donderdag 16 november 2023

Hoezo polarisatie en verharding van het debat over transgenderzorg? Radboud transgender rapport op de snijtafel

Het media-onderzoek van de Radboud Universiteit doet niet wat het belooft, namelijk onderzoeken wat de rol is van de (sociale) media bij de toename van de vraag naar transgenderzorg. Wel betrekken de onderzoekers over de media allerlei stellingen die ze helemaal niet onderzocht hebben.
Een kritische analyse van het hoofdstuk over de (sociale) media in dit onderzoeksrapport en een schets van de vraagstellingen die wel onderzocht hadden moeten worden. Door: Peter Vasterman, mediasocioloog.  


"Mijn gender, wiens zorg? Onderzoek naar de toename in en veranderingen van de vraag naar transgenderzorg." (2023). Auteurs: Enny Das, Marion Wasserbauer, Charlie Loopuijt, Ilona Plug, I., Aafke Uilhoorn,  Anna van der Vleuten & Chris Verhaak.

 




Download artikel in PDF

 

Inhoudsopgave

Inleiding

Samenvatting in 10 punten

De context: empowerment of contagion.

Hoe is de rol van de (sociale) media onderzocht?

Wat levert de inhoudsanalyse op?

Houding journalist problematisch

Berichtgeving positief: toch verharding en polarisatie?

Conclusies nieuwsmedia wankel

De Twitter analyse

Samenhang theorie en empirie zwak.

De zichtbaarheidstheorie en het media-onderzoek

Empowerment theorie gebaseerd op essentialisme

Tot slot

Eindnoten

 

-------------------------------------------------------------

 

Inleiding

    Hoe valt de sterke toename van het beroep op de transgenderzorg de afgelopen jaren te verklaren? En wat is de verwachting voor de toekomst? Dat was op verzoek van de Tweede Kamer de onderzoeksopdracht van het ministerie van VWS aan de Nijmeegse onderzoekers van de Radboud Universiteit.

    De belangrijkste conclusie van het rapport "Mijn gender, wiens zorg?" dat in mei verscheen, is dat niet valt aan te tonen dat de toename van de zorgvraag het gevolg zou zijn van een sterke toename van het aantal transgender personen. Wel zorgt gebrek aan maatschappelijke acceptatie (minderheidsstress genoemd) voor een groeiende vraag naar specialistische (lees medische) transgenderzorg. Maar volgens de onderzoekers is dat een fuik waardoor een maatschappelijk probleem wordt gemedicaliseerd met een medische behandeling als eindresultaat.

 

Mijn gender, wiens zorg? P. 3


    Wat de rol van de (sociale) media betreft concluderen de onderzoekers dat deze aan de ene kant meer herkenning bieden en meer zichtbaarheid, maar dat ze aan de andere kant zorgen voor verharding en polarisatie die acceptatie kan schaden.

"Aan de hoeveelheid en inhoud van de media kunnen we afleiden dat de zichtbaarheid van transgender personen in de afgelopen jaren is toegenomen. De toon van het debat is over het algemeen positief, maar verhardt en polariseert in de meest recente jaren." (p.67)

De sociale media bieden vooral mogelijkheden om de genderidentiteit te ontwikkelen via contacten met anderen met dezelfde gevoelens:


"Sociale media kunnen bijdragen aan het vinden van taal, informatie en lotgenoten." Maar: "Dit betekent niet dat een (cis- of trans-) persoon in interactie met de transgendergemeenschap tot transgender ‘gemaakt’ wordt." (p.30).

 

    Maar hoe hebben de onderzoekers dit onderzoek naar de rol van de (sociale) media aangepakt? Hoe is de berichtgeving onderzocht en hoe jongeren omgaan met sociale media? Zijn alle relevante vragen wel aan bod gekomen? Bijvoorbeeld over de invloed van de (sociale) media op de identiteitsontwikkeling van jongeren? Of bijvoorbeeld over de framing van transgenderissues in de berichtgeving? Wat valt er te zeggen over de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek? Zijn de conclusies over de verharding en polarisatie gerechtvaardigd op grond van de inhoudsanalyse?

    Deze evaluatie van het Radboud media-onderzoek is belangrijk omdat het rapport een grote rol speelt in discussies over de sterke toename van het aantal jongeren dat een beroep doet op de transgenderzorg. In deze bespreking kijken we niet alleen naar de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek, maar ook naar de onderzoeksvragen die op dit moment centraal staan in de mogelijke verklaringen voor de toename van het aantal transgender personen in de afgelopen jaren.






 

    Samenvatting in 10 punten

1.     Er is geen onderzoek gedaan naar sociale media die voor jongeren relevant zijn zoals Instagram en TikTok. Het media-onderzoek bestaat alleen uit een inhoudsanalyse van artikelen uit dagbladen en een kleine selectie aan berichten op Twitter in de afgelopen 10 jaar.

2.     Er is geen onderzoek gedaan aan de receptiekant: hoe gaan mensen om met de media en vooral met sociale media.

3.     Er is geen onderzoek naar framing en representatie in de media, terwijl die wel wordt aangekondigd in de inleiding. De inhoudsanalyse zegt dus heel weinig over hoe de media de afgelopen tien jaar zijn omgegaan met transgender onderwerpen.  

4.     Er is geen theoretisch/conceptueel kader voor het media-onderzoek. Ook ontbreken vraagstellingen met als gevolg dat onduidelijk is wat de resultaten betekenen. 

5.     Er is een theoriehoofdstuk (4. Wat zeggen de theorieën?) met twee pagina's over de (sociale) media, maar dat is niet gebaseerd op een systematische review van de literatuur. Bovendien staat dat helemaal los van het empirisch media-onderzoek.

6.     De inhoudsanalyse stelt vast of artikelen positief, neutraal of negatief zijn, maar de definities van die categorieën zijn discutabel (kritiek=negatief) en sluit niet aan bij de professionele werkwijze van journalisten.

7.     De veronderstelde "verharding en polarisatie" in de berichtgeving blijkt totaal niet uit de inhoudsanalyse. 

8.     De analyse van Twitter is heel beperkt, niet alleen omdat het maar gaat om 2656 posts in tien jaar, maar ook omdat geen rekening is gehouden met aantallen volgers, influencers, hashtags, retweets, etc.

9.     Op Twitter is het aantal positieve berichten sterk toegenomen de afgelopen paar jaar. Dat is ook geen ondersteuning voor de verharding/polarisatie conclusie.

10.  In het theoriehoofdstuk, dat dus los staat van het media-onderzoek doen de onderzoekers toch allerlei uitspraken over de werking van de (sociale) media. En die lijken eerder a priori dan op empirie gebaseerd, want 'beïnvloeding' bestaat niet, alleen 'empowerment.'   

 



De context: empowerment of contagion.

In veel theorieën die de scherpe toename van het aantal transgender personen in de afgelopen tien jaar willen verklaren, staat de rol van de media, zowel de professionele als de sociale media centraal. Het Radboud rapport Mijn gender, wiens zorg? (2023)[1] besteedt daar dan ook een apart hoofdstuk (“6 Media-aandacht”) aan waarin verslag wordt gedaan van een inhoudsanalyse van de berichten in kranten en op Twitter over transgender thema’s. In dit artikel een analyse van dat onderzoek en de betekenis die het Rapport (voortaan RR) in het theoriehoofdstuk toekent aan de media bij het verklaren van de toename. Maar eerst een schets van de bredere wetenschappelijke context van deze discussie over media-effecten.

Dat de media op de een of andere manier invloed hebben op die toename, daar bestaat brede consensus over, maar welke rol die media dan precies spelen, daarover verschillen de opvattingen. Ten aanzien van de (sociale) media zijn er globaal twee benaderingen die elkaar bij nader inzien niet uitsluiten. Aan de ene kant is er de in dit rapport beschreven zichtbaarheidstheorie, aan de andere kant is er de social contagion theorie die daarin helaas niet aan bod komt.

 

De zichtbaarheidstheorie verklaart de toename vanuit de toenemende berichtgeving in de nieuwsmedia en de positieve representatie in entertainment media (tv, film, etc.). Daardoor zou de sociale acceptatie worden bevorderd en zou het dus voor transgender mensen makkelijker zijn om als zodanig naar buiten te treden.[2] Daardoor ontstaat een feedback loop: als meer transgender personen zich manifesteren, dan levert dat ook weer meer media-aandacht op, etc. In het verleden (en ook recent) zouden negatieve berichtgeving en ‘transfobe’ beeldvorming juist zorgen voor het tegendeel.[3] Sociale media bieden daarnaast de mogelijkheid om zelf berichten te posten, met lotgenoten in contact te komen, communities te vormen en elkaar te ondersteunen.[4] (Radboud rapport voortaan RR, p.30) Sociale media zouden volgens de zichtbaarheidstheorie zo empowerment bevorderen: ze dragen bij aan de ontwikkeling van de transidentiteit. (RR, p.38) En wat op sociale media gebeurt, zorgt vervolgens weer voor meer zichtbaarheid, waardoor weer anderen zich erin kunnen herkennen. 


De sociale media spelen ook een belangrijke rol bij de social contagion theorie die een verklaring voor de toename zoekt in de snelle, soms virale, online verspreiding van opvattingen, emoties, percepties, identificaties. Social contagion (ook peer contagion genoemd) is bij jongeren een bekend verschijnsel omdat zij bij uitstek gevoelig zijn voor beïnvloeding door peer groups. Voorbeelden te over, variërend van cyberpesten[5], anorexia, zelfmutilatie[6]challenges (kaneel), tot en met suïcide clusters[7]Mood contagion[8] en co-rumination[9] zijn uitgebreid onderzocht op tal van terreinen en onderwerpen. Een andere variant is wat onderzoeker betitelen als psychosomatic social contagion:[10] de toename in de afgelopen jaren van zelfdiagnoses van angst, depressie, eetstoornissen, autisme en gendergerelateerde condities, een trend die die parallel loopt met de opkomst van netwerken als Tumblr, Reddit, Instagram en Tiktok.

Andere onderzoeken wijzen op de impact van influencers en online communities en de werking van algoritmes waardoor gebruikers in oneindige rabbit holes terecht komen waardoor ze alleen maar meer van hetzelfde te zien krijgen en telkens worden bevestigd in hun stemming of identificatie. Bovendien bieden sociale media jongeren de mogelijkheid om in die virtuele wereld te experimenteren met nieuwe identiteiten (avatars) die ze pas daarna in de echte wereld gaan uitdragen.[11][12]

De social contagion theory wordt dan ook gebruikt als verklaringsmodel[13] voor de toename van het aantal (jonge) transgenders: jongeren met al dan niet vage genderissues, beginnende genderdysforie, twijfel over seksuele oriëntatie, depressies, outsidergevoelens, etc., kunnen via social media meegezogen worden in een zelfversterkende stroom aan boodschappen, beelden en rolmodellen.[14] Ze worden opgenomen in communities die hun zoektocht richting transidentiteit stuurt [15] Tegengeluiden ontbreken door de algoritmes en filter bubbels. Ook de professionele media spelen een rol in dit model: televisieprogramma’s -vooral met transgender celebrities- kunnen een trigger vormen voor herkenning en social contagion.


 Hoewel in de kritiek op de social contagion theory vaak het idee doorklinkt dat er een directe en onmiddellijke beïnvloeding[16] zou zijn door de media, is dat een simplificatie van die benadering. Bijna honderd jaar aan effectenonderzoek heeft al lang aangetoond dat de media en ook de sociale media een grote rol spelen in het denken en doen van mensen, maar niet volgens het achterhaalde ‘injectienaaldmodel’.[17] Inmiddels is de brede consensus dat mensen actief omgaan met media vanuit hun referentiekaders en dat ze gebruik maken van alles wat media bieden om hun behoeftes (entertainment, escape, informatie, support, sociale interactie, creatief bezig zijn, etc.) te bevredigen. Deze uses and gratification theory[18] is tegenwoordig de basis voor veel mediaonderzoek, ook van social contagion onderzoek.[19]


Beide theorieën, zowel de zichtbaarheids- als de social contagion theorie bevatten veronderstellingen en constateringen over effecten van media en over transidentiteit. Als een transidentiteit zich ontwikkelt onder invloed van sociale media is er dan sprake van een media-effect en wordt er iets gecreëerd wat zonder media niet zou bestaan? Of maakt -omgekeerd-  iemand juist gebruik van de (sociale) media om zijn/haar al bestaande identiteit tot volle wasdom te brengen? Leidt meer zichtbaarheid van transgender mensen in de media tot meer naar buiten treden als transgender? Of sturen media die jongeren die op zoek zijn in een bepaalde richting? Bieden sociale media ‘empowerment’ om ‘te zijn wie je bent’, of laten jongeren zich door online peer groups verleiden om een nieuwe identiteit te ontwikkelen? Beide benaderingen proberen antwoorden te vinden op de vraag waar de grote toename van jongeren met een transgender zorgvraag vandaan komt.


De vraag is vervolgens: wat heeft het Radboud rapport op dit vlak te bieden? En wat is de wetenschappelijke kwaliteit daarvan? 



AD 10-05-23

 

Hoe is de rol van de (sociale) media onderzocht? 

Het Radboud rapport vindt de rol van de (sociale) media belangrijk genoeg om er apart onderzoek naar te doen. Daarnaast komen de media, zij het summier aan bod in het theoretisch kader in hoofdstuk 4 (‘Wat zeggen de theorieën’): daar wordt één pagina besteed aan de “klassieke en de entertainment media” (RR, p.37) en ruim één pagina (plus een alinea) aan de “sociale media en de ontwikkeling van genderidentiteit” (RR, p.38). In hoofdstuk 6, getiteld “Media-aandacht” wordt verslag gedaan van een inhoudsanalyse van 5.938 artikelen over transgender thema’s in vijf dagbladen de afgelopen tien jaar en een analyse van 2.656 Twitter-berichten over dit onderwerp. Volgens de Appendix is overigens bij 62,2 procent van de artikelen “thema’s met betrekking tot transgender personen niet het hoofdonderwerp van het bericht, maar slechts bijzaak” waren. (RR, p.12). 

 

Bij nadere bestudering valt op dat het theoretisch deel over de media los staat van het empirisch onderzoek, de inhoudsanalyse. Dat roept vragen op. Bij een wetenschappelijk onderzoek dient namelijk een theoretisch kader om concepten en vraagstellingen te ontwikkelen die vervolgens onderzocht of getoetst worden door middel van empirisch onderzoek. Vervolgens worden de resultaten weer teruggekoppeld naar de theorie en eventueel daar geformuleerde hypothesen te bevestigen of te verwerpen. Dat is hier niet het geval. De twee pagina’s theorie over de media in Hoofdstuk 4 vormen eerder een betoog dan een opmaat naar een empirisch onderzoek met concrete onderzoeksvragen. Ook een operationalisatie van cruciale concepten, nodig om de onderzoeksvraag onderzoekbaar te maken ontbreekt. Omgekeerd vindt er in het empirisch deel geen terugkoppeling plaats naar het theoretisch kader. Conclusies aan het eind van dit hoofdstuk ontbreken. Daardoor blijft de inhoudsanalyse in het luchtledige hangen. Methodologisch gezien voldoet dit niet aan de eisen van wetenschappelijk onderzoek.[20]

 

Dat gebrek aan inkadering van de inhoudsanalyse blijkt uit het ontbreken van concrete vraagstellingen voor de inhoudsanalyse. Wel zijn wordt in eerdere hoofdstukken aangekondigd wat de bedoeling is van de inhoudsanalyse. Zoals in hoofdstuk 2. ‘Verantwoording, aanleiding en probleemstelling’:

“Wat zeggen de media? In de vierde deelstudie leveren we een analyse van klassieke en sociale mediaberichtgeving over gender en transgender issues tussen 2011-2021 om het thema in een breder maatschappelijk kader te plaatsen.” (RR, p.16)

En aan het eind van het theoriedeel over de media staat: 

“Om een actueel beeld te kunnen vormen van de framing en representatie van transgender thema’s in de Nederlandse media, rapporteert deelstudie 4 van dit onderzoek een analyse van de berichtgeving in de afgelopen 10 jaar over transgender thema’s in de kranten en op Twitter.” (RR, p.37)

Maar dat zijn natuurlijk geen concrete vraagstellingen over de rol van de (sociale) media als het gaat om de effecten van zichtbaarheid via empowerment of social contagion. Ook wat bedoeld wordt met de framing en de representatie van transgender thema’s in de Nederlandse media” (RR, p.37) krijgt verder geen uitwerking. Er worden geen hypothesen geformuleerd over die framing en representatie in de journalistieke media en op Twitter.

In de samenvatting waarmee hoofdstuk 6 over de media opent staat overigens weer een andere omschrijving van het doel van het onderzoek, namelijk: 

“De resultaten illustreren hoe het maatschappelijk debat en de publieke opinie rondom transgender thema’s zich in de laatste tien jaar heeft ontwikkeld.” (p.37)

Maar er zijn geen vraagstellingen m.b.t. het maatschappelijk debat en de publieke opinie geformuleerd, sterker nog een conceptualisatie van ‘maatschappelijk debat’ ontbreekt. Wat valt er eigenlijk onder ‘maatschappelijk debat’? Hoe past feitelijke berichtgeving in kranten daarin en zou er dan niet vooral moeten worden gekeken naar de opiniestukken in die kranten?

 

Zijn er dan aanwijzingen te vinden in het theorie hoofdstuk? In die ene pagina theorie over de media staat dat framing de publieke percepties van transgender thema’s kan sturen. (p.32) De auteurs citeren Halberstam (2018)[21] die “vaststelt dat transgender personen in de (entertainment) media lange tijd als ‘dysfoor’, oneerlijk, en gedesoriënteerd werden afgebeeld.” 

Aangezien entertainment tussen haakjes staat is niet duidelijk in hoeverre deze kwalificaties ook opgaan voor de journalistieke media. Maar het boek van Halberstam is in ieder geval niet gebaseerd op media-onderzoek en gaat ook helemaal niet over nieuwsmedia. Vervolgens gaat het in de rest van deze pagina vooral om die andere media waarbij een onderzoek uit 1976 (!)[22] wordt aangehaald: “Entertainment media kunnen tevens een rol spelen in het cultiveren van bepaalde stereotype beelden.” 

Volgens een geciteerde review van Ward & Grover (2020)[23] zouden de media het dominante gender regime volgen, maar in deze studie gaat het ook weer uitsluitend over entertainment en niet over nieuws. Journalistiek komt er helemaal niet in voor. Het woord ‘transgender overigens ook niet. 

Kortom dit theoriedeel biedt geen verkenning van de journalistieke berichtgeving over transgender issues, laat staan dat daar concrete vraagstellingen uit afgeleid zouden kunnen worden. 


 



  Het hoofdstuk “Media-aandacht” begint dan ook niet met aan de theorie gekoppelde vraagstellingen maar meteen met een antwoord op de vraag: “Hoeveel aandacht was er voor transgender thema’s in de media?” Vervolgens worden die data afgezet tegen zogeheten ‘real world events.’ Want de aandacht in de media hangt natuurlijk direct samen met belangrijke gebeurtenissen zoals een debat in de Tweede Kamer over de wijziging van de transgenderwet (2013).

Maar waarom er gekozen is voor een analyse van de berichtgeving in vijf kranten in de periode 2011-2022, dat wordt nergens onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de keuze om Twitter berichten te analyseren. Gezien de bovengenoemde discussie over jongeren en sociale media zou het veel meer voor de hand liggen om niet Twitter, maar juist Tumblr, Reddit, Facebook, Instagram, Youtube en vooral TikTok te analyseren. Bij de journalistieke media is televisie natuurlijk ook belangrijk voor jongeren, denk aan programma’s als ‘Hij is een zij’ (tegenwoordig ‘Hij, hen, zij), dat al sinds 2014 wordt uitgezonden en dat vooral transities van jongeren op een positieve manier in beeld brengt. Dat zou een betere keuze zijn geweest, gekoppeld aan receptieonderzoek bij jongeren.

Een inhoudsanalyse zegt nog niets over de manier waarop cis- of transgenderpersonen door deze berichtgeving en twitterberichten werden beïnvloed en ook niet hoe ze deze media gebruikten om hun identiteit en opvattingen vorm te geven. Vanuit de Uses and Gratification theorie zou dat juist nodig zijn, want in die benadering het gaat vooral om wat mensen met media doen in hun eigen leven. Nu is het een ‘stand-alone’ inhoudsanalyse geworden die niets zegt over de maatschappelijke impact van de media en ook niet over hoe bijvoorbeeld jongeren social media gebruiken om hun leven vorm te geven en hun ervaringen te delen.

In de discussie over social contagion en transidentiteit heeft dit onderzoek niets te bieden. Bovendien gaat het in die discussie over social media vooral om Tumblr in de beginperiode (begin jaren tien)[24], daarna Instagram, Reddit, Facebook en uiteindelijk vooral TikTok.[25] Twitter is voor jongeren minder belangrijk (zeker in de beginjaren vanaf 2011). De onderzoekers geven geen argumenten voor de keuze voor Twitter in plaats van Instagram of TikTok. Zowel de dagbladen als X/Twitter zijn wel van belang voor het maatschappelijk debat over deze issues, maar onderzoek naar die berichten zegt niet veel over hoe jongeren sociale media gebruiken. 

De Radboudonderzoekers kunnen met deze keuze voor dagbladen en Twitter dan ook geen antwoorden vinden op de hoofdvraag van het onderzoek: “Hoe kunnen we de toename in (specifieke groepen) transgender personen verklaren?” Ze kunnen alleen laten zien hoeveel berichtgeving er is geweest en welke thema’s aan bod komen. Via de zichtbaarheidstheorie zou dit invloed moeten hebben op jongeren die zich melden bij genderklinieken, maar dat valt met deze inhoudsanalyse niet aan te tonen.[26]

 

Wat levert de inhoudsanalyse op?

Het is vooral een beschrijvend onderzoek, waardoor niet duidelijk is wat de resultaten betekenen voor de hoofdvragen van het onderzoek. In totaal zijn de 5.938 krantenberichten en de 2.656 tweets (van totaal 39.986 tweets) gecodeerd “naar thema (waar ging het over?) houding (steunend of kritisch?), en emotie (positief of negatief?).” (RR, p.67). Waarom specifiek deze aspecten worden onderzocht, en bijvoorbeeld niet framing in de berichtgeving, dat wordt verder niet uitgelegd. Terwijl dat volgens het oorspronkelijke projectvoorstel wel de bedoeling was: “Op welke manier worden gender en transgender issues geframed in de klassieke en sociale media?”[27]


Tabel 6.1. Meest voorkomende thema’s in de krantenberichten. P.70 


Bij thema’s komen onderwerpen aan bod als wet- en regelgeving, emancipatie, taal, zorg, sociale normen, etc. In de methodologische verantwoording blijkt dat ‘houding’ bij de dagbladen uiteen is gelegd in positief, neutraal en negatief; bij Twitter is daar ook nog ‘emotie’ aan toegevoegd. Het rapport legt verder niet uit waarom deze indeling in positief/negatief/neutraal relevant is en waarom alleen bij Twitter ‘emotie’ relevant zou zijn. Vermoedelijk sluit dit aan bij de zichtbaarheidstheorie die stelt dat positieve berichten transgender mensen stimuleert om zich te manifesteren, terwijl negatieve berichtgeving ze juist onder de radar houdt. Maar dat staat er niet, en bovendien blijft dat effect van mediaberichtgeving op dat naar buiten treden een veronderstelling, want dat is niet onderzocht in het mediadeel.

Omdat er geen vraagstellingen zijn, blijft onduidelijk wat de resultaten over de vastgestelde thema’s in de berichtgeving betekenen. Want welk inzicht levert dat vaststelling op dat de meeste artikelen (44,9%) gaan over “representatie van trans personen in literatuur, films en series, tv-programma’s, theater, kunst, muziek, sport en evenementen”? Wat betekent dit resultaat? Zegt het iets over hoe de beeldvorming rond transgender personen? Zo ja wat dan, waar gingen die stukken over representatie dan over? En waren ze positief of negatief? En waarom is dit aandeel van voornamelijk recensies en stukken over cultuur en sport relatief zo groot in vergelijking met nieuwsverhalen over al die andere onderwerpen?

Hetzelfde geldt voor de andere categorieën: wat is de betekenis van het gegeven dat maar 2,9 procent ging “Over psychische, medische, somatische zorg voor transgender personen, zorgvraag en mogelijkheden transgenderzorg”? Daar kan het onderzoek geen antwoord op geven omdat er een theorie ontbreekt over hoe journalistieke media omgaan (of om zouden moeten gaan) met maatschappelijke issues (agendasetting, framing, etc.). Het lijkt er dan ook op dat er niet gekozen is voor het perspectief van de maatschappelijke opdracht van de journalistiek, namelijk onafhankelijk en kritisch berichten over relevante maatschappelijke gebeurtenissen en issues.[28]

Er is wel een grafiek waarin pieken in media-aandacht worden gekoppeld aan “real world events” (bijvoorbeeld wijziging transgenderwet, NS/genderneutraal taalgebruik en Nikkie de Jager), maar daar wordt verder niets mee gedaan. Zijn er relevante gebeurtenissen geweest die juist weinig berichtgeving hebben opgeleverd? Waren er incidenten van geweld tegen transgender personen die geen berichtgeving uitlokten of juist veel? Dit soort samenhangen zijn niet verder onderzocht.[29] 

 

Houding journalist problematisch

Er is dus niet gekeken naar de journalistieke kwaliteit van de berichtgeving maar wel naar de veronderstelde “houding” van de journalist. “Voor ieder krantenbericht werd de houding van de auteur/zender van het mediabericht ten opzichte van transgender personen gecodeerd.”[30]

Dat is voor journalisten een merkwaardige categorie: die ‘houding’ wordt primair bepaald door de professionele werkwijze waarin de uitgangspunten van het vak vorm krijgen (onafhankelijk, betrouwbaar berichten over relevante maatschappelijke onderwerpen, inclusief bronnen en feitenverificatie). Journalisten stellen zich doorgaans niet tot doel om partij te kiezen, laat staan om met opzet positief of negatief te gaan berichten over personen of issues. Ook journalisten hebben een maatschappijvisie met politieke voorkeuren, maar de professionele methode is er nu juist om ervoor te zorgen dat de feiten kloppen. En dat niet feiten worden verdonkeremaand die niet goed uitkomen.[31]

Daarnaast gaat nieuws vaak over alles wat er mis gaat in de samenleving -denk aan de waakhondfunctie- en dat levert dan onvermijdelijk negatief nieuws op over personen of instellingen. Maar dat heeft weinig met persoonlijke houding te maken, eerder met de nieuwsdefinities. Bovendien is het maar de vraag of die houding tegenover transgender personen, uit nieuwsartikelen over issues (bijvoorbeeld een verslag van een debat over transzorg of transgenderwet) valt te destilleren? Houding is dus een in de journalistieke context moeilijk te hanteren concept. De keuze voor dit concept lijkt voort te komen uit de veronderstelling dat een positieve houding in de berichtgeving “goed” is, omdat transgender personen dan makkelijker naar buiten kunnen treden. En dat een kritische (lees: negatieve) houding slecht is.

Een nadere beschouwing van de operationalisatie van de categorieën ‘positief, negatief en neutraal’ bevestigt dat beeld. In de instructies voor de codeurs (Appendix C, p.16) staat:

“De inhoud van het krantenbericht suggereert dat de zender van het bericht de transgender gemeenschap en (de ontwikkeling van) transgenderthema’s steunt, e.g., door het geven van een positieve mening, door het belichten van hun eigen verhaal of ervaring over het trans zijn, door het uiten van waardering van/ steun voor/ viering van (ontwikkelingen m.b.t.) de gemeenschap, zonder het tonen van kritiek of bezorgdheid vanuit de transgemeenschap.” 
“De inhoud van het krantenbericht suggereert dat de zender van het bericht achter de transgender gemeenschap en transgenderthema’s staat en kritisch opkomt voor de gemeenschap, e.g., door het uiten van bezorgdheid over (ontwikkelingen m.b.t.) de belangen of rechten van de gemeenschap of door het opkomen voor de transgender gemeenschap.”

Volgens het onderzoek is de berichtgeving dus positief als de journalist (“de zender”) vooral positieve meningen en waardering uit, opkomt voor de transgendergemeenschap en die bezorgd is als die gemeenschap bezorgd is. Maar dat past meer bij de rol van voorlichter van een belangengroep dan van een journalist. Dient een journalist qua houding altijd in zijn berichtgeving “achter de transgendergemeenschap” te staan of deze te stimuleren? Dat zou volkomen in strijd zijn met de beroepsopvattingen van de professionele journalistiek.

Hier wordt in een indeling in soorten journalistieke genres node gemist: is het een nieuwsbericht, een nieuwsanalyse, een interview, een achtergrondverhaal, een onderzoeksjournalistiek project of een column, een recensie of opiniestuk? Voor al die genres gelden andere eisen. Overigens zal de codeur het niet makkelijk hebben gehad met de aanwijzing: “de inhoud van het krantenbericht suggereert dat…” (Appendix p.19). Dat laat veel ruimte voor de persoonlijke interpretatie van de codeur, terwijl glashelder moet zijn wat in welke categorie thuishoort. Naast positief kan de berichtgeving neutraal zijn of negatief. 


“Een bericht werd als neutraal gecodeerd wanneer het onpartijdig geschreven was en zowel voorstanders als tegenstanders belichtte.” (Appendix, p.16). 

Het nieuwsartikel neemt geen stelling in. Op zich komt dit al meer in de buurt van de professionele normen, al is het principe van hoor en wederhoor (bedoeld als feitenverificatie: één getuige is geen getuige) heel simpel vertaald in het aan het woord laten van voor- en tegenstanders. Maar wat zouden de codeurs dan moeten doen met een groot onderzoekverhaal waarvoor tientallen bronnen zijn geraadpleegd en tientallen mensen zijn geïnterviewd? Bovendien is niet ieder onderwerp te verdelen in een ‘voor’ en ‘tegen’, denk aan een nieuwsbericht waarin de minister nieuw beleid aankondigt.

De operationalisatie van de categorie ‘negatief’ is nog veel problematischer:

“De inhoud van het krantenbericht suggereert dat de zender van het bericht kritisch is op (ontwikkelingen mb.t.) de transgender gemeenschap en transgenderthema’s, e.g., door het uiten van woede, bezorgdheid, irritatie of kritiek tegen de transgemeenschap.”

Dat is een merkwaardige opsomming: kritiek op kwesties (dat kan zeer relevant zijn in de krant) wordt op één hoop geveegd met ‘woede, irritatie en minachting’. Nog afgezien van de vraag hoe je dan ‘woede’ of ‘irritatie’ vaststelt, is het ook voor nieuwsartikelen een misplaatste categorie. Als een verslaggever zijn of haar woede of irritatie laat blijken in een nieuwsbericht, dan sneuvelt het in de eindredactie. ‘Minachting’ is een nog vager categorie. Bij een analyse van columns zouden deze categorieën best zinvol kunnen zijn, maar daar gaat het wel om persoonlijke meningen.

Maar ernstiger is dat kritiek op transgenderkwesties dus als negatief is gecodeerd. Terwijl kritiek op kwesties natuurlijk past binnen de journalistieke beroepsopvatting: alle stromingen in een debat aan het woord laten, geen stemmen buitensluiten. Kritiek behoort de kern van de journalistieke taakopvatting, denk ook aan de waakhondfunctie.[32]



Voorbeeld van een negatief bericht volgens de onderzoekers



Het is ook discutabel dat er geen onderscheid is gemaakt tussen issues (beleid, probleem, etc.), belanghebbenden (belangengroepen, stakeholders, politieke partijen etc.), en individuele personen. Betekent kritisch schrijven over een wetsvoorstel of een standpunt van een belangenorganisatie dat de berichtgeving dan negatief is over een groep of over personen? Als er kritiek is op de voorstellen van transorganisaties om de wachtlijsten in de transzorg te verminderen, betekent dat dan “minachting” voor de transgendergemeenschap? Opvallend is dat het onderzoek spreekt over “Houding kranten t.o.v. trans community,” (p.73). maar dat is natuurlijk helemaal niet vastgesteld, aangezien veel stukken geen betrekking hebben op die community.

De indeling in positief, neutraal en negatief, maar dan los van inhoud, genre, bronnen, etc. levert nauwelijks informatie op over aard en kwaliteit van de berichtgeving over transgender onderwerpen. 

 


Houding kranten t.a.v. trans community. P. 73


 

Berichtgeving positief: toch verharding en polarisatie?

“In het merendeel van de krantenberichten die tussen 2011 en 2021 werden gepubliceerd, werd vanuit een neutrale houding over transgender thema’s geschreven (71,7%, n = 4.063), gevolgd door een positieve houding (25,5%, n = 1.422). Een kritische[33] houding kwam het minst voor (2,8%, n = 159).” (RR, p.73).

De resultaten van de houding analyse (figuur 6.4) laten zien dat de media behoorlijk onpartijdig hebben bericht. Het aantal positieve berichten neemt geleidelijk toe met een sterke toename in 2020 en 2021 tot iets meer dan 300 tegen 400 neutrale stukken. Het aantal negatieve stukken is bijna marginaal met 2,8 procent, hoewel er in 2021 enige toename te zien is. Niettemin concluderen de onderzoekers dat er sprake is van “enige mate van polarisatie”:

“Het maatschappelijke debat vertoont dus in de latere jaren enige mate van polarisatie, waarbij een positieve houding overall relatief frequenter voorkomt in Nederlandse kranten dan een negatieve houding.” (RR, p.73). 

Terwijl de hele berichtgeving (97,2 procent) dus neutraal of positief was en ook nog steeds positiever werd, is er toch sprake van ‘polarisatie’ omdat er een paar kritische stukken verschenen. Stukken die in termen van het onderzoek: ‘woede, irritatie, minachting en kritiek’ bevatten. In totaal waren er dus in die tien jaar 159 negatieve stukken, dus zo’n 16 per jaar, verdeeld over vijf dagbladen, dus zo’n drie per jaar per krant. Waarbij er in 2021 dus wat meer verschenen, naar schatting een stuk of 20.[34] Onbekend is ook of dit opiniestukken zijn, columns, of nieuwsartikelen. Dat zijn geen aantallen om van polarisatie te spreken, nog afgezien van het ontbreken van een definitie van het concept polarisatie en een operationalisatie daarvan voor de inhoudsanalyse. Overigens is in het mediahoofdstuk sprake van “enige mate van polarisatie”, terwijl in de “Conclusie en aanbevelingen” staat dat het debat “polariseert” en “verhardt.”(p.8). 


Hoewel er veel aan te merken valt op de definitie van negatieve/positieve of neutrale houding, blijkt hier uit dat de media over het algemeen hebben voldaan aan hun opdracht om neutraal te berichten, hoewel volgens de definities van het onderzoek zo’n kwart van de berichten duidelijk partij koos voor de transgender gemeenschap. En dat aantal positieve stukken is ook nog eens de laatste twee jaar sterk toegenomen. Uit het geringe aantal kritische stukken -zeker in de eerste acht jaar van het onderzochte tijdvak- valt af te leiden dat de media weinig oog hebben gehad voor de problematische issues, die in het buitenland wel voor controverse en mediaberichtgeving hebben gezorgd (denk aan de verontrusting over de plotselinge toename van het aantal meisjes en de toenemende kritiek op de behandeling met puberteitsremmers).[35] Vanuit journalistiek perspectief zou men wellicht ook kunnen stellen dat de nieuwsmedia te weinig kritisch met transgenderissues zijn omgegaan. Maar die conclusie vereist een veel diepgravender onderzoek dan alleen positief/neutraal/negatief op grond van discutabele operationalisaties

 

Conclusies nieuwsmedia wankel

Tot welke conclusies komen de onderzoekers vanuit hun vraagstellingen? Dat is niet duidelijk aangezien het mediadeel abrupt eindigt in het onderzoeksverslag zonder dat de resultaten betrokken worden op de bredere onderzoeksopdracht. In de inleiding van het hoofdstuk staat wel een soort conclusie:

“Aan de hoeveelheid en inhoud van de media kunnen we afleiden dat de zichtbaarheid van transgender personen in de afgelopen jaren is toegenomen. De toon van het debat is over het algemeen positief, maar verhardt en polariseert in de meest recente jaren. De bevindingen suggereren dat de emancipatie van transgender personen onderweg is, maar nog niet is voltooid.” (RR, p.67)

Buiten de toegenomen zichtbaarheid van transgender personen, zijn dat stuk voor stuk wankele conclusies, die nauwelijks op grond van de uitgevoerde inhoudsanalyse kunnen worden getrokken. Er staat namelijk “de toon van het debat is positief, maar verhardt en polariseert.” Maar niet het debat is onderzocht maar de berichtgeving in nieuwsmedia. En het ging niet om de toon, maar om de onderwerpen en de zogenaamde houding van de afzender’ (hoe problematisch dat concept ook is). Ook de verharding is niet aangetoond, laat staan de polarisatie. Hier gaat het onderzoek ver buiten wat op grond van hun inhoudsanalyse geconcludeerd zou mogen worden.

De volgende conclusie -“De bevindingen suggereren dat de emancipatie van transgender personen onderweg is, maar nog niet is voltooid” (RR, p.67)- valt niet te trekken op grond van een eenvoudige en beperkte inhoudsanalyse: wat zegt toename van de berichtgeving over een onderwerp over de emancipatie? Dat is speculatie.

De inhoudsanalyse zegt dus heel weinig over hoe de media de afgelopen tien jaar zijn omgegaan met transgender onderwerpen in het nieuws, er is geen onderzoek gedaan naar bronnengebruik (welke stakeholders hebben toegang tot de media?), framing van issues (zichtbaarheidsframe, slachtofferframe, deviantieframe, enz.[36]), sleutelgebeurtenissen die nieuwsgolven veroorzaken (incidenten en celebrities[37]) en ook niet naar het maatschappelijk debat (opiniepagina’s).  

 

De Twitter analyse

Hiervoor is al besproken dat de keuze voor Twitter nergens wordt verantwoord. Vermoedelijk staat Twitter voor “maatschappelijk debat”, maar dat wordt nergens uitgewerkt. Ook zijn er vanuit de hoofdvragen van het onderzoek geen concrete vraagstellingen geformuleerd ten aanzien van de rol van Twitter. Ook dit is dus puur beschrijvend onderzoek.

Er is maar een klein aantal, namelijk 2.656 tweets geanalyseerd, via een aselecte steekproef van een op de tien uit de op grond van de zoektermen geselecteerde 39.986 tweets tussen 2011 en 2021, dus zo’n 265 per jaar.[38] Er is geen informatie over de afzenders van de berichten, en dat is jammer, want zo is er geen enkele indicatie van het bereik van het bericht en de mogelijke impact ervan. Zaten er influencers en opiniemakers bij? Hoe vaak zijn berichten geliket of geretweet? Werden er discussies gevoerd? Waren er relevante hashtags? Dat is allemaal niet onderzocht. Dus of die 2.656 tweets relevant waren voor het maatschappelijk debat is onbekend. 

De inhoudsanalyse heeft niet alleen betrekking op thema’s en ‘houding’, maar ook op ‘emotie’. De operationalisatie van ‘houding’ is vergelijkbaar met die bij de dagbladenanalyse en dus net zo problematisch. De helft van de berichten blijkt positief, een kwart is neutraal en een kwart is negatief. Het aantal positieve tweets is de afgelopen jaren sterk toegenomen, dat geldt ook voor neutraal en negatief, maar in veel mindere mate (zie figuur 6.5). Overigens is merkwaardig dat 465 tweets (bijna 1 op de 5) waarbij de houding van de zender onduidelijk was, niet zijn meegenomen in de analyses, evenals tweets uit het jaar 2022 (n =257). Daarmee vallen dus 722 tweets weg, bij elkaar eenvierde van het totaal. Bij figuur 6.5 gaat het om 2191 tweets, dat zijn er 465 minder dan de steekproefselectie.

 

Houding tweets tav trans community. P. 74


Over het geheel genomen is Twitter de afgelopen twee jaar veel positiever geworden, vergelijkbaar met de trend bij de dagbladen.

Dan ‘emotie’ op Twitter: de operationalisatie vermeldt een “negatieve lading: of “negatieve emotionele toestand” maar die staat los van de houding van de zender tegenover de transgender gemeenschap. De helft van de berichten toonde een negatieve emotie (dat kunnen dus best positieve berichten zijn), een kwart is positief of neutraal. Het aantal berichten met negatieve emotie is sterk toegenomen. Maar wat deze resultaten betekenen, dat blijft onduidelijk, ook hier ontbreekt een terugkoppeling naar de oorspronkelijke vraagstelling van het onderzoek. En ook hier zijn tweets waarvan de emotie onduidelijk was (10,5 procent) buiten de analyse gelaten. Het hoeft geen betoog dat de percentuele verdeling er anders uit ziet als er een categorie ‘onbekend’ wordt toegevoegd.

Het media hoofdstuk eindigt met deze constateringen:

“De opinies aan beide kanten van het debat (positieve vs. negatieve houding) worden in de latere jaren dus op een negatievere manier geuit (emotie), dus met meer angst, boosheid, verdriet, zorgen of onbegrip.” (RR, p.75). 

En: negatieve houdingen worden overwegend met negatieve emotie geuit, terwijl positieve houdingen ongeveer even vaak met positieve en negatieve emotie worden geuit. Maar verder doet het rapport hier niets mee, het hoofdstuk sluit af zonder conclusies en reflectie op de resultaten vanuit de vraagstelling van het onderzoek. Zoals bijvoorbeeld: is die verdeling in positieve en negatieve emoties niet typisch voor het medium Twitter, ook bij andere onderwerpen?

 

Samenhang theorie en empirie zwak. 

Het hele mediahoofdstuk in dit rapport overziend, is de conclusie onontkoombaar dat het verband tussen dit mediaonderzoek en de geformuleerde theorieën uiterst zwak is. Er zijn geen concrete vraagstellingen die zijn afgeleid uit het theoretisch kader -zoals methodologisch gebruikelijk- met als gevolg dat de beschrijvende resultaten niet kunnen worden teruggekoppeld naar de theorie. Ernstiger is dat in de inleiding, de samenvatting van het onderzoek en in het theoriedeel allerlei uitspraken over de media en de sociale media staan die niet worden gestaafd met onderzoek, niet met het eigen onderzoek, maar ook niet met gedegen literatuuronderzoek.

In de samenvatting van het totale onderzoek (RR, p.3) staat:

“Wel kunnen we stellen dat transgender personen zichtbaarder zijn geworden. Ze laten zich meer zien en horen, en er is meer aandacht en erkenning voor hun plek in onze maatschappij. Dit stimuleert dat transgender personen zich kunnen herkennen in (ervaringen van) anderen. Dit blijkt uit onze analyse van theorieën op gebied van identiteit en gender, uit onze focusgroepen met trans personen en zorgprofessionals, en uit onze analyse van de media over de afgelopen 10 jaar.”

Uit het media onderzoek blijkt alleen dat het aantal berichten is toegenomen, niet dat er meer “erkenning” is, of dat zou moeten worden afgeleid uit het feit dat er recent een toename is van artikelen die ‘positief’ zijn. Erkenning had kunnen blijken uit een onderzoek naar frames, maar dat is niet gedaan. Ook blijkt uit het mediaonderzoek niet dat transgender personen worden gestimuleerd om zich te herkennen in ervaringen van anderen. Dat is wel aannemelijk, maar bewijs kan alleen komen uit onderzoek aan de receptiekant niet de aanbodkant. 

Door het hele rapport heen worden tal van niet onderbouwde opmerkingen gemaakt over de rol van de media, zoals deze zin in de Conclusies en aanbevelingen (RR, p.7):

“Ook de analyse van de klassieke en sociale media laat een toename zien in de zichtbaarheid en acceptatie van transgender personen voor het bredere publiek. Deze toegenomen publieke zichtbaarheid hangt samen met veranderingen in emancipatie en in sociaal-maatschappelijke gendernormen (hoofdstuk 6).”

Maar op grond van de inhoudsanalyse van de media zijn geen uitspraken te doen over de emancipatie en acceptatie. Wel dat de media verslag doen van transgerelateerde gebeurtenissen en issues en dan in hoofdzaak ook nog ‘neutraal’. Pagina 8 meldt:

“Het debat over de plek van transgender personen in de maatschappij polariseert en verhardt in de meest recente jaren, zo laat de media-analyse zien (hoofdstuk 6).”

Zoals gezegd is die polarisatie en verharding niet aangetoond, hooguit is er in de dagbladen het afgelopen jaar iets meer aandacht voor kritiek op bepaalde standpunten inzake transissues en is er iets meer emotie zichtbaar op Twitter.

 

Zijn er dan aanknopingspunten te vinden in de verslagen van de focusgroepen voor de conclusies van de onderzoekers? Het is opvallend dat het woord ‘media’ slechts vier keer voor komt in het 24 pagina’s tellende hoofdstuk 5 (‘Wat zeggen (of vertellen) trans personen en andere betrokkenen?) en de sociale media maar twee keer. Het gaat onder meer over de verbetering van de representatie (vroeger enkel transgender vrouwen); het ontdekken van genderidentiteit door het volgen van transgender personen op Instagram en op YouTube (RR, p.45); meer zichtbaarheid op sociale media en meer (trans) activisme. Focusgroepen hebben methodologisch gezien weinig bewijskracht en worden dan ook voornamelijk gebruikt om ideeën en hypothesen te ontwikkelen. Een viertal uitspraken van enkele deelnemers -waarbij onduidelijk hoeveel deelnemers deze opvattingen delen- kunnen niet worden gepresenteerd als ‘bewijs’ voor de theorie die de onderzoekers in dit rapport formuleren, hooguit als een ‘aanwijzing.’[39]






 

De zichtbaarheidstheorie en het media-onderzoek

In zowel de zichtbaarheidstheorie als de empowerment theorie spelen de media en de sociale media een cruciale rol. De aanname is dat media-aandacht transgender als issue zichtbaarder maakt en transgender personen stimuleert om naar buiten te treden. Sociale media bieden herkenning en identificatie, mogelijkheden om een transidentiteit te ontwikkelen, in contact met anderen te komen en communities te vormen. Als onderbouwing van beide theorieën schiet het dagbladen- en Twitteronderzoek tekort. En ook het theoriehoofdstuk biedt geen goede onderbouwing omdat daar een breed en relevante literatuuronderzoek ontbreekt. Eerder is er selectief gekozen uit de beschikbare (vaak gedateerde) literatuur om de betrokken stellingen te onderbouwen en zelfs dat roept vragen op. Zo lijkt het negatieve beeld dat in het theoriehoofdstuk wordt geschetst van de media in tegenspraak met de zichtbaarheidstheorie.


De media zouden volgens het zeer beperkte literatuuronderzoek “stereotype beelden cultiveren” (RR, p.37) van vrouwelijkheid en mannelijkheid “conform het dominante gender regime” en transgender personen voorstellen als “ ‘dysfoor’, oneerlijk, en gedesoriënteerd.” (RR, p.37) Zoals eerder aangestipt heeft dit vooral betrekking op entertainment media in het verleden. Maar als de beeldvorming zo negatief is, hoe zou dit dan een bevestiging kunnen zijn van de zichtbaarheidstheorie? En waarom is er niet uitgebreider literatuuronderzoek gedaan naar de beeldvorming in de journalistieke media en de mogelijke invloed daarvan op de aanmeldingen bij genderklinieken? Relevant Nederlands onderzoek zoals Trans scripts. The representation of transgender people in the media in the Netherlands (1991-2016) wordt niet eens genoemd.[40] 

Hetzelfde geldt voor het eerder genoemde Engelse onderzoek in opdracht van de Independent Press Standards Organisation naar mediaberichtgeving uit 2020.[41] Onderzoek[42] naar de samenhang tussen media-aandacht en aanmeldingen bij genderklinieken -meer mediapubliciteit levert meer aanmeldingen op en omgekeerd- komt niet aan bod.[43] Zo bleek uit Zweeds onderzoek[44] dat er een daling was in het aantal aanmeldingen bij genderklinieken, nadat de Zweedse publieke omroep een serie kritische documentaires uitzond over ‘genderbevestigende’ behandelingen.[45] De vermeende polarisatie zou ook in Nederland invloed moeten hebben op de aanmeldingen als de zichtbaarheidstheorie zou kloppen. Helaas geen woord daarover in dit rapport. Een brede literatuurstudie naar de rol van de media had veel interessante onderzoeksvragen voor de inhoudsanalyse kunnen opleveren.


Transgender personen herkennen zich volgens het theoriehoofdstuk onvoldoende in bestaande gendermodellen en daarom op zoek gaan naar “passende modellen in klassieke en sociale media.” Daar hadden diverse relevante vraagstellingen voor het media-onderzoek uit afgeleid kunnen worden: laat de berichtgeving die “passende modellen” zien met bijvoorbeeld ervaringen van transgender personen? Uit de inhoudsanalyse blijkt bijvoorbeeld dat 3,8 procent van de artikelen bestaat uit een persoonlijk verhaal, en dat 44 procent gaat over representatie van transpersonen. Boden die artikelen passende modellen met ervaringen? Waren dat er te weinig? Ervaren transgender personen deze berichtgeving als ondersteunend? Hoeveel procent van die categorieën waren positief, negatief of neutraal en wat betekent dat vanuit deze vragen?


Op pagina 34 stellen de auteurs dat het vroeger vooral ging over transgender vrouwen die werden geseksualiseerd en als fake werden afgeschilderd. 

“Transgender mannen bleven grotendeels onzichtbaar, en trans mannen zagen wel transgender vrouwen in de media, maar wisten niet dat ook voor hen transitie een optie was.” 

Maar blijkt uit de inhoudsanalyse een omslag met meer zichtbaarheid van trans mannen? En hoe is de beeldvorming nu rond trans vrouwen? Minder seksualisering? Hetzelfde voor de zichtbaarheid van jonge transgender mannen, een belangrijke argument in de zichtbaarheidstheorie: wat is de reden om dat niet mee te nemen in de inhoudsanalyse? Onder de kop ‘Mobilisatie’ gaat het op pagina 36 over de rol van de transbeweging:

“Zo speelt de beweging een cruciale rol in vergroting van zichtbaarheid in politiek en media en het delen van taal en kennis, waardoor jongeren en volwassenen zich kunnen herkennen (modelleren, spiegelen; zie mesoniveau), zich niet langer alleen voelen, eindelijk woorden vinden voor hun identiteit, en zich durven uiten als transgender.”

In de inhoudsanalyse had onderzocht kunnen worden welke bronnen (woordvoerders organisaties, professionele of wetenschappelijke bronnen, ervaringsdeskundigen, slachtoffers, etc.) in de berichtgeving voorkomen en hoe bepalend deze zijn voor bijvoorbeeld toonzetting en framing. En als de transbeweging heel succesvol was bij het toegang krijgen tot de media, wat zegt dat over de noodzakelijke onafhankelijke en kritische opstelling van de media? Vanuit de belangengroep gezien is dat positief, maar vanuit de media kan dat ook worden gezien als eenzijdige, weinig onafhankelijke berichtgeving. 

In het eerder genoemde Mediatique/IPSO onderzoek komt aan bod welke factoren van invloed (“drivers of change”) zijn op de veranderende berichtgeving over transgender onderwerpen, zoals de veranderende nieuwsagenda, de druk vanuit sociale media, de invloed van belangenorganisaties, en vooral key events. Het Radboud rapport biedt geen inzicht in die achtergronden. Wel een paar zinnen over de “tegenbeweging”, die concepten hanteert zoals “sociale besmetting” en “rapid-onset -gender-dysphoria” (RR, p.36), en die ‘moral panic’ als mobilisatiestrategie inzet, maar de invloed van die “tegenbeweging” op de berichtgeving is niet onderzocht. Evenmin is omgekeerd de invloed van transgender belangenorganisaties op de media onderzocht in de media-analyse. De beschikbare onderzoeksperiode was weliswaar beperkt (12 maanden), maar deze vragen hadden makkelijk meegenomen kunnen worden in de inhoudsanalyse.

 

NRC 20-05-2023





Empowerment theorie gebaseerd op essentialisme

Dan de empowerment theorie waarvoor de media-analyse -zoals beschreven- niets te bieden heeft. Biedt het theoriehoofdstuk daarvoor dan voldoende onderbouwing? Ook in dit deel (‘Sociale media en de ontwikkeling van genderidentiteit,’ RR, p.38) is geen sprake van een gefundeerde review van alle relevante literatuur, maar eerder van een selectie daaruit, om de centrale stelling te onderbouwen dat sociale media een empowering rol spelen bij de ontwikkeling van een transgender identiteit. Sociale media zorgen voor informatie, representatie en herkenning, waardoor jongeren kunnen ontdekken dat ze zelf transgender zijn.

“Op deze manier dragen sociale media eraan bij ‘to cultivate a new identity and to imagine and create an everyday life consistent with [trans people’s] desires’.”

“Transgender gemeenschappen op sociale media kunnen ook een bron van ‘direct tuition’ zijn, aangezien er onder meer filmpjes worden geplaatst waarin transgender personen bijvoorbeeld ervaringen met zorg delen, stemtrainingstechnieken, en aanwijzingen over hoe als ‘transgender’ te leven. Tenslotte kunnen transgender personen in interacties binnen (digitale en fysieke) transgroepen leren door positieve feedback op actieve ervaringen (enactive experience).” (RR, p.38)

De auteurs concluderen: “dat sociale media een belangrijke rol spelen in de sociale constructie en de ontwikkeling van mensen als sociale wezens met een genderidentiteit.”

Ze besteden ook aandacht aan wat zij de “negatieve effecten” noemen van sociale media, zoals een verstoord lichaamsbeeld, maar daarvan stellen ze vast dat de oorzaak/gevolg relatie onduidelijk is. Hetzelfde geldt volgens de auteurs voor de theorie van Littmann (zie eindnoot 15)  dat er een verband zou zijn tussen de veranderende ontwikkeling van de genderidentiteit en sociale mediagebruik. Ook daar stellen ze dat er geen evidentie is voor wat er eerst was, de dysforie of het mediagebruik.

Maar die kritiek is natuurlijk net zo goed van toepassing op de empowerment theorie, want hier veronderstellen de auteurs -zonder dat zo expliciet te maken- dat de genderidentiteit al aanwezig is op het moment dat jongeren op social media actief op zoek gaan naar informatie daarover, naar voorbeelden en online communities.

“Zo kunnen social mediagebruikers de eigen transgenderidentiteit herkennen door de wijze waarop men zich online ziet (screen birthRaun, 2010), of zich realiseren, bijv. door het kijken van YouTube-video’s van mensen die hun transitie vertellen, dat zij zelf transgender zijn. (epifanie; Kennedy, 2022, p.54). Op deze manier dragen sociale media eraan bij ‘to cultivate a new identity” (…)” (RR, p.38).

Jongeren realiseren zich dat ze zelf transgender zijn door het kijken van YouTube video’s, waardoor ze een nieuwe identiteit kunnen cultiveren. Maar waar zijn de bewijzen dat er al een “transgender identiteit” aanwezig was op dat moment? Nog afgezien van de vraag hoe deze categorie geobjectiveerd kan worden in een definitie die verder gaat dan zelfidentificatie?

Het onderzoek van Kennedy[46] uit 2022 dat wordt aangehaald is gebaseerd op een zeer kleine selectieve steekproef van zestien (16!) jongeren, zeven trans mannen, vier trans vrouwen en vijf non-binaire mensen, die zijn geïnterviewd door de auteur die zich identificeert als trans. Deze deelnemers zijn gekozen omdat ze een gendertransitie hebben doorgemaakt en zich nu als transgender identificeren, maar voor een dergelijk onderzoek hadden natuurlijk ook jongeren moeten worden geïnterviewd die ook op social media actief waren met genderdiversiteit of ‘trans’ content, maar die niet zijn doorgegaan op dat pad.

Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat het epifanie moment (het moment waarop ze zich realiseren ‘trans’ te zijn) vaak pas tijdens of na de puberteit plaatsvindt. In de periode daarvoor was er het gevoel dat er iets niet klopte, maar dat is een gevoel dat veel homoseksuele jongeren rapporteren over hun jeugd (bron). Het verschil met wat Littman zegt is dus niet erg groot, ook in dat onderzoek ontstaat de genderdysforie pas vrij laat in de puberteit en spelen sociale media een grote rol bij de ontwikkeling van dat gevoel.

Tenzij, en dat is wat de Radboud auteurs beweren, het uitgangspunt is dat kinderen al van jongs af aan een transgenderidentiteit bezitten. Want dan zorgen social media alleen voor het manifest maken daarvan en het tot volle wasdom brengen van die identiteit. Maar dat is een essentialistische definitie van transgender identiteit, een soort aangeboren entiteit die zich op een bepaalde leeftijd onherroepelijk manifesteert. De socialisatie als transgender persoon, aldus het rapport op pagina 30, vindt plaats in een specifieke sociale context, namelijk binnen de transgender gemeenschap, maar: 

“Dit betekent niet dat een (cis- of trans-) persoon in interactie met de transgendergemeenschap tot transgender ‘gemaakt’ wordt.” 

Met andere woorden: iemand is al transgender.

Het is duidelijk dat het rapport het idee wil vermijden dat iemand onder invloed van zijn of haar omgeving een transidentiteit zou kunnen ontwikkelen, want dat zou voeding geven aan de social contagion theory, namelijk dat de toename van de vraag naar transzorg mede het gevolg is van het beïnvloeden van jongeren via social media. De auteurs hoeven die discussie niet aan te gaan want de transgender identiteit is al in aanleg aanwezig. Het oorspronkelijke projectvoorstel liet overigens wel ruimte voor een uitwerking van die theorie zoals in deel 2 werd aangekondigd: 2. Sociale media en sociale besmetting als producenten van transgender identiteit: meso-niveau. (p.7) Maar dat is niet gebeurd. Het rapport stelt dat punt, dat zich iets zou kunnen ontwikkelen wat er oorspronkelijk nog niet was, de kern van de social contagion theorie, niet aan de orde. Het uitgangspunt is: de transgender identiteit is er, deze hoeft alleen nog maar manifest te worden (epifanie) en sociale media bieden daarvoor empowerment. Maar een onderbouwing daarvoor ontbreekt in dit onderzoek.


 

Tot slot

        Onderzoek naar de rol van de (sociale) media bij het ontwikkelen van transgender identiteit zou open minded moeten zijn, zonder er van uit te gaan dat die identiteit in essentie al op heel jonge leeftijd aanwezig is. Het uitgangspunt zou moeten zijn dat sommige jongeren onder invloed van tal van factoren, inclusief peer groups en social media die identiteit ontwikkelen. Niet de transidentiteit (het resultaat), maar genderexploratief gedrag zou uitgangspunt moeten zijn en dat betekent onderzoeken waarom sommige jongeren wel en andere jongeren niet bij een medische transitie uitkomen. In die benadering liggen de empowerment- en de contagiontheorie in elkaars verlengde. Uiteraard is er sprake van wederzijdse beïnvloeding onder jongeren op social media. Ze leren uitdrukking te geven aan hun gevoelens, maar komen ook in een bepaalde subcultuur terecht met de bijbehorende maalstroom aan algoritme gestuurde beelden en berichten.

        Dat maakt onderzoek naar framing en beeldvorming in de media van belang, zo is het ‘geboren in het verkeerde lichaam’ nog steeds een populaire voorstelling van zaken in de media. En daar gaat de suggestie van uit dat de transidentiteit een (aangeboren) gegeven is en dat een medische transitie onontkoombaar.

Wat sociale media betreft zou het van belang zijn om gebruik te maken van al het onderzoek dat al is gedaan naar allerlei aspecten van algoritme gestuurde informatiediffusie via sociale netwerken op andere terreinen dan genderissues. Daarnaast is al veel onderzoek naar sociale media en bijvoorbeeld psychisch welbevinden[47], anorexia, zelfdiagnoses[48], zelfmutilatie, suicide, etc.. En naar imitatiegedrag bij challenges.[49] Al dat onderzoek is tot nog toe ten onrechte niet toegepast op de ontwikkeling van de transgenderidentiteit.

 

 

Eindnoten

 

[1] Das, E., Wasserbauer, M. Loopuijt, C., Plug, I., Uilhoorn, A., van der Vleuten, A., & Verhaak, C. (2023). Mijn gender, wiens zorg? Onderzoek naar de toename in en veranderingen van de vraag naar transgenderzorg. Onderzoeksrapport. Radboud Universiteit.

[2] Richard Mocarski, Robyn King, Sim Butler, Natalie R. Holt, T. Zachary HuitDebra A. Hope, Heather M. Meyer & Nathan Woodruff (2019). The Rise of Transgender and Gender Diverse Representation in the Media: Impacts on the Population. Communication, Culture & Critique 12 (2019) 416–433

[3] Ken C. Pang, Monsurul Hoq, Thomas D. Steensma (2022). Negative Media Coverage as a Barrier to Accessing Care for Transgender Children and Adolescents. JAMA Netw Open. 2022;5(2):e2138623.

[4] Ellen Selkie, Victoria Adkins, Ellie Masters, Anita Bajpai, and Daniel Shumer (2020). Transgender Adolescents’ Uses of Social Media for Social Support. Journal of Adolescent Health 66 (2020) 275e280

[5] Kenji Yokotani, Masanori Takano (2021). Social contagion of cyberbullying via online perpetrator and victim networks. Computers in Human Behavior, 119 (2021) 106719

[6] Stephanie Jarvi , Benita Jackson , Lance Swenson & Heather Crawford (2013). The Impact of Social Contagion on Non-Suicidal Self-Injury: A Review of the LiteratureArchives of Suicide Research, 17:1, 1-19

[7] Corzine, Anjuli, and Vicki Harrison (2023). Social Contagion, from Suicide to Online Challenges to Eating Disorders: Current Research and Harm Mitigation Strategies for Youth Online. Journal of Online Trust and Safety 2.1 (2023).

[8] Jaap van Ginneken (2013). Mood Contagion Mass Psychology and Collective Behaviour Sociology in the Internet Age. Eleven International Publishing

[9] Leonardo Carlucci, Ines D’Ambrosio, Marco Innamorati, Aristide Saggino, and Michela Balsamo (2018). Co-rumination, anxiety, and maladaptive cognitive schemas: when friendship can hurt. Psychol Res Behav Manag. 2018; 11: 133–144. “Co-rumination is defined as extensive and frequent discussion, speculation, and focus on negative feelings related to personal problems with a close friend or friends. It typically entails rehashing the same problems, mutual encouragement of self-disclosure, and focusing on possible causes, implications, and negative feelings surrounding problems.”

[10] John D. Haltigana, Tamara M. PringsheimGayathiri Rajkumar (2023). Social media as an incubator of personality and behavioral psychopathology: Symptom and disorder authenticity or psychosomatic social contagion? Comprehensive Psychiatry 121 (2023) 152362.

[11] Oliver L. Haimson (2018). Social Media as Social Transition Machinery. Proc. ACM Hum.-Comput. Interact., Vol. 2, No. CSCW, Article 63.

[12] Oliver L. Haimson, Avery Dame-Griff, Elias Capello & Zahari Richter (2021). Tumblr was a trans technology: the meaning, importance, history, and future of trans technologiesFeminist Media Studies, 21:3, 345-361,

[13] Dianna Kenny (2022). The Social Contagion Of Gender Dysphoria.

[14] Marchiano  L.  Outbreak: on transgender teens and psychic epidemics. Psychol Perspect. 2017;60(3):345-366.

[15] Littman L.  Correction: parent reports of adolescents and young adults perceived to show signs of a rapid onset of gender dysphoriaPLoS One. 2019;14(3):e0214157.

[16] Julia Serano (2021) All the Evidence Against Transgender Social Contagion. Plus Thoughts on Why People Continue to Embrace This Zombie Theory. Medium.

[17] Voor een overzicht van die geschiedenis van het effectenonderzoek zie: Jennings Bryant, Bruce W. Finklea (2023) Fundamentals of Media EffectsThird edition.

[18] https://en.wikipedia.org/wiki/Uses_and_gratifications_theory

[19] Grace Falgoust, Emma WinterlindPrachi Moon, Alden Parker, Heidi ZinzowKapil Chalil Madathil (2022). Applying the uses and gratifications theory to identify motivational factors behind young adult’s participation in viral social media challenges on TikTok. Human Factors in Healthcare 2 (2022) 100014

[20] Zie de “empirische cyclus.” Adriaan de Groot (1961). Methodologie. Grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen.

[21] Halberstam, J. (2018). Trans*. A quick and quirky account of gender variability. University of California Press. P.96.

[22] Gerbner, G., & Gross, L. (1976). Living with television: The violence profile. Journal of Communication26(2), 172–199.

[23] Ward, L.M., & Grower, P. (2020). Media and the development of gender role stereotypes. Annual Review of Developmental Psychology, 2 (1), 177-199.

[24] Brady Robards, Paul Byron, Brendan Churchill, Benjamin Hanckel and Son Vivienne (2020). Chapter 26: Tumblr as a Space of Learning, Connecting, and Identity Formation for LGBTIQ+Young People. In: Allison McCracken, Alexander Cho, Louisa Stein, Indira Neill Hoch (2020). tumblr book: platform and cultures. University of Michigan Press

[25] “Among the short video platforms, TikTok is one of the most popular globally and has become the platform of choice for transgender and nonbinary individuals, who have formed a large community to mobilize personal experience and exchange information.” SJ Dillon, Yueqing Liang, H. Russell Bernard, Kai Shu (2023). Investigating Gender Euphoria and Dysphoria on TikTok: Characterization and ComparisonARXIV Cornell University. >cs>arXiv:2305.19552.

[26] Verderop in dit hoofdstuk aandacht voor de resultaten van de focus groepen.

[27] Platform Diversiteit in Geslacht en Gender Projectvoorstel: Meervoudig onderhandse aanbesteding ZonMw ‘Recente toename behandelvragen transgenderzorg.’ 23-11-2021. Pagina 10.

[28] Zie de diverse journalistieke codes en handboeken. Zoals de Code voor de Journalistiek van de NVJ, de Beginselen van NRC, of de NPO Code Journalistiek Handelen voor de Landelijke Publieke OmroepenZie ook: Thomas Hanitzsch, Henrik Ornebring (2019). Professionalism, Professional Identity, and Journalistic Roles. In: Karin Wahl-Jorgensen, Thomas Hanitzsch (2019). The Handbook of Journalism Studies. 2nd Edition. New York.

[29] In het Engelse onderzoek uit 2020 van de Independent Press Standards Organisation (Examining trends in editorial standards in coverage of transgender issues) is bijvoorbeeld gekeken naar de zogenaamde ‘drivers of change’ in de berichtgeving zoals: de verschuivende nieuwsagenda, de druk van belangengroepen, opvallende gebeurtenissen, en nieuwe richtlijnen voor berichtgeving over transgender onderwerpen.  

[30] Mijn gender, wiens zorg, appendix C: Verantwoording methode hoofdstuk 4: pagina 16.

[31] Zie de genoemde journalistieke codes in voetnoot 64. 

[32] Het eerder genoemde IPSO onderzoek hanteert de beter passende term “questioning” voor kritische berichtgeving.

[33] Met “kritisch” wordt hier de categorie “negatief” bedoeld.

[34] Dat is een schatting op grond van figuur 6.4. op pagina 73. Het rapport vermeldt geen cijfers per jaar, alleen totalen over de hele periode.

[35] Zie: IPSO, idem.

[36] Zie voor deze frames en andere: Emma Verhoeven, Steve Paulussen and Alexander Dhoest (2023). Covering inclusion: Frames, themes, and voice in news about LGBTI topics. Journalism 2023, Vol. 0(0) 1–19

[37] Er is veel onderzoek naar de effecten van de nieuwsgolf over Caitlyn Jenner, zoals: Minjie Li (2018). Intermedia Attribute Agenda Setting in the Context of Issue-Focused Media EventsJournalism Practice, 12:1, 56-75. En bijvoorbeeld: Michael Lovelock (2017) “I Am...”: Caitlyn Jenner, Jazz Jennings and the cultural politics of transgender celebrityFeminist Media Studies, 17:5, 737-754.

[38] In de Appendix C staat 2.896 tweets in plaats van 2.656. p. 14.

[39] In de bekende hiërarchie van bewijskracht (Ten Have 2011) scoren focusgroepen laag, net boven de mening van deskundigen.

[40] Mariecke van den Berg and Mir Marinus (2017). Trans scripts. The representation of transgender people in the media in the Netherlands (1991-2016). Tijdschrift voor genderstudies. TVGN 20 (4): 379–397.

[41] Mediatique/IPSO (2020). Examining trends in editorial standards in coverage of transgender issues.

[42] N.M. de Graaf  (2020). Gender Trends: Developments in Clinical Care for Gender Diverse Young PeopleZie hoofdstuk 6: Association of Media Coverage of Transgender and Gender Diverse Issues.

[43] Ken C. Pang, Nastasja M. de Graaf, Denise Chew, Monsurul Hoq, David R. Keith, Polly Carmichael, Thomas D. Steensma (2020). Association of Media Coverage of Transgender and Gender Diverse Issues With Rates of Referral of Transgender Children and Adolescents to Specialist Gender Clinics in the UK and Australia. AMA Network Open. 2020;3(7):e2011161.

[44] Malin Indremo, Anna Clara Jodensvi, Hans Arinell, Johan Isaksson, Fotios C. Papadopoulos (2022). Association of Media Coverage on Transgender Health With Referrals to Child and Adolescent Gender Identity Clinics in Sweden. JAMA Network Open. 2022;5(2):e2146531.

[45] Het onderzoeksprogramma van de Zweedse publieke televisie Uppdrag Granskning maakte in 2019 een driedelige documentaire over jongeren en gendertransities.

[46] Natacha Kennedy (2022) Deferral: the sociology of young trans people’s epiphanies and coming out, Journal of LGBT Youth, 19:1, 53-75

[47] Zie bijvoorbeeld: Chiachen Yang, Sean M. Holden, Jati Ariati (2021). Social Media and Psychological WellBeing Among Youth: The Multidimensional Model of Social Media Use. Clinical Child and Family Psychology Review (2021) 24:631–650

[48] John D. Haltigana, Tamara M. PringsheimGayathiri Rajkumar (2023). Social media as an incubator of personality and behavioral psychopathology: Symptom and disorder authenticity or psychosomatic social contagion? Comprehensive Psychiatry 121 (2023) 152362.

[49] Amro Khasawneh, Kapil Chalil Madathil, Emma Dixon, Pamela Wiśniewski, Heidi Zinzow, Rebecca Roth (2020). Examining the Self-Harm and Suicide Contagion Effects of the Blue Whale Challenge on YouTube and Twitter: Qualitative Study.  JMIR Ment Health 2020 | vol. 7 | iss. 6 | e15973 | p. 1