woensdag 18 juni 2014

Geweldsinflatie: cijfers, definities en methoden in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel

In haar reactie op mijn opiniestuk in NRC Handelsblad op 2 juni over de opgeblazen misbruikcijfers stelt Corinne Dettmeijer, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, dat “minder erg seksueel geweld ook erg is.” Daarmee bevestigt zij precies de begripsinflatie die ik bekritiseerde in mijn stuk: ‘minder erg’ is niet ‘even erg’, maar ‘minder erg’, daarom noemen we ‘minder erg.’ En dus is niet alles seksueel geweld, tenminste niet in de betekenis van die termen in het gangbaar taalgebruik. Door alles maar geweld te noemen vallen nuances weg.

























Dat de hoge cijfers voor seksueel geweld in het rapport Op goede grond, De aanpak van seksueel geweld tegen kinderen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel Dettmeijer gebaseerd zijn op begripsinflatie blijkt vooral uit het feit dat Nederland dan met die 42 procent geweld tegen meisjes (tot 18 jaar) eenzaam aan de top van de wereldranglijst zou staan. Op de tweede plaats Australië met 21,5 procent, gevolgd door de VS met 20 procent, terwijl België op 8,9 procent uitkomt.[1] Ook overtreffen haar cijfers die van het eerste onderzoek van Nel Draijer[2] eind jaren tachtig die op een op drie ‘ooit’ uit kwam voor vrouwen in alle leeftijdsgroepen.

Bovendien wekt de graphic van de trechter (zie bovenstaande illustratie) de indruk dat al die 62.300 gevallen van seksueel geweld ten onrechte maar zelden bij de hulpverlening en justitie terecht komen. 


Dettmeijer stelt dat alleen “strafbaar seksueel geweld” is meegeteld, maar dat klopt niet. In veel gevallen gaat het om zaken die niet per definitie strafbaar zijn en in heel veel gevallen gaat het helemaal niet om kinderen, maar om jongeren van 17 en 18 jaar. En dat is belangrijk omdat de ervaringen van deze leeftijdsgroepen worden geprojecteerd op alle kinderen vanaf nul jaar.

Zoals ik het opiniestuk in NRC Handelsblad al schreef is het een hele puzzel om in het rapport te ontdekken hoe die schokkende cijfers die in de media rondzingen (de 39.900 meisjes en 22.400 jongens) precies zijn berekend. Sterker nog, deze cijfers komen alleen voor in een mooie graphic van een trechter, maar niet in de tekst van onderzoeksrapport zelf. Wel wordt het getal 62.300 twee keer vermeld, maar niet in het hoofdstuk dat gaat over het vaststellen van het aantal gevallen van seksueel geweld en ook niet in de bijlage die de methodologie uitlegt. Het onderschrift bij de graphic meldt dat het ‘schattingen’ zijn die ‘slechts dienen als illustratie.’ Maar die indruk zullen de krantenlezers en tv-kijkers bepaald niet gekregen hebben.

Om welke onderzoeken gaat het nu?
Bij de presentatie verkondigde de Rapporteur dat zij nog niet eerder gepubliceerde data van drie eerdere onderzoeken opnieuw heeft laten analyseren om de omvang van het probleem vast te stellen.

Het gaat om deze onderzoeken:
  1. de scholierenstudie van de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen uit 2010: 356 respondenten van 15 jaar.
  2. het bevolkingsonderzoek Seksuele gezondheid in Nederland uit 2011 en dan specifiek het deel over seksueel grensoverschrijdend gedrag: 323 respondenten van 17 of 18 jaar.
  3. het onderzoek Seks onder je 25e uit 2012 en dan specifiek het deel over grensoverschrijding, 1272 respondenten van 17 of 18 jaar.


Die mededeling over drie onderzoeken wekt de indruk dat de gepresenteerde cijfers (40,9 procent van de meisjes van 17 en 18 en 22,9 procent van de jongens in die leeftijden) gebaseerd zijn op deze nieuwe analyse van deze onderzoeken, maar dat is niet het geval. In hoofdstuk twee volgt weliswaar een uitgebreide bespreking van de drie studies en de uiteenlopende definities van seksueel geweld, maar de gepubliceerde cijfers zijn gebaseerd op een herberekening van één onderzoek, namelijk het bevolkingsonderzoek Seksuele gezondheid in Nederland uit 2011. Volgens het rapport kwam de definitie van deze studie het meest overeen met die van de Rapporteur, namelijk ‘strafbaar seksueel geweld.’
Het is onduidelijk waarom de andere twee onderzoeken uitgebreid aan bod komen in de tekst en de grafieken, als deze andere definities gebruiken. Definities waarin onder meer seks met een meerderjarige werd meegeteld als geweld, evenals seksueel getinte opmerkingen of blikken.

De definitie van seksueel geweld
De onderzoekers van de Nationaal Rapporteur gaan uit van de definitie van het Bevolkingsonderzoek uit 2011, dat zes vormen van seksuele grensoverschrijdingen mèt aanraking en elf vormen zònder aanraking omvat. Volgens een voetnoot (!) heeft de Nationaal Rapporteur vijf vormen uit dit onderzoek niet meegeteld.[3] Welke dat zijn wordt niet vermeld.
Maar dus wel meegeteld zijn: ongewild zoenen, aanraken, porno laten zien, bespieden en ongewild geconfronteerd worden met een bloot iemand.

Deze categorieën zijn misschien strafbaar in een bepaalde context (sterker nog er is ooit een veroordeling geweest voor verkrachting wegens een gedwongen tongzoen), maar dat hoeft niet en het is zeer de vraag of de respondenten strafbare delicten in hun hoofd hadden toen ze antwoord gaven of ze het gevoel hadden begluurd te worden of seksueel aangeraakt. Deze handelingen zijn dus niet per definitie strafbaar zoals aanranding of verkrachting.

Welke categorieën zonder aanraking zijn geschrapt in de definitie?

  1. iemand maakte seksueel kwetsende opmerkingen.
  2. iemand staarde naar me op een seksuele manier, bijvoorbeeld naar mijn billen of kruis (of borsten).
  3. iemand stuurde mij seksuele of ‘vieze’ foto’s, plaatjes, grapjes of verhalen via de post, e-mail of via internet. – Let op: we bedoelen hier geen massamails (spam) mee.
  4. iemand zei seksuele of ‘vieze’ dingen tegen mij via internet.
  5. iemand maakte seksuele bewegingen naar mij, zoals zichzelf in het kruis grijpen, doen alsof hij/zij masturbeerde (zichzelf bevredigde) of orale seks (seks met de mond) had


Welke categorieën blijven over?

Zonder aanraking:
  1. iemand liet mij ongewild pornofoto’s zien.
  2. iemand keek naar me, terwijl ik mij uitkleedde, naakt was, masturbeerde (mezelf bevredigde) of seks had.
  3. iemand maakte een naaktfoto of seksfilmpje van mij.
  4. iemand liet een naaktfoto of seksfilmpje van mij aan anderen zien of stuurde dit aan anderen door
  5. iemand liet mij zijn/haar billen, penis, vagina of borsten zien
  6. iemand liet mij zien dat hij/zij masturbeerde (zichzelf bevredigde)  
Met aanraking:
  1. iemand zoende me tegen mijn wil
  2. iemand raakte me op een seksuele manier aan tegen mijn wil
  3. aftrekken of vingeren (seks met de hand) tegen mijn wil
  4. orale seks (seks met de mond) tegen mijn wil
  5. geslachtsgemeenschap (penis in vagina) tegen mijn wil
  6. anale seks (penis in anus) tegen mijn wil


Zoals we zien in opsomming van meegetelde voorvallen gaat het zeker niet per definitie om strafbare zaken, uitgezonderd de categorieën 3, 4, en 9 tot en met 12.
Categorie 1, ongewild pornofoto’s laten zien, is wel strafbaar, maar alleen bij jongeren jonger dan 16, dus niet bij 17 en 18 jarigen. En dan nog is de context van het voorval van belang, denk aan jongens in een vriendenkring die elkaar ‘vieze plaatjes’ laten zien, waar een jongen niet van gediend is. Naar pornofilms is in het onderzoek overigens niet gevraagd. 
De categorieën 5 en 6 vallen onder schennis van de eerbaarheid, denk aan de potloodventer op straat. Dat is strafbaar. Maar in feite vallen hier ook doktertje spelen onder en allerlei geëxperimenteer onder tieners, en dat is zelden strafbaar.  
Categorieën 7 en 8 kunnen moeilijk als per definitie strafbaar worden gezien, denk aan de ooms en tantes die op verjaardagsfeestjes nichtjes tegen hun wil zoenen. Laat staan aanrakingen die alleen door het slachtoffer als ‘seksueel’ ervaren worden.

Niettemin is de conclusie van Dettmeijer: “Ongeveer een derde is dus ooit slachtofer geweest van minstens één van de zes vormen van hands-on seksueel geweld of één van de zes vormen van handsof seksueel geweld.” En: “40,9%71 van de meisjes is ooit slachtoffer geweest 22,9% van de jongens.” Let wel: strafbaar geweld.

Het oorspronkelijke onderzoek ging uit van de leeftijdsgroep 15 tot 24 jaar en Dettmijer heeft daar de gegevens over de 17 en 18 jarigen uitgehaald. In de enquête is gevraagd naar: heb je dit ooit meegemaakt? Daar kwam uit:



Seksuele grensoverschrijdingen met aanraking
Bevolkingsonderzoek 2011
Dettmijer 2014

15-24
15-24
17-18
17-18

man
vrouw
man
vrouw
iemand zoende me tegen mijn wil*
7,7
17,6
2
19
iemand raakte me op een seksuele manier aan tegen mijn wil*
5,2
21,8
6
25
aftrekken of vingeren (seks met de hand) tegen mijn wil*
2,5
8
2
9
orale seks (seks met de mond) tegen mijn wil*
2,1
4,6
1
4
geslachtsgemeenschap (penis in vagina) tegen mijn wil*
1,9
7,5
1
7
anale seks (penis in anus) tegen mijn wil*
1,8
2,1
4
2
minstens één van bovenstaande ooit**
11
31


minstens één van bovenstaande voor het 16e jaar
3,7
16,4


minstens één van bovenstaande in het afgelopen jaar
4,8
8,4



Bron: Stans de Haas: Seksueel grensoverschrijdend gedrag onder jongeren en volwassenen in Nederland. Tijdschrift voor Seksuologie (2012) 36-2, 136-145.
De gegevens over Dettmeijer zijn gebaseerd op figuur 2.2 en 2.3 (pag. 39).

Een beperking van de steekproef tot alleen de 17 en 18 jarige jongeren zou een verlaging van deze cijfers moeten opleveren. Maar dat is niet zo: ‘zoenen’ en ‘aanraken’ scoren hoger en dat is vreemd, want het gaat om ervaringen tot 24 jaar ‘ooit’, waarin de ervaringen van 17 en 18 jarigen zijn meegenomen. Ook anale seks scoort hoger bij jongens. In het Bevolkingsonderzoek is onderscheid gemaakt naar 15-24 en 25-70 jaar en zoals te verwachten vallen de cijfers ooit bij de laatste groep hoger uit.
Hoe deze cijfers precies berekend zijn, is niet openbaar. Op mijn verzoek om deze berekeningen te overhandigen, kreeg ik alleen de eindcijfers, 40,9 (v) en 22,9 (m) procent. 

De steekproef en de methodologie.
Dettmeijers in haar reactie op mijn opiniestuk:
“Het percentage slachtoffers (twee op de tien jongens, vier op de tien meisjes) is ook methodologisch minder problematisch dan Vasterman schrijft. Zo is de omvang van de steekproef waarop dit is gebaseerd, volgens de meta-analyse die Vasterman aanhaalt en die ik noem in mijn rapport, niet klein maar middelgroot. Verder is het bij ieder steekproefonderzoek van belang dat de steekproef representatief is voor de populatie.”

Het is de vraag hoe Dettmeijer die verwijzing naar de meta-analyse bedoelt, maar het Bevolkingsonderzoek Seksuele gezondheid in Nederland  komt niet in deze studie voor, wel een van de andere studies die zij voor haar rapport heeft gebruikt, namelijk De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005).
Bovendien bevat de kwalificatie ‘middelgroot’ in de metastudie geen beoordeling van de representativiteit, want dat hangt af van de manier waarop de steekproef getrokken is.
Een steekproefomvang van 323 is tamelijk klein met als gevolg dat in sommige ‘cellen’ (bijvoorbeeld verkrachting) maar een paar respondenten voorkomen. En dat is onbetrouwbaar weinig.   

Van prevalentie naar jaarlijks aantal slachtoffers
Dan tot slot de berekening van de absolute aantallen, de 39.900 meisjes en 22.400 jongens (van nul tot en met 18 jaar) die slachtoffer zouden zijn van seksueel geweld.

Omdat de expliciete berekening van deze in de media prominente cijfers niet voorkwam in het rapport heb ik deze opgevraagd bij Dettmeijer. Die berekening heeft ze wel gestuurd en daar uit blijkt dat 40,9 procent is genomen van de 1.756.929 meisjes in alle leeftijden tot en met 18 jaar, dat zijn er 718.584. Vervolgens is dit aantal gedeeld door 18 jaren, is 39.921 meisjes per jaar. Bij de jongens: 22.352.
De rapportages van 17 en 18 jarigen zijn dus geprojecteerd op de nul tot en met 16 jarigen om uit te komen op een incidentiecijfer, hoeveel gevallen per jaar.

Het is de vraag of dit methodologisch verantwoord is. In feite neemt men het gemiddelde van een som door deze te delen door het aantal jaren. Dit is vergelijkbaar met een voorbeeld uit How to Lie with Statistics (Darrell Huff, 1954, p. 28-29) In een wijk is het gemiddelde inkomen $100.000. Dat lijkt heel wat, maar bij nader inzien verdient een persoon 1 miljoen en de rest een schijntje. Het modale inkomen (meest voorkomende inkomen) zou hier beter inzicht hebben geboden in de inkomenssituatie.

Het probleem met de misbruikcijfers is dat de meeste ervaringen gemeld worden door de 16 tot 20 jarigen. Dat blijkt uit De Haas: Grafiek 1. Leeftijd van slachtoffers van fysieke seksuele grensoverschrijding bij de eerste en de laatste ervaring (trendlijn).


Na het 20e levensjaar neemt het aantal nieuwe grensoverschrijdingen sterk af. Dat betekent dat de meeste grensoverschrijdingen plaatsvinden bij tieners die voor het eerst met seks gaan experimenteren. Zodra ze meer ervaring hebben met seks neemt het aantal negatieve ervaringen sterk af. Dat levert dus een in de groep van nul tot en met 18 een hele scheve verdeling op. En hebben de rapportages van de 17 en 18 jarigen grotendeels betrekking op wat ze vanaf hun vijf- of zestiende hebben meegemaakt. Omrekenen van prevalentie (ooit) naar incidentie (nu) is dus tricky, zeker als alleen de 17 en 18 jarigen geïnterviewd zijn. De meeste incidenten van seksuele grensoverschrijdingen vinden dus plaats in een levensfase waarin meisjes en jongens hun eerste seksuele ervaringen opdoen. Dan gebeurt er van alles tegen wil, zowel lichte als ernstige vormen van grensoverschrijdingen. Dat is wel degelijk een serieus probleem, maar het is niet nodig om dit tot enorme proporties op te blazen en projecteren op alle kinderen.

De balans opmakend
Ruim 62.300 kinderen zouden jaarlijks slachtoffer zijn van strafbaar seksueel geweld. Dit cijfer is gebaseerd op een brede definitie van ‘seksueel geweld’ waarin ook lichte, oppervlakkige grensoverschrijdingen of ongewenste intimiteiten zijn meegeteld. Voorvallen dus die de meeste mensen zeker niet als een vorm van ‘geweld’ zien.
Bovendien zitten er allerlei methodologische haken en ogen in de manier waarop de uit drie onderzoeken beschikbare data zijn gebruikt om prevalentie en incidentie te berekenen.
De meeste incidenten van seksuele grensoverschrijdingen vinden dus plaats in een levensfase waarin meisjes en jongens hun eerste seksuele ervaringen opdoen. Dan gebeurt er kennelijk van alles zonder volledige instemming, zowel lichte als ernstige vormen van grensoverschrijdingen. Dat is wel degelijk een serieus probleem, maar het is niet nodig om de indruk te wekken dat kinderen op grote schaal slachtoffer te zijn van ernstige vormen van seksueel geweld.



[1] Zie: Marije Stoltenborgh, Marinus H. van IJzendoorn, Eveline M. Euser and Marian J. Bakermans-Kranenburg (2011). A Global Perspective on Child Sexual Abuse: Meta-Analysis of Prevalence Around the World. In: Child Maltreatment 16(2) 79-101.
[2] Draijer, N. (1988). Seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Een landelijk onderzoek naar de omvang, de aard, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en de psychische en psychosomatische gevolgen. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
[3] “De hands-on en/of hands-of definitie (de zes hands-on vormen en de zes hands-of vormen)64 van het BO-SGG-2011 (gearceerd) bevat bijna alle vormen van seksueel geweld waarover in deze rapportage wordt gerapporteerd (zie §2.1).” met als voetnoot: “In het BO-SGG-2011 is in totaal naar elf hands-of vormen van seksueel geweld gevraagd. De zes die hier zijn meegenomen zijn de vormen die betrekking hebben op strafbare hands-of gedragingen.”