Gepubliceerd in: Tijdschrift voor Communicatiewetenschap — 43 [2] 2015
Inleiding
Op 8 maart 2013 verscheen het rapport van een commissie
onder leiding van Job Cohen die, in opdracht van de Groningse gemeente Haren,
had onderzocht hoe ogenschijnlijk onschuldige gebeurtenissen in Haren op 21
september 2012 konden uitmonden in rellen, plunderingen en gewelddadige
confrontaties tussen jongeren en de politie. Na de presentatie van het rapport
Twee werelden. You only live once – voorzien van drie deelrapporten over de rol
van de overheden, de media en de jeugdcultuur – trokken de
politiek-bestuurlijke kanten de meeste aandacht. Ze hadden ook de grootste
consequenties. Burgemeester van Haren Rob Bats trad enkele dagen na de
presentatie af en het regionale politiekorps nam maatregelen ter verbetering
van het handelen bij eventuele toekomstige rellen.
Daarmee leek de kous af. Maar de rapportage inspireerde ook
debatten in professionele en wetenschappelijke kringen over verschillende
deelonderwerpen. Eén daarvan is de rol van media, een onderwerp waarbij in
het bijzonder de interactie van de traditionele en de nieuwe sociale media in
de belangstelling staat.1 Bij het hoofdrapport was een deelrapport, De weg
naar Haren, gevoegd dat deze rol van media en communicatie centraal stelde,
terwijl in het deelrapport over jeugdcultuur, Hoe Dionysos in Haren
verscheen, ook een en ander aan de orde kwam over de plaats en functie van
media in deze cultuur.
Het functioneren van media werd al in de directe nasleep van
de rellen stevig bediscussieerd, zoals de rol van media altijd wel op een of
andere manier aan de orde komt na afloop van ernstige ongeregeldheden of grote
maatschappelijke onrust. Dat effect was hier ook te zien, mede omdat de rellen
in Haren hun oorsprong en motor leken te vinden in de omgeving van de
zogenoemde ‘sociale media’, waarvan het gebruik en de betekenis bepaald nog
niet solide in kaart zijn gebracht. De rellen in Haren staan dan ook bekend als
de ‘Facebook-rellen’, een verwijzing naar het openbaar plaatsen van een
oproep op Facebook op 6 september om de verjaardag van het 16-jarige meisje
Merthe te gaan vieren in haar woonplaats Haren. Het was een oproep die in de
sociale media al snel werd geïdentificeerd als een Nederlands Project
X-feest en vervolgens gekaapt door anonieme internetgebruikers. Op deze
gekaapte Project X-Facebookpagina gaven na twee weken meer dan 30.000 bezoekers aan naar Haren te komen voor het feestje. Dat werden er uiteindelijk zo’n
5.000, met gevolgen die uitvoerig staan beschreven in het hoofdrapport Twee
werelden.
Een belangrijke conclusie van het hoofdrapport was dat jongeren
zich ‘via een breed palet aan communicatiemiddelen organiseerden, met Facebook
als centraal platform, en dat het feest door massamedia op de agenda werd
gezet’. Die agenda-setting leidde tot acties bij de gemeenten en de politie,
maar uiteindelijk ook tot verdere mobilisatie van jongeren die al een bezoek
overwogen (Twee werelden, p. 10 en 13). Deze uitspraak lijkt te contrasteren
met de conclusies uit het deelrapport over media dat ‘de rol van massamedia
niet doorslaggevend was’, maar dat die gevestigde media zoals krant, radio en
televisie ‘juist reageerden op een ontwikkeling binnen de sociale media’ (De
weg naar Haren, p. 120). Dit wijkt ook af van de conclusie in het deelrapport
over de jeugdcultuur van het onderzoeksteam onder leiding van de socioloog
Gabriël van den Brink dat ‘een minder opgewonden berichtgeving bij traditionele media’ de mobilisatie die via sociale media onder jongeren gaande was
had kunnen verminderen (Hoe Dionysos in Haren verscheen, p. 138).
De ogenschijnlijke verdeeldheid in de commissie bij de
interpretatie van verschillende onderzoekingen, roept de vraag op hoe het
onderzoek naar de rol van media in Project X Haren, met name ook de interactie
van traditionele en sociale media, inhoud en vorm is gegeven.
Onderzoekstraditie mobilisatie en media
Het onderzoek naar Project X Haren past in een lange
traditie van onderzoek naar de rol van de media bij grootschalige
ordeverstoringen en de mobilisatieprocessen die eraan voorafgaan. Vooral in en
na de jaren zestig van de vorige eeuw was de focus gericht op de manier waarop
de media de schijnwerpers richtten op en zo mede vormgevers werden van nieuwe
protestbewegingen of subculturen. Dat leverde verschillende klassiekers op zoals de studies van
Halloran, Elliott en Murdock (1970) en Gitlin (1980). Baanbrekend was ook
Folk devils and moral panics: the creation of the Mods and Rockers uit 1972,
het begin van de onderzoekstraditie rond moral panics, een typering die
overigens naadloos valt toe te passen op de maatschappelijke reactie na
afloop van de Haren-rellen (Cohen, 1972).
In deze sociologische en communicatiewetenschappelijke
onderzoekingen kregen de media een centrale rol toebedeeld bij maatschappelijke
escalatieprocessen. Door er op een stereotiepe manier verslag van te doen – het
centrale frame was gericht op mogelijke ordeverstoringen –, wakkerden ze niet
alleen de verontrusting aan, maar beïnvloedden ze ook het gedrag van de vermeende
folk devils, die zich juist gingen vastbijten in hun afwijkend gedrag. Dat
proces staat in de criminologie al jaren bekend als ‘deviancy amplification
spiral’: de maatschappelijke reactie op het afwijkend gedrag zorgt juist voor
polarisatie en escalatie (O’Brien & Yar, 2008).
Een belangrijke, maar helaas wat onderbelicht gebleven
studie in Nederland is het onderzoek dat de Leidse sociologen Van de Beek,
Engbersen en Van der Veen (1983) deden naar de rol van media bij de rellen rond
de inhuldiging van koningin Beatrix in Amsterdam in april 1980. Op basis van
inhoudsanalyse van berichtgeving in verschillende massamedia en interviews met
journalisten legden zij het ‘journa- listieke regelsysteem’ bloot waarin
objectiviteit en feitelijkheid bij de meeste media weliswaar de basisprincipes
waren, maar waarin ideologische voorkeuren van som- mige bij de rellen
aanwezige verslaggevers de berichtgeving bepaalden (Van de Beek et al., 1983).
Links geëngageerde media zoals VARA, Radio Stad en de Volkskrant die min of
meer de kant kozen van de krakers en de relschoppers, werden achteraf door
autoriteiten (en de ‘rechtse’ media) aangewezen als een voorname oorzaak van de
escalatie van het geweld (Van de Beek et al., 1983; Wijfjes, 2009, p. 418-425).
In al deze studies lag de nadruk op de zichtbare rol van de
media en ontbrak onderzoek naar de sociale component: wat speelde zich
allemaal af in die groepen en subculturen die betrokken waren bij deze
mobilisatie en ordeverstoringen? Tegenwoordig is daar dankzij de sociale
media zoals Facebook en Twitter veel meer zicht op. Wat vroeger binnenskamers
of in de wandelgangen speelde, is tegenwoordig op de voet te volgen in het
openbare domein van de sociale media. Sterker nog, de sociale media lijken een
belangrijk instrument voor sociale mobilisatie geworden. De niet-
hiërarchische structuur, het open en internationale karakter en de snelle
verbindingen tussen verschillende netwerken maken die processen makkelijker
en groter. Dat bleek bijvoorbeeld uit het onderzoek naar de onverwachte rellen
in een groot aantal Engelse steden in de zomer van 2011 (House of Commons Home
Affairs Committee, 2011; Baker, 2011). De vroegere studies over demonstraties
waren vol- gens Cottle (2008) opvallend zwijgzaam over de dynamiek achter de
schermen en concentreerden zich (net zoals de media in hun berichtgeving)
vooral op het zicht- bare visuele spektakel van rellen en demonstraties.
Inmiddels is het bestuderen van de mobiliserende werking van
de online sociale netwerken een aparte onderzoekstak geworden rond begrippen
als ‘information cascades’ (Lemieux, 2004), ‘availability cascades’ (Kuran
& Sunstein, 1999), ‘tipping points’ (Gladwell, 2001) en ‘critical mass’
(Marwell & Oliver, 1993). Dat onderzoek belicht de rol van media bij
omslagmomenten in een sociaal systeem waarbij een zelfversterkend proces
ontstaat, zoals bij een echte epidemie (González-Baillon e.a., 2011). De
analogie met epidemische verspreiding van ziektes is geen toeval, want veel van
deze begrippen zijn ontleend aan onderzoek naar bijvoorbeeld complexe
ecosystemen waarin kleine verstoringen grote gevolgen kunnen hebben voor
‘critical transitions’ (Scheffer, 2009).
Ook in de sociale wetenschappen hebben deze
complexiteitstheorieën opgang gedaan, al zijn sociale systemen nog veel
onvoorspelbaarder dan ecosystemen. Een belangrijk uitgangspunt is dat er geen
lineaire oorzaak- en gevolgketen is, maar dat de verschillende zelfsturende
componenten of (reflecterende) actoren in het systeem voortdurend op elkaar
reageren. Daarbij kunnen nieuwe macropatronen ontstaan die weer als feedback
het systeem ingaan en zelfversterkende processen veroorzaken tot er een nieuw
(tijdelijk) evenwicht ontstaat (Waldherr, 2012, 2014). Binnen lineaire systemen
zijn oorzaak en gevolg proportioneel, maar in complexe systemen kunnen kleine
gebeurtenissen disproportionele gevolgen opleveren. Dit zijn onvoorspelbare
processen, maar onderzoekers kunnen wel de patronen beschrijven die leiden tot
omslagpunten en zelfversterkende processen, bijvoorbeeld door mediagebruik in
communicatienetwerken (Aarts, Steuten & Van Woerkum, 2014).
In het licht van deze theorievorming is de rapportage van de
commissie-Cohen belangwekkend, want de aanloop naar Haren valt te bezien als
een complex systeem met interacties tussen zowel de verschillende actoren als
tussen de online en offline wereld.
Met inachtneming van het feit dat het rapport onderdeel
uitmaakte van een primair bestuurskundige evaluatie, kunnen we ons afvragen of
de onderzoeken nieuwe inzichten bieden in dit soort processen die onder
bepaalde omstandigheden kunnen leiden tot grootschalige ordeverstoringen. Leveren
de studies nieuwe theorieën op, of nieuwe definities van bestaande concepten,
zoals het veelvuldig gebruikte begrip ‘mediahype’? En vooral: wat is de
wetenschappelijke kwaliteit van dit onderzoek dat in dienst stond van de vooral
bestuurlijke evaluatieopdracht die de commissie meekreeg?
Inhoud
1. Inleiding
2. Onderzoekstraditie
mobilisatie en media
3. Het
Haren-onderzoek op de snijtafel
3.1. Het onderzoek
naar de sociale media
3.2. Het onderzoek
naar de massamedia
3.3. Het
mediagebruik van jongeren en de vraag door wie zich hebben laten beïnvloeden
3.4. Een
mediahype?
4. De balans
opmakend
5. Literatuur
5.1. Het
Haren-rapport
5.2. Aangehaalde
literatuur
5.3. Overige
bronnen
Met een reactie van Jan van Dijk: Reactie op forumartikel ‘Rapport Project X Haren revisited’