden, je luisteraars kan hebben. Pas dan ga je naar de oorzaken kijken.”
Een specialisme zou rampenverslaggeving niet moeten zijn, een groot deel is
normale verslaggeving. (15/11)
Stelling 10
Er zou in Nederland een collectief geheugen (centraal
forum/orgaan, specifieke opleiding, centraal archief) moeten worden opgebouwd
op het terrein van de rampen- en risicojournalistiek.
Een nabeschouwing: terugkijken op de toekomst
Werner
Overdijk (Crisisplan)
De lustrumactiviteiten van de School voor
Journalistiek over media, rampen en risico’s
liggen alweer bijna een jaar achter ons. Terugkijkend leverden vooral de twee expert
meetings voor Nederland unieke bijeenkomsten op. Het zal niet zo vaak
voorkomen dat hoofdrolspelers uit de journalistiek en de overheidscommunicatie
met elkaar in discussie gaan op basis van een realistische simulatie van een
gezondheidscrisis. De bestuurders konden daarin vanuit hun rol als ‘journalist’
onbekommerd uithalen naar de mediavertegenwoordigers in de rol van
‘bestuurder’. Deze ‘bestuurders’ werd zonder enig mededogen door de
‘journalisten’ het vuur aan de schenen gelegd. De ‘bestuurders’ erkenden
daadwerkelijk te hebben afgezien tijdens deze ‘vragenvuurtjes’. Misschien heeft
dat wel bijgedragen tot de zelfkritiek die tijdens het congres op 15 november
werd geuit. Nico Oudendijk (Ministerie van VWS) merkte op dat dergelijke
bijeenkomsten, waarbij ‘een blik in elkaars keuken’ kon worden geworpen,
eigenlijk veel vaker georganiseerd zouden moeten worden. Allerlei crises die
zich sinds het congres hebben voorgedaan (de oorlog in Afghanistan, de moord op
Pim Fortuyn en de bijna ramp met de ketelwagen in Amersfoort), onderstrepen die
noodzaak. Intussen hebben sommige deelnemers de nieuwe contacten aangehaald,
hebben zij kennis, ervaringen en informatie uitgewisseld en zijn er boeiende
samenwerkingsverbanden ontstaan. Voor anderen vormden de bijeenkomsten
aanleiding om de communicatieplannen en bijbehorende procedures nog eens
grondig tegen het licht te houden. Met het oog op die toekomstige discussies
volgt hier een nabeschouwing rond de belangrijkste thema’s aan de hand van de
inleidingen, stellingen en observaties uit de verschillende bijeenkomsten.
Het zelfversterkend effect van wederzijdse ‘reflexen en
vijandsbeelden’
Gedurende
de expert
meetings en tijdens het congres werd verschillende keren
gerefereerd aan de haast ‘klassieke’ reflexen en beelden die tijdens
crisissituaties over en weer bestaan tussen bestuurders en media.
Frits
van Exter van Trouw weet in zijn
inleiding ‘Voedertijd’ de beelden van bestuurders over de media plastisch te
verwoorden. De media worden getypeerd als ‘the hungry beast’, dat niets
ontziend ‘over lijken gaat’. De media cirkelen als aasgieren boven de kadavers
en nestelen zich als een parasiet op de huid van een (bestuurlijk) gastheer.
Tijdens de eerste expert meeting zette
een van de aanwezige bestuurders direct de toon voor de rest van de discussie
door al tijdens het introductierondje te zeggen: “Laat ik u dit zeggen, ik zit
hier vanmiddag niet met mijn grootste vrienden aan tafel!”. Hierbij werd
gerefereerd aan het verstorende effect van het media-optreden tijdens een
crisis. De tijd en aandacht die media opeisen zouden bestuurders liever
gebruiken voor het oplossen van de crisissituatie. De door alle inleiders
aangehaalde primaire reacties en de bijbehorende reflexen van zowel de overheid
als de media versterken het negatieve beeld dat over en weer van elkaar
bestaat.
Deze
negatieve spiraal werd even doorbroken toen deelnemers tijdens een interactieve
simulatie in de rol van de ander mochten kruipen. Er leek na afloop van de
simulatie zelfs wederzijds begrip te bestaan voor elkaars functioneren.
De
bestuurders (in de rol van journalist) beklaagden zich bij de journalisten (in
de rol van bestuurder) erover dat zij tijdens de crisissituatie nauwelijks of
geen tijd voor hen vrijmaakten, onduidelijke en technocratische statements
aflegden, te nadrukkelijk bezig waren met het verdedigen van hun politieke
positie en te weinig oog hadden voor de gevoelens van de getroffen en
verontruste burgers.
Bij de interviews en persconferenties die ze
tijdens de simulatie moesten geven, ervoeren de journalisten in de rol van
politiek verantwoordelijke dat ieder uitgesproken woord door de aanwezige
journalisten op een goudschaaltje werd gewogen. De journalisten erkenden na
afloop van de simulatie dat de rol en het optreden van de overheid tijdens een
echte crisis vele malen moeilijker is dan zij zich ooit vooraf hadden
gerealiseerd.
Tijdens de expert
meetings droegen de deelnemers verschillende initiatieven aan om deze
negatieve spiraal te doorbreken. Daarbij was de belangrijkste constatering dat
beide partijen in het verleden te weinig oog hebben gehad voor elkaars positie,
belangen en behoeften. De deelnemers waren van mening dat dit soort
inhoudelijke bijeenkomsten de openheid en wederzijds begrip (met name ook ten
tijde van crisissituaties) ten goede komt.
‘Non-issues’ bestaan niet
De ernst van een risico, ramp of crisis lijkt
heden ten dage mede bepaald door (de hoeveelheid en duur van de van aandacht
van) de media. Zoals Mark Kranenburg in zijn inleiding stelt: “Een ramp is
alleen een ramp als wij er ramp opzetten.” Rampen, risico’s en crises zijn
nieuws. En nieuws is big business. Niet verwonderlijk leidt rampspoed en
ellende tegenwoordig al snel tot een massale toeloop van en daarmee intensieve
berichtgeving door de media. En als de media er maar genoeg en aanhoudend over
schrijven, dan kan / zal de Tweede Kamer zich niet onbetuigd laten. De
betrokkenheid van politici genereert op haar beurt weer extra media-aandacht.
Daarmee is de cirkel weer rond.
Tijdens de nabespreking van de simulatie
ontspon zich een boeiende discussie tussen de deelnemers. Aanleiding vormde het
vermeende probleem van straling voor de volksgezondheid. Alle deelnemers waren
ervan overtuigd dat de eventuele gevolgen voor de volksgezondheid pas na
jarenlang klinisch onderzoek zouden kunnen worden aangetoond. Dit bood echter
op de korte termijn geen aanvaardbare oplossing voor de acute problemen waarmee
de bevolking en de bestuurders werden geconfronteerd. Vasterman staat in zijn
inleiding uitgebreid stil bij het spanningsveld dat zich voordeed tussen
bestuurders en journalisten.
Zowel tijdens de nabespreking van de simulatie
als ook in andere bijdragen en reacties op stellingen wordt gepleit voor meer
openheid en het (tijdig) verstrekken van informatie over risico’s door de
overheid. Hermans en Siepel roemen in dit opzicht de door de overheid
gehanteerde voorlichtingsstrategie vooraf aan de millenniumwisseling en het
Europees Kampioenschap Voetbal. In lijn met de opvatting van Ulrich Beck -
zoals aangehaald door Kranenburg - komt daarmee meer verantwoordelijkheid te
liggen bij de burger en zal de overheid minder snel in de beklaagdenbank terecht
komen. De wijze waarop dit uitgevoerd dient te worden vormt een gezamenlijke
uitdaging voor en verantwoordelijkheid van zowel de overheid als de media. Is
het mogelijk om ‘natuurlijke tegenstanders’ onder bepaalde omstandigheden samen
verantwoordelijkheid te laten dragen?
Wat en wie staan centraal?
In de
inleiding van Hermans wordt aandacht besteed aan het gemeenschappelijke belang
dat de media en de overheid delen, namelijk het publiek vertrouwen. Daarmee
beantwoord hij tevens de tweede vraag van dit thema, namelijk het lezend,
luisterend en kijkend publiek. Van Exter sluit hierbij aan door te stellen dat
juist de ontvangers van het nieuws veelal buiten beeld blijven. Zowel Hermans,
Siepel als Van Exter komen met enkele suggesties.
Bestuurders
dienen in tijden van crisis los te komen van hun eigen belang en zich in dienst
te stellen van het publiek belang. Het managen van de politieke ‘fall-out’ zou volgens Van Exter niet de
boventoon mogen voeren. Opvallend was dat tijdens de simulatie de journalisten
in de rol van bestuurder zich veelvuldig bedienden van ‘geen commentaar’ of
zich verscholen achter ‘onbereikbaarheid’. Zij zullen - zoals Sarucco het
beschreef – ervaren hebben hoezeer de media de agenda van de crisisstaf mede
bepalen. Ook dienen vooraf aan een crisis uitgangspunten geformuleerd te worden
ten behoeve van communicatie en informatie. Daarbij gaat het erom dat de media
en het publiek begrijpen wat plannen en overheidsmaatregelen inhouden en waarom
ze nodig zijn.
De
media dienen zich vrij, kritisch en onafhankelijk op te stellen en minder
aandacht te besteden zoals Kranenburg stelt ‘aan het loeren op elkaar’. Na
crisissituaties zou, overeenkomstig het evalueren van het overheidsoptreden,
een openbare discussie moeten plaats vinden over de berichtgeving door de
media. Journalisten en hoofdredacties zouden meer aanspreekbaar moeten zijn op
hun gedrag en berichtgeving.
Welke
rol zou de School voor Journalistiek kunnen vervullen ten aanzien van de
observaties van de inleiders, de in de discussies naar voren gekomen knel- en
verbeterpunten en bovengenoemde thema’s?
Rampenverslaggeving als apart curriculum?
De
meningen van deelnemers liepen hierover uiteen. Rob Freijssen meent dat
rampenverslaggeving niet een apart specialisme zou moeten zijn. Hij wordt
hierin bijgestaan door Siepel. Deze laatste stelt terecht dat rampen zich
sporadisch in Nederland voordoen. Beter zou het zijn om de kennis en ervaring
van ervaren verslaggevers als spil van de aansturing van de verslaggeving te
gebruiken. Schuiling – vanuit zijn functie betrokken bij communicatie over de
ramp in Enschede – kwam met een suggestie voor beide partijen. Enerzijds dient
het huidige curriculum van journalisten meer aandacht moet besteden aan de
(politiek-) bestuurlijke inbedding van de rampenbestrijding in Nederland.
Anderzijds zouden overheidsorganisaties, met name tijdens crisissituaties, baat
hebben bij (voorfase verkregen) inzicht in de rollen, belangen, specialismen en
(on)mogelijkheden van verslaggevers en media. Daarmee pleit hij voor een
integrale module waarin kennis en ervaringen wordt uitgewisseld over
rampenbestrijding door en voor zowel journalisten als woordvoerders en
voorlichters van overheidsorganisaties en het bedrijfsleven. Aansluitend bij de
wens van de overheid om risico- en crisiscommunicatie op een hoger niveau te
tillen, zouden periodieke integrale seminars met basis-, verdiepings- en
themamodulen door de School voor Journalistiek - al dan niet in combinatie met
andere onderwijsinstellingen die zich met overheidscommunicatie bezighouden -
kunnen worden opgezet en vormgegeven. Gelet op de opkomst van en discussies
tussen het aantal vakbroeders tijdens het congres, zal het de seminars niet
ontberen aan gastsprekers.
Hoe behouden we het goede?
Zoals
waarschijnlijk is opgevallen, ontbreken de reacties van de deelnemers op
stelling nummer tien: “Er zou in
Nederland een collectief geheugen in de vorm van een centraal forum, orgaan,
archief of specifieke opleiding aanwezig moeten zijn op het terrein van de
rampen- en risicojournalistiek op”. Dat valt grotendeels te verklaren door
tijdgebrek en de behoefte om tijdens de expert
meetings eerst over de andere controverses te discussiëren. Dat maakt deze
stelling echter niet minder interessant. Er bestaat in Nederland nergens een
centraal archief waar bijzondere journalistieke hoogtepunten, discussies en
uitingen (zoals bijvoorbeeld ten tijde van crises en rampen) inzichtelijk
gearchiveerd en opvraagbaar zijn. Dat is buitengewoon jammer, vooral ook voor
een School voor Journalistiek, want een dergelijk collectief geheugen zou een
belangrijke rol kunnen spelen in het onderwijs aan journalisten in spe. Er is
nog een reden voor het inrichten van een dergelijk archief. Met al die kennis
en die gestolde ervaringen uit het verleden zouden de media zich beter kunnen
voorbereiden op de toekomst. En dat is nodig, want het vergrootglas dat nu al
gebruikt wordt om bestuurders en crisissituaties te evalueren, zal de komende
jaren ook gaan dienen om de media berichtgeving aan een nader onderzoek te
onderwerpen. Het lustrumcongres leverde de eerste aanzet voor de ontwikkeling
van dat collectieve geheugen op het gebied van media, rampen en risico’s, en
vervolg is hard nodig.