De geweldsinflatie, vooral wat misbruik betreft, neemt absurde vormen aan aldus Peter Vasterman
Gepubliceerd in NRC Handelsblad van 2 juni 2014
Het begint zo
langzamerhand een traditie te worden: de publicatie van steeds schokkender
cijfers over huiselijk geweld, pesten op het werk, ouderenmishandeling,
kindermishandeling, misbruik in jeugdhuizen of seksueel geweld tegen kinderen. Telkens
zouden er tienduizenden, honderdduizenden en soms zelfs miljoenen slachtoffers
zijn -zoals ooit bleek uit een onderzoek naar huiselijk geweld.
Die enorme aantallen
en de bijbehorende media aandacht wekken bij het publiek de indruk dat er
sprake is van een zeer ernstige misstand. Daarna volgen de gebruikelijke
rituelen: de minister is ‘geschokt’, de oppositie ‘verbijsterd’ en de
hulpverleners ‘machteloos’, dat wil zeggen, zolang er niet meer geld vrijkomt
voor de bestrijding van deze epidemie van geweld. Maar eerst is vooral meer
onderzoek nodig.
Vorige week was het
weer raak met het rapport over seksueel geweld tegen kinderen van de Nationaal Rapporteur
Mensenhandel Corine Dettmeijer. De ‘schokkende’ cijfers werden eindeloos in de
media herhaald: maar liefst 62.300 kinderen zouden dit jaar voor het eerst te
maken krijgen met strafbaar seksueel geweld, 39.900 meisjes en 22.400 jongens, dus
twee van de tien jongens en zelfs ruim vier van de tien meisjes.
De achterliggende
patronen bij dit soort onderzoeken zijn altijd hetzelfde, namelijk hele brede
definities, subjectieve zelfrapportage, kleine steekproeven en het projecteren
van de gevonden percentages op de hele bevolking. Bovendien is de interpretatie
van de gegevens altijd gericht op het zo groot mogelijk maken van het probleem:
het is altijd het topje van de ijsberg, want dit is een taboe onderwerp. Media
doen daar aan mee door de hoge cijfers te koppelen aan extreme gevallen van
ernstig misbruik.
De Rapporteur
Mensenhandel maakt het deze keer wel heel bont met haar rapport door alles -
zowel zeer lichte als zeer ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag- bij elkaar op te tellen en dat allemaal ‘seksueel
geweld’ te noemen. Dat zou betekenen dat iedere vluchtige, maar ongewenste
seksueel getinte aanraking een vorm van ‘geweld’ is, sterker nog, een vorm van
‘strafbaar geweld’ is, zoals Dettmeijer in haar inleiding schrijft. Die lichte
vormen zijn natuurlijk helemaal niet strafbaar, maar die nuance gaat verloren
met krantenkoppen als: ‘62.000 slachtoffertjes seksueel geweld’
De inflatie van
zogenaamd strafbaar geweld neemt in het rapport absurde vormen aan. Ook seks
met een meerderjarige partner valt volgens Dettmeijer onder seksueel geweld:
zodra het vriendje van uw 17-jarige dochter 18 wordt, en met haar naar bed
gaat, maakt hij zich schuldig aan strafbaar seksueel geweld. In een eerder
onderzoek van de Leidse Universiteit uit 2010 gold dit ook al als
kindermishandeling. Overigens was de uitkomst toen dat 23.404 jongeren tussen
12 en 17 jaar slachtoffer waren van kindermishandeling. Dettmeijer komt op drie
maal zoveel, en dat kan niet liggen aan het meetellen van de leeftijdsgroepen
tot 12 jaar.
Zoals in dit rapport
wordt aangegeven, variëren de cijfers bij dit type onderzoek enorm, afhankelijk
van de gehanteerde definitie. Uit een metastudie van 217 publicaties bleken die
te variëren tussen de 0,1 en de 71 procent. In Nederland baarde het onderzoek
van Nel Draijer eind jaren tachtig het nodige opzien, want daar kwam toen al
uit naar voren dat een op de drie vrouwen ooit slachtoffer was van seksueel
misbruik gedurende haar leven. Het rapport van Dettmeijer gaat nog veel verder
want zij beweert nu zelfs dat bijna de helft (42 procent) van de meisjes tot 18
jaar al slachtoffer is geworden van seksueel geweld. En dan hebben ze hun hele
leven nog voor zich.
Het is de vraag
waarom de Rapporteur al deze vormen van grensoverschrijdend gedrag bij elkaar
optelt: wat is er op tegen om onderscheid te maken tussen seksueel geweld
(verkrachting), ongewenste intimiteiten (sexual harassment) en onschuldige
geëxperimenteer (doktertje spelen)? Maar dan kom je natuurlijk niet tot deze
schokkende cijfers en scoor je niet in media en politiek.
Dan de
onderzoeksmethode en de steekproeven bij dit soort onderzoek. Meestal maken de
onderzoekers gebruik van zelfrapportage, waarbij respondenten antwoord geven op
de vraag: ‘bent u ooit slachtoffer geweest van...’ Het nadeel van deze methode
is natuurlijk de subjectiviteit bij de interpretatie van de vraag (wat versta
je onder seks?), de onbetrouwbaarheid van het geheugen (ooit in je leven?) en
de veronderstelde eerlijkheid van de respondent (in hoeverre was er sprake van
dwang?).
Bovendien hoeft het
‘slachtoffer’ zich volgens het rapport niet per se als slachtoffer te ‘percipiëren.’
Dit biedt de onderzoekers dus heel veel vrijheid bij het interpreteren en bij
elkaar op tellen van uiteenlopende antwoorden. En aangezien dit soort
onderzoeken tot doel hebben om de samenleving duidelijk te maken hoe ernstig
het allemaal is, maken ze daar graag ruim gebruik van.
Het valt niet mee om
in het rapport te ontdekken hoe de schokkende cijfers die in de media
rondzingen (de 39.900 meisjes en 22.400 jongens) precies zijn berekend. Sterker
nog, deze cijfers komen alleen voor in een mooie grahic van een trechter (er
gaat veel in, maar er wordt weinig gedaan), maar niet in de tekst van onderzoeksrapport
zelf.
Het onderschrift bij
de graphic meldt dat het ‘schattingen’ zijn die ‘slechts dienen als
illustratie.’ Die indruk zullen de kijkers naar het Journaal en RTL Nieuws
bepaald niet gekregen hebben.
Na enige speurwerk
blijkt er een summiere toelichting te staan in een bijlage van het 318 pagina’s
tellend rapport: het aantal slachtoffers is berekend door de percentages uit
een eerder gepubliceerd onderzoek uit 2012 (Seks onder je 25e ) met
een steekproef van 323 jongeren te projecteren op alle bijna vier miljoen
jongens en meisjes in Nederland. Volgens de onderzoekers zijn dit ‘adequate
schattingen’, maar zo’n kleine steekproef betekent wel dat het uiteindelijk
gaat om 68 meisjes die ‘iets’ hebben meegemaakt. Als zes procent ongewenst seks
heeft gehad, dan zijn dat in de steekproef 10 (!) meisjes. Ook dat is een
herkenbaar patroon in dit soort onderzoek: vanuit een handjevol respondenten
projecteren op de totale bevolking.
In de berichtgeving
over dergelijke onderzoeken worden de hoge cijfers meestal gekoppeld aan
ernstige gevallen van seksueel misbruik want die hebben meer nieuwswaarde dan
een seksueel getinte aanraking als voorbeeld van seksueel geweld. Zo opende een
krant het stuk over het rapport met het verhaal van vrouw die 46 jaar geleden
jarenlang ernstig door haar opa was misbruikt.
Door dergelijke
voorbeelden ontstaat het idee dat ernstig seksueel geweld in Nederland op grote
schaal voorkomt. En vervolgens komen daar weer allerlei beleidsvoorstellen,
opsporingsprogramma’s, trainingen en hulpverleningstrajecten uit voort, die –als
ze eenmaal functioneren- ook weer de indruk wekken dat de ernstige vormen van
seksueel misbruik op grote schaal voorkomen. En dat kan dan vanzelf weer nieuws
worden.
Het is de vraag hoe
zo’n zelfversterkende proces kan worden afgeremd, want iedereen die vraagtekens
zet bij dit soort onderzoek – zo weet ik uit ervaring- krijg het verwijt de
zaak te bagatelliseren, of erger nog, al die slachtoffers te schofferen. Seksueel
misbruik is een zogenaamd issue zonder tegenstanders en dat maakt het bestrijden
van beeldvorming lastig.
Peter Vasterman is
mediasocioloog aan de UvA.
Voor zijn
proefschrift Mediahype onderzocht bij de berichtgeving over seksueel misbruik
in de periode 1980-2000.