woensdag 10 oktober 2001

Zinloos geweld als mediahype

 De aanjagende rol van de media bij de sociale constructie van zinloos geweld.

Peter Vasterman

Gepubliceerd in:

Tijdschrift voor Bestuurskunde jaargang 10, oktober 2001, nummer 7.


INTRO

Sinds de dood van Meindert Tjoelker in 1997 is 'zinloos geweld' als maatschappelijk issue hoog op de agenda gekomen. Dit onderzoek heeft betrekking op de vraag welke rol mediahypes spelen bij de constructie van dit 'nieuwe' criminaliteitsprobleem. Vanuit bestuurskundig perspectief is de vraag relevant hóe en op welke momenten de media plotseling een golf van geweld kunnen creëren. Welke rol kunnen bestuurders daarin spelen en waar liggen de belangrijkste valkuilen?




1 Zinloos geweld en de media



1.1 Inleiding

Een forse kop op de voorpagina van de Zwolse Courant op maandag 17 januari 2000 brengt het schokkende nieuws: "Epidemie van zinloos geweld." Het artikel opent met de onheilspellende zin: "In het hele land heeft de politie het afgelopen weekeinde arrestaties verricht wegens zinloos geweld." Vervolgens passeren allerlei geweldsdelicten in heel Nederland de revue. Ook andere kranten brengen uitgebreide overzichten van allerlei geweldsincidenten.

In Vlaardingen heeft op de vrijdagavond daarvoor een stille tocht tegen zinloos geweld plaatsgevonden, waar naar schatting 20.000 mensen de dood herdachten van Daniël van Cotthem, die zomaar werd lastiggevallen toen hij zijn vriendin na de trein bracht en daarbij een fatale klap opliep. Aanvankelijk is de berichtgeving summier, maar dan komt er al snel, net als bij eerdere gevallen van zinloos geweld een wisselwerking op gang tussen media-aandacht en maatschappelijke verontwaardiging, culminerend in een drukbezochte stille tocht. Live verslaggeving voor verschillende tv-zenders maken er definitief een nationaal gebeuren van en zetten Daniel van Cotthem bij in het rijtje van bekende slachtoffers van zinloos geweld zoals Joes Kloppenburg (Amsterdam 1996), Meindert Tjoelker (Leeuwarden 1997) en Marianne Roza en Froukje Schuitmaker (Gorinchem 1999).



1.2 Zinloos geweld als sociale constructie.

Als het gaat om sociale problemen wordt vaak verondersteld dat er direct verband bestaat tussen de omvang en de ernst van een probleem, de media-aandacht en de maatschappelijke bezorgdheid over dat probleem. Uit allerlei onderzoek naar de ontwikkeling van sociale problemen blijkt het tegendeel: niet de 'objectieve' ernst van een conditie is bepalend voor de mate van maatschappelijke verontrusting, als wel de manier waarop het probleem wordt geconstrueerd. (Goode 1994, Best, 1999) De constructie van afzonderlijke incidenten tot een sociaal probleem vindt plaats in een complex definiëringsproces waarin allerlei maatschappelijke actoren actief zijn.



Zinloos geweld is typisch een voorbeeld van een 'nieuw' sociaal probleem waarin dat constructieproces een allesbepalende rol speelt. De incidenten die aan de basis liggen zijn immers niet 'nieuw' - dit soort straatgeweld lijkt eerder van alle tijden (Franke, 1986) - evenmin is er sprake van een plotselinge toename. (De Haan 1999,

K. Wittebrood, M. Junger, 1999) Als het gaat om de 'objectieve' ernst zijn er bovendien andere vormen van geweld die jaarlijks meer dodelijke slachtoffers opeisen.

Dat er toch een heel proces op gang komt rond het nieuwe issue 'zinloos geweld' wordt vaak toegeschreven aan de ernst van de incidenten en de activiteiten van verontwaardigde burgers die actiecomité's oprichten en stille tochten organiseren. (Boutelier 2000). Toch kan men zich afvragen of een dergelijke maatschappelijke mobilisatie wel mogelijk is zonder een grote inbreng van de media. Of sterker nog: de vraag is of die extreme nieuwsgolven rond Leeuwarden, Gorinchem en Vlaardingen niet veel meer oorzaak dan gevolg zijn geweest van de brede maatschappelijke beroering over zinloos geweld. Maatschappelijke ontwikkelingen zijn niet te onderzoeken in experimentele studies, dus nagaan wat er gebeurd zou zijn met het issue 'zinloos geweld' zónder de media is onmogelijk. Wel kan op basis van inhoudsanalyse van de berichtgeving onderzocht worden of de media een volgende dan wel aanjagende rol hebben gespeeld in de publicitaire kettingreacties rond zinloos geweld. En als die berichtgeving inderdaad wordt gekenmerkt door dergelijke mediahypes, dan vormt dat een belangrijke aanwijzing voor de invloedrijke rol van de media.



1.3 Mediahype

Bij een mediahype vormen de media en niet de feitelijke gebeurtenissen de belangrijkste motor achter de nieuwsgolf (Vasterman 1999, 2000a) De media vormen als het ware een vliegwiel dat nog een hele tijd op eigen kracht kan doordraaien en daardoor telkens weer nieuwe impulsen vanuit de samenleving oproept. Door dit zichzelf versterkende 'hyperventileren' ontstaan grote nieuwsgolven rond gebeurtenissen die anders hooguit enkele artikelen of tv-items zouden hebben opgeleverd.



Was er sprake van dergelijke mediahypes rond zinloos geweld? Daarbij gaat het niet alleen om de omvang van de nieuwsgolf, maar vooral om de belangrijkste aanjagers: waren dat de gebeurtenissen zelf, de bronnen of toch de media? Komt er een golf van geweld tot stand door de overrapportage van allerlei geweldsincidenten gedurende een hype? Vertonen de media een grote eenstemmigheid in hun nieuwskeuzes? Spelen de media inderdaad een mobiliserende rol bij de stille tochten die dan weer uitgebreid worden gecoverd? En: waarom leiden sommige geweldsincidenten wel en andere niet tot een mediahype.



Om deze vragen te beantwoorden is een kwantitatieve inhoudsanalyse van de berichtgeving in NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf, Trouw, Algemeen Dagblad en Het Parool uitgevoerd voor de periode september 1997 tot en met september 2000.

Daarnaast is op grond van media en media-externe bronnen een beschrijvende analyse gemaakt van de berichtgeving en de sociale constructie van zinloos geweld in de periode 1996 tot en met 2000. Centraal daarin staan uitgebreide case histories over Leeuwarden, Gorinchem, Vlaardingen, en over twee vergelijkbare incidenten in Amsterdam en Den Haag die wel stille tochten, maar geen noemenswaardige media-aandacht hebben opgeleverd. (Vasterman 1999, 2000b).



2 Golven van nieuws rond zinloos geweld.



Uit de kwantitatieve analyses blijkt duidelijk dat het nieuws over Leeuwarden, Gorinchem, Vlaardingen en Zinloos Geweld als issue (zie grafiek 1) in golven verloopt. Bovendien bevestigen de data het beeld van telkens nieuwe zogenaamde 'key events' (Kepplinger 1995) die worden gevolgd door een schokgolf van nieuws. Uit een vergelijking van telkens de eerste zes maanden (grafiek 2) blijkt dat Leeuwarden het meeste nieuws oplevert, ruim een kwart meer als Gorinchem en ruim twee keer zoveel als als Vlaardingen.



2.1 Cumulatief patroon

Er is gedurende de drie jaar sprake van een cumulatief patroon, dat wil zeggen het aantal artikelen bij het proces Tjoelker ligt stukken hoger dan de zaak Tjoelker in september 1997 en Gorinchem scoort vervolgens weer hoger dan het proces Tjoelker. Vlaardingen levert minder nieuws op maar deze nieuwsgolf is nog altijd even groot als de eerste maand bij Tjoelker. Bovendien is er dan wel een (voorlopig) hoogtepunt in het aantal artikelen over zinloos geweld. De media lijken er telkens meer werk van te maken, maar de nieuwsgolven doven steeds sneller uit.

Na de lancering van het concept zinloos geweld bij Tjoelker in september 1997 blijkt het aantal artikelen over zinloos geweld direct samen te hangen met de nieuwsgolven over het proces Tjoelker, Gorinchem en Vlaardingen, met dien verstande dat het aantal artikelen waarin zinloos geweld ter sprake komt iedere keer verder oploopt met als hoogtepunt de maand van Vlaardingen. De conclusie is dan ook dat er sprake was van steeds grotere (maar kortere) nieuwsgolven waarin bovendien het concept zinloos geweld steeds vaker aan bod komt.



2.2 Eenstemmigheid nieuwsproductie.

Nieuwsproductie heeft een sterk self referential karakter (Kitzinger 1996), redacties oriënteren zich sterk op elkaar en gaan op onderwerpen door, ómdat de andere media dat ook doen. Dit draagt bij tot het ontstaan van een brede nieuwsgolf.

Uit de inhoudsanalyse blijkt dat Algemeen Dagblad, de Volkskrant, NRC Handelsblad ongeveer evenveel artikelen besteden aan de drie zinloos geweld zaken (rond de 200). Trouw vormt een uitschieter met 276 stukken, Het Parool en De Telegraaf scoren veel lager met resp. 140 en 89 artikelen. Bij de berichtgeving over zinloos geweld als issue is het beeld eenvormiger: op het totaal heeft ieder dagblad een aandeel van rond de 19 procent, behalve De Telegraaf die uitkomt op zes procent.(Zie grafiek 3 en 4).



2.3 Drie mediahypes?

Bij een mediahype krijgt de nieuwsgolf telkens nieuwe impulsen, niet zozeer door de feitelijke ontwikkelingen als wel door de gezamenlijke inspanningen van de media om op dit nieuwsthema door te gaan. Bij de inhoudsanalyse is derhalve onderscheid gemaakt naar incident-gerelateerd nieuws (nieuws over de feitelijke ontwikkelingen en vergelijkbare incidenten) en thematisch nieuws (enerzijds nieuws over acties en reacties van bronnen en anderzijds achtergrondverhalen en opiniestukken van journalisten).



Uit de gegevens blijkt dat twee van de drie nieuwsgolven voor het grootste deel bestaan uit thematisch nieuws (Leeuwarden 70 procent, Gorinchem 56 procent), maar dat bij Vlaardingen incident gerelateerd nieuws overheerst. In de eerste vier weken van de nieuwsgolf overheerst bij Gorinchem het thematisch nieuws, bij Vlaardingen het incident-gerelateerd nieuws, terwijl beide elkaar in evenwicht houden bij Leeuwarden.



Als het gaat om het aandeel van de bronnen of de media in het thematisch nieuws dan valt sterk op dat de media bij Gorinchem (in de eerste weken) een allesbepalende rol hebben gespeeld, terwijl de enorme nieuwsexplosie bij het proces Tjoelker voor rekening komt van de bronnen (bijna tweemaal zo groot als de media). In de berichtgeving over Tjoelker bestaat ruim veertig procent uit acties en reacties van bronnen, terwijl dat bij Gorinchem en Vlaardingen in twaalf maanden slechts een vierde is.

Een aanwijzing voor de aanjagende rol van de media vormt het aantal opiniërende stukken. Bij Gorinchem bestaat 56 procent van de categorie 'media' uit opiniestukken, bij Tjoelker 41 procent en bij Vlaardingen 25 procent. Bijna eenderde van alle stukken in de eerste maand van Gorinchem bestaan uit media-opinie.

Is er sprake van mediahypes? Gorinchem is een goed voorbeeld van een mediahype, maar bij Leeuwarden overheersen toch vooral de nieuwssmakende activiteiten van de bronnen, zeker bij het proces in januari 1998. Vervolgens zijn het wel de media die al die initiatieven en reacties van bronnen over het voetlicht brengen. Bij Vlaardingen overheersen de gebeurtenissen en niet de media, al volgt er in die maand wel een nieuw hoogtepunt op de hoeveelheid artikelen over zinloos geweld, maar dan los van dit concrete geval.



3 Een golf van geweld, in de media?

Uit het onderzoek blijkt dat de dagbladen in de eerste weken na de drie gevallen meer vergelijkbare incidenten van geweld melden dan in de periode daarvoor. Vooral in de tweede week duiken er veel gevallen (zowel actuele als uit het verleden) op die worden vergeleken met Tjoelker, Roza & Schuitmaker en Van Cotthem. Bij Tjoelker is dit effect het sterkst: in de eerste twee maanden worden 23 andere gevallen vergeleken met Tjoelker.

Daarnaast zijn er telkens ook meer meldingen van nieuwe incidenten van vergelijkbaar geweld. In de zes weken vóór Gorinchem waren er bijvoorbeeld 18 vergelijkbare incidenten, in de zes weken erna 32. Bij Tjoelker waren er in de drie voorafgaande maanden 11 incidenten, erna 16, maar 14 daarvan vinden plaats in de eerste 8 weken.1 Alleen bij Vlaardingen treedt dit effect niet op.



Het is niet uitgesloten dat er in die periodes meer geweld plaatsvond, maar aan de andere kant lijkt het er eerder op dat de media na een schokkend geweldsincident meer vergelijkbare incidenten rapporteren, waardoor de indruk worden gewekt dat dit soort geweld plotseling sterk toeneemt.



4 De mobiliserende functie van de media.

Van de tientallen stille tochten konden enkel Leeuwarden, Gorinchem en Vlaardingen rekenen op zeer veel aandacht van de media. Gezien de tienduizenden deelnemers lijkt dat ook gerechtvaardigd, maar is die massaliteit ook niet juist een gevolg is van de voorafgaande berichtgeving? Uit Belgisch onderzoek (Walgrave, Manssens, 1998) blijkt bijvoorbeeld dat er een sterke wervingskracht uitging van de berichtgeving aan de vooravond van de Witte Mars in Brussel in 1996, toen honderdduizenden Belgen demonstreerden tegen de falende overheid bij de zaak Dutroux. Volgens de onderzoekers besteedden de media vooraf niet alleen extreem veel aandacht aan de mars, maar was er bovendien sprake van een emotionele, een participerende ("wij", "onze kinderen.") en van een activerende berichtgeving.

Zijn deze patronen ook zichtbaar in de berichtgeving in de dagen voor de stille tocht in Gorinchem?

De landelijke dagbladen hebben zeer veel aandacht besteed aan Gorinchem: in totaal verschijnen er van maandag tot en met zaterdag 16 januari 1999 111 artikelen met in totaal bijna 60.000 woorden. Ter vergelijking: vóór de herdenking van Tjoelker zijn er slechts 25 artikelen met in totaal 12.000 woorden.

Aanvankelijk is de berichtgeving zakelijk, maar later overheersen sfeerreportages en interviews met een duidelijke emotionele lading. Algemeen Dagblad ("Hele land rouwt.") en De Telegraaf ("verslagenheid van de gehele Nederlandse bevolking.") benadrukken het nationale karakter van de verontwaardiging. Net als in België krijgt de berichtgeving het karakter van een self fulfilling prophecy: "Gorinchem wacht op invasie voor stille tocht." (NRC Handelsblad).

Ook is er veel aandacht voor de voorbereidingen, de extra treinen en veerdiensten en de deelname van bewindslieden.

Het gaat hier om inhoudsanalyse en geen effectenonderzoek, dus voorzichtigheid is geboden, maar het ligt voor de hand dat een dergelijke mediagolf bijdraagt aan de mobilisatie van een grote groep mensen om deel te nemen aan een redelijk laagdrempelige collectieve actie.



5 Het selectieve escalatieproces.

Waarom leiden sommige geweldsincidenten wel en andere niet tot een mediahype? In de maand vóór Gorinchem vonden diverse geweldsincidenten en stille tochten plaats, die nauwelijks tot de media doordrongen. Op 13 december 1998 wordt de 25-jarige Nasit Waseen Rana in Amsterdam doodgestoken door een fietser die het verkeer blokkeert. Het zoveelste geval van zinloos geweld, vinden de nabestaanden die op 27 december een stille tocht organiseren.

In de nieuwjaarsnacht van 1 januari 1999 vindt er in Den Haag een steekpartij plaats waarbij de 24-jarige Mehmet Yilmaz om het leven komt en twee vrienden gewond raken. Zij worden zonder enige aanleiding lastiggevallen door een groepje Nederlandse jongeren. Op 4 januari volgt een stille tocht waar een woordvoerder spreekt van een "laffe racistische moord," maar de politie heeft dan al tegenover de pers racistische motieven ontkend.



Een veelgehoorde verklaring voor de selectieve belangstelling van de media is de ernst van de gebeurtenissen. Dat geldt misschien nog wel voor Gorinchem waar drie volstrekt onschuldige slachtoffers bij toeval worden neergeschoten, maar niet voor Leeuwarden en Vlaardingen die wel degelijk vergelijkbaar zijn met Den Haag en Amsterdam.



Uit een nadere analyse van de berichtgeving blijkt dat vooral de allereerste labeling van de gebeurtenis van doorslaggevende betekenis is. Een belangrijke stap in het escalatieproces is het plaatsen van de gebeurtenis in een zodanige context dat deze daardoor extra nieuwswaarde krijgt. Verslaggevers baseren zich in de eerste instantie op officiële bronnen die daarmee een grote invloed heeft op de labeling van de gebeurtenis. Als de politiewoordvoerder spreekt van verkeersruzie, zoals in het geval van Rana, of ontkent dat er sprake is van racistische motieven, zoals bij Yilmaz, dan is dat perspectief bepalend voor de manier waarop de media met het onderwerp aan de slag zullen gaan. Bij 'Tjoelker' is er de emotionele oproep tot 'protest tegen dit zinloos geweld' van politiecommissaris Bangma, en ook de schietpartij in Gorinchem wordt vanaf het begin gedefinieerd als een extreem geval van zinloos geweld. Die inkadering levert voor de media een nieuwsthema op, dat vervolgens als leidraad gaat fungeren voor de verslaggeving. Bij de andere gevallen ontbreekt dus op een cruciaal moment een centrale key construction (Vasterman 2000a,b) die het afzonderlijke incident kan koppelen aan een nieuwswaardig issue. De 'racisme-claim' na de dood van Yilmaz in Den Haag had op de media een averechtse uitwerking, waarschijnlijk vanwege de vermeende racistische aanslag op het gezin Kösedag in 1997.



6 Samenvatting en discussie.

Tussen 1997 en 2000 hebben zich vier grote nieuwsgolven voorgedaan rond zinloos geweld. De berichtgeving bestond voor een groot deel uit thematisch nieuws, zoals achtergrondverhalen, opiniestukken van journalisten en reacties van bronnen. Bij Gorinchem was duidelijker sprake van een mediahype dan bij Leeuwarden (september 1997 en januari 1998) waar de bronnen een dominerende rol speelden. In beide gevallen is er een overrapportage van vergelijkbare incidenten. Bij Vlaardingen overheerste niet het thematisch maar het gebeurtenis-gerelateerde nieuws, maar was er wel een piek in de berichtgeving over zinloos geweld, los van het concrete incident.

Verder bleek een duidelijk cumulatief patroon op te treden in de berichtgeving, waarbij de media steeds meer aandacht gaan besteden aan zinloos geweld.



Het vage begrip 'zinloos geweld' leende zich uitstekend voor een spiraal van meer media-aandacht voor vergelijkbare incidenten, meer verontrusting bij het publiek, meer bezorgde reacties van bestuurders, hetgeen weer leidt tot nog meer aandacht van de media voor zinloos geweld, dat &endash;onvermijdelijk- plotseling sterk lijkt toe te nemen. In de criminologische literatuur staat dit proces bekend als de amplificatiespiraal (Brants en Brants 1991)

Bestuurders zouden zich moeten realiseren dat die golf van geweld voornamelijk het gevolg is van de werkwijze van de media en de spiraalwerking van dit soort maatschappelijke processen waarbij media, publiek en overheid elkaar steeds verder opjagen. Beleid baseren op dit soort mediahypes is derhalve een hachelijke onderneming en kan er bovendien toe leiden dat het publiek bevestiging krijgt voor haar opvatting dat de onveiligheid op straat voor iedereen plotseling sterk is toegenomen. (Dijkstra 1999.) Als de snel genomen maatregelen niet op hele korte termijn effect sorteren, kan dat weer als een boemerang op de overheid terugslaan. In de perceptie van het publiek verslechtert de situatie met de dag, terwijl de overheid machteloos staat. De media zullen vervolgens dat falende beleid aan de kaak stellen met een roep om nog hardere maatregelen als gevolg.



Daarnaast kan men zich afvragen of het wel zo verstandig is om beleidskeuzes sterk te laten beïnvloeden door deze 'toevallige' en uiterst 'selectieve' mediahypes. De media volgen veel minder de feitelijke ontwikkelingen dan algmeen wordt aangenomen, sterker nog juist bij mediahypes krijgen de media een grote invloed op de gebeurtenissen. De tijdelijke uitvergroting van één bepaald criminaliteitsprobleem geeft een vertekend beeld van de werkelijke ernst en daarmee de relevantie voor bestuursagenda. Het risico bestaat dat andere minder mediagenieke, maar niet minder ernstige problemen onderbelicht blijven en daardoor nauwelijks prioriteit krijgen.



Uit het onderzoek blijkt dat officiële woordvoerders een grote invloed kunnen hebben op de eerste fase van een mediahype. Bestuurders zouden zich meer bewust moeten zijn van deze invloed en zorgvuldiger moeten afwegen welke bijdrage op welk moment gewenst is. Uit deze studie blijkt dat allochtone slachtoffers van zinloos geweld niet veel losmaakten bij de media, omdat de incidenten waar zij bij omkwamen door de autoriteiten niet werden gedefinieerd als typische voorbeelden van zinloos geweld. Door hun afwezigheid bij de daaropvolgende stille tochten gaven de bestuurders een negatief signaal aan de allochtone gemeenschap. Deze grote invloed op het al dan niet escaleren van de publiciteit schept een grote verantwoordelijkheid waar bestuurders veel zorgvuldiger mee om zouden moeten gaan. De media krijgen achteraf vaak de zwarte piet toegespeeld voor een overspannen berichtgeving, maar het zijn de officiële woordvoerders die het startschot geven.





Voetnoot.

1. Bij Tjoelker is alleen gekeken naar de Volkskrant, drie maanden voor en na. Bij Gorinchem en Vlaardingen is een steekproef genomen van zes weken voor en zes na in de Volkskrant, NRC handelsblad, Trouw en Algemeen Dagblad.





Literatuur:

Best, J., Random Violence. How We Talk About New Crimes and New Victims. Berkely 1999.

Boutellier, H., Het geluid van stille marsen. De maatschappelijke betekenis van burgerinitiatieven tegen geweld. Tijdschrift voor Criminologie 42 (2000), nr. 4; p. 317-330.

Brants, C., K. Brants. De sociale constructie van fraude. Arnhem 1991.

Dijkstra A., TNO Preventie en Gezondheid, Divisie Volksgezondheid. Straatgeweld als gepercipieerd gezondheidsrisico voor en na een mediagolf. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 77, 1999, nummer 5, p. 316.

Franke. H., Kustgeweld of mediageweld? In: Intermediair 24, 13 juni 1986. Rampsferen en paniekstemmingen, Intermediair 24, 20 juni 1986.

Goode, E. & Ben-Yehuda, N. Moral Panics, The social construction of deviance. Oxford 1994.

De Haan, W., Geweld: Gemeld en geteld. WODC, Den Haag 2000.

Kepplinger, H. , J. Habermeier. The Impact of Key Events on the Representation of Reality. European Journal of Communication 10, no. 3 (1995): 271-390.

Kitzinger, J. Reilly, J., The Rise and Fall of Risk Reporting. The European Journal of Communication, Vol 12, NO 3, 1997.

Vasterman, P., Mediahype: nieuws maken door de opwinding te verslaan. Cahier 20. HvU Press. Utrecht 1999.

Vasterman, P., De dynamiek van de mediahype. In: Tijdschrift voor Communicatiewetenschap. Jaargang 28, nummer 1, 2000a.

Vasterman, P., De vonk, de ontbranding en het aanjagen van het vuur. Media en maatschappelijke verontwaardiging. In: Media en allochtonen. Journalistiek in de multiculturele samenleving. G. Sterk (red.) SdU, Den Haag 2000b.

Walgrave, S. en J. Manssens, De witte mars als product van de media: De pers als mobilisatiealternatief vppr bewegingsorganisaties. In: Sociologische Gids sept.okt. (jg XLV). p. 340-376, 1998
  
Wittebrood, K. en M. Junger. Trends in geweldscriminaliteit. In: Tijdschrift voor Criminologie 41 (1999), nr. 3; p. 250-267 en jaargang 42 (2000), nr. 1; p. 64-6

to top