'Journalistiek is interactief, interactiviteit bepaalt journalistiek succes.'
Tot nog toe is de meeste aandacht uitgegaan naar zijn opmerkelijke pleidooi voor overheidssteun voor 'relevante' journalistiek. Hoewel de verleiding groot is om op die discussie door te gaan, is het interessanter om te kijken naar de aannames die ten grondslag liggen aan zijn visie op de journalistiek waarin interactiviteit centraal staat. Brouwers pleit voor samenwerking 'in alle fasen van het journalistieke proces' met uiteenlopende partners: burgers, experts, freelancers, overheden, dataleveranciers, bedrijven, en merken ('vroeger bekend als de adverteerders'). Maar op grond van welke analyse? Welke maatschappijvisie, en meer specifiek welk beeld van de hedendaagse burger (vroeger bekend als het publiek) ligt aan de basis van Brouwers theorie?
Brouwers karakteriseert de moderne burger als
een actieve internetgebruiker die zijn bevindingen snel online zet, die
onderwerpen uitzoekt en die de informatie van andere burgers en andere bronnen kritisch
bevraagt. Hij of zij beschikt over een bepaalde expertise, twittert of blogt
daarover, is soms ooggetuige van nieuws en fungeert dan als nieuwsbrenger. De
burger is uitgever, publicist en nieuwsleverancier (‘Ieder mens levert nieuws’).
De burger is bovendien bereid samen te werken in wisselende coalities met derden. De burger heeft geen positief
beeld van de professionele journalistiek: hij krijgt geen goede kwalitatieve
informatie meer van de media, terwijl hij daar toch recht heeft op (net als op
een goede rechtspraak).
Wat opvalt in deze karakteristiek van de
moderne burger is dat iedere maatschappelijke en historische context ontbreekt.
Hij/zij wordt alleen gedefinieerd in termen van mediagebruik,
informatiebehoefte en ‘rechthebbend’ op bepaalde diensten van de overheid. We
lezen niets over de maatschappelijke ontwikkelingen van het afgelopen
decennium, de ontideologisering, het populisme, de multiculturele samenleving,
de kredietcrisis, het afnemend vertrouwen in instituties, etc. Ook bestaan er
geen sociale klassen, subculturen, allochtonen, generaties, levensstijlen (zie
onderzoek Motivaction), etc. in het wereldbeeld van Brouwers, alleen
individuele burgers. Die graag zelf nieuws willen verspreiden en die ook best
wel willen samenwerken met partners als journalisten, experts, merken of
bedrijven.
Door de burger los te maken van deze
maatschappelijke context ontstaat een naïef en tegelijkertijd idealistisch
beeld van de moderne burger, die kennelijk het beste voorheeft met de
samenleving en met de informatievoorziening. Het probleem met dit beeld is
natuurlijk dat er geen burgers zijn zonder belangen, dat er geen samenleving is
zonder politieke strijd over die belangen, en dat iedereen zijn belangen in het
publiek domein probeert uit te dragen. Belangengroepen, actiegroepen,
vakbonden, politieke partijen, NGO’s, vormen de georganiseerde vorm van die
belangenstrijd.
Dankzij de parlementaire democratie wordt die ‘oorlog’ niet meer met wapens, maar met woorden uitgevochten, maar dat wil niet zeggen dat er geen strijd meer is. De journalistiek is historisch gezien vaak onderdeel geweest van die sociale strijd, denk aan de kranten en omroepen die verbonden waren met de zuilen, maar de afgelopen decennia heeft de professionele journalistiek zich daarvan losgemaakt. Die emancipatie is een van de grote verworvenheden van de moderne journalistiek: geen speelbal meer van politieke belangen, geen fractievoorzitter meer als hoofdredacteur.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de journalistiek momenteel volledig onafhankelijk functioneert, denk alleen al aan de commerciële context van investeringsmaatschappijen (Apax, Egeria), fusies en overnames (De Persgroep). Ook ten aanzien van de nieuwsbronnen verkeert de journalistiek in een voortdurende strijd om onafhankelijkheid. Die onafhankelijkheid, boven de partijen staan, niet omkoopbaar zijn, dat blijft een kernwaarde van de professionele journalistiek. De lezers, kijkers en volgers moeten er van op aan kunnen dat er achter de berichtgeving geen belangenverstrengeling schuil gaat. Brouwers daarentegen presenteert als belangrijkste innovatie juist het opgeven van die onafhankelijkheid.
Dankzij de parlementaire democratie wordt die ‘oorlog’ niet meer met wapens, maar met woorden uitgevochten, maar dat wil niet zeggen dat er geen strijd meer is. De journalistiek is historisch gezien vaak onderdeel geweest van die sociale strijd, denk aan de kranten en omroepen die verbonden waren met de zuilen, maar de afgelopen decennia heeft de professionele journalistiek zich daarvan losgemaakt. Die emancipatie is een van de grote verworvenheden van de moderne journalistiek: geen speelbal meer van politieke belangen, geen fractievoorzitter meer als hoofdredacteur.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de journalistiek momenteel volledig onafhankelijk functioneert, denk alleen al aan de commerciële context van investeringsmaatschappijen (Apax, Egeria), fusies en overnames (De Persgroep). Ook ten aanzien van de nieuwsbronnen verkeert de journalistiek in een voortdurende strijd om onafhankelijkheid. Die onafhankelijkheid, boven de partijen staan, niet omkoopbaar zijn, dat blijft een kernwaarde van de professionele journalistiek. De lezers, kijkers en volgers moeten er van op aan kunnen dat er achter de berichtgeving geen belangenverstrengeling schuil gaat. Brouwers daarentegen presenteert als belangrijkste innovatie juist het opgeven van die onafhankelijkheid.
'De toekomst is aan vaste en wisselende coalities van journalisten, burgers, freelancers, deskundigen.'
Op grond van zijn idealistische beeld van de actieve goedwillende burger wil Brouwers dat de journalistiek wisselende coalities aangaat met burgers, maar ook met “concurrerende organisaties, dataleveranciers, merken en producten.” Brouwers spreekt in zijn enthousiasme zelfs over “een symbiose die de journalistiek enorm helpt.”
Volgens Wikipedia is symbiose het samenleven
van twee organismen van verschillende soorten waarbij de samenleving voor ten
minste één van de organismen gunstig of zelfs noodzakelijk is. Brouwers ziet
over het hoofd dat symbiose ook negatieve vormen kan aannemen, zoals ‘parasitisme’ waarbij de samenleving
voor één van de partners schadelijk is, en ‘parasitoïdisme’ waarbij de gastheer
uiteindelijk te gronde gaat. Dat geeft toch te denken.
'Hoe intensiever de samenwerking, des te beter zal dat zijn voor alle deelnemende spelers zelf.'
Ook schuwt Brouwers samenwerking met de overheid
niet, en evenmin die met ‘betalende ondernemers.’ Brouwers ziet dit allemaal
niet als een bedreiging van de journalistieke onafhankelijkheid maar juist als
een verrijking: de traditionele taken, het structureel controleren van de
machthebbers, kunnen beter dan ooit tot zijn recht komen. Het is nooit goed van
de grond gekomen, maar met “samenwerkingen op alle niveaus” kan dat eindelijk
veranderen. Brouwers ziet allerlei beperkingen, met als belangrijkste de
gangbare redactiecultuur, waarin individualisme en eigenwijsheid domineren. Het
draait allemaal nog om de individuele naamsvermelding als beloning (een bekend
cliché in dit soort boeken). De stelling dat de media hun waakhondfunctie niet
hebben waargemaakt, wordt verder niet onderbouwd, maar ernstiger is het gemak
waarmee de journalistiek onafhankelijkheid als belemmering wordt gezien voor de
vereiste vernieuwing: de samenwerking. Opmerkelijk is dat Brouwers geen
belemmeringen ziet bij de partners in de wisselende coalities. Willen bedrijven
dit wel? En tegen welke prijs? Zoals de bekende Amerikaanse uitdrukking luidt: 'there is no such thing as a free lunch.'
En hoe riskant zijn deze vormen van
samenwerking voor de freelancende journalist als ondernemer? Wat zouden zijn
volgers of opdrachtgevers ervan vinden als hij blijkt samen te werken met de
mensen (sectoren of bedrijven) die hij geacht wordt kritisch te volgen? Maar
volgens Brouwers is dat soort commerciële journalistiek juist heel waardevol,
omdat deze zowel ‘waardevol’ is voor de consument als voor klant. Of die
consument toch niet liever ‘onafhankelijke’ journalistiek ziet over dat product
blijft buiten beeld.
'Samenwerking tussen journalistiek en publiek (kennis van buiten vermengd met de professionele vaardigheden van binnen kan leiden tot een symbiose die de journalistieke kwaliteit enorm helpt).'
Dan de samenwerking met het publiek, een van
de hoekstenen van het interactiviteitspleidooi van Brouwers. Dat zou de oplossing zijn voor het
“gefragmenteerde ecosysteem”, de chaos waarin de journalistiek terecht is
gekomen: “Bronnen werden uitgever, individuele burgers nieuwsbrengers en zelf
publicerende machines deden hun intrede op het toch al overvolle speelveld.” Het
systeem kent geen begrenzingen meer, ook een tiener die 140 tekens over Bieber
retweet bedrijft daarmee journalistiek, volgens de auteur. De onderlinge
afhankelijkheid in het oude hiërarchische systeem van zender en ontvanger is
weggevallen en daar leidt Brouwers vervolgens – heel tegenstrijdig- de noodzaak
tot samenwerking uit af.
Dat is een merkwaardige, tegenstrijdige redenering: de twitterende burger wisselt al lang informatie uit met alles en iedereen, dus waarom dan nog een pleidooi voor samenwerking tussen alles en iedereen. En waarom zou de journalistiek dat moeten doen, als daardoor het gevaar bestaat dat de journalistiek volkomen oplost in een stroom van professionele en niet-professionele informatiestromen? Brouwers ziet een “netwerk voor zich van journalistieke activiteiten (...) sommige uitgevoerd door professionele journalisten, andere door vrijwillige liefhebbers, weer andere door toevallige passanten (....).” Het is natuurlijk de vraag of er dan nog een onderscheid bestaat tussen journalistieke en niet-journalistieke activiteiten; is er nog een kwaliteitscriterium, of is ieder twitterbericht over Bieber ook journalistiek? Bij Brouwers valt dat onderscheid volledig weg en lost de professionele journalistiek volledig op in het ‘ecosysteem.’ Ter ondersteuning citeert hij Benkler: “Journalism is made up of many things.” Een citaat dat uitblinkt in leegheid, maar zonder kwaliteitscriteria geen journalistiek.
'Met de fragmentatie nemen de voordelen van samenwerken juist toe.'
Dat is een merkwaardige, tegenstrijdige redenering: de twitterende burger wisselt al lang informatie uit met alles en iedereen, dus waarom dan nog een pleidooi voor samenwerking tussen alles en iedereen. En waarom zou de journalistiek dat moeten doen, als daardoor het gevaar bestaat dat de journalistiek volkomen oplost in een stroom van professionele en niet-professionele informatiestromen? Brouwers ziet een “netwerk voor zich van journalistieke activiteiten (...) sommige uitgevoerd door professionele journalisten, andere door vrijwillige liefhebbers, weer andere door toevallige passanten (....).” Het is natuurlijk de vraag of er dan nog een onderscheid bestaat tussen journalistieke en niet-journalistieke activiteiten; is er nog een kwaliteitscriterium, of is ieder twitterbericht over Bieber ook journalistiek? Bij Brouwers valt dat onderscheid volledig weg en lost de professionele journalistiek volledig op in het ‘ecosysteem.’ Ter ondersteuning citeert hij Benkler: “Journalism is made up of many things.” Een citaat dat uitblinkt in leegheid, maar zonder kwaliteitscriteria geen journalistiek.
'Het vergaren, maken, becommentariëren en publiceren van relevant nieuws is in technische en functionele zin gedemocratiseerd.'
Formeler gedefinieerd: nieuws is een actueel verslag van een gebeurtenis of ontwikkeling dat op een controleerbare manier tot stand is gekomen. Gebaseerd op feiten, gedefinieerd als uitspraken over de werkelijkheid waarover de consensus bestaat dat deze betrouwbaar zijn omdat ze op een verifieerbare manier zijn vastgesteld. Die feiten vormen de basis voor de wetenschap, maar ook voor de belastingdienst of de journalistiek. Brouwers verwijst naar zijn grote voorbeeld de Amerikaan Jeff Jarvis die, zo citeert Brouwers hem, het zinloos vindt om journalisten van niet-journalisten te onderscheiden. Journalistiek is geen inhoud, geen professie, geen industrie, etc. Maar een dienst aan de gemeenschap (zie mijn stuk over Jarvis). Volgens Brouwers kan iedere twitteraar de eerste vier W’s zelf invullen (wie, wat, waar, wanneer) maar dient de journalist zich wel af te vragen “of het klopt wat er wordt gerapporteerd en wat het betekent voor de samenleving.” Maar dat checken van de feiten is juist de kern van de journalistiek en om die reden zijn al die andere openbaarmakingen (de tweet over Bieber) geen journalistiek en de burgers die dat openbaar maken geen journalist. Maar deze tegenstrijdigheden in zijn redenering ontgaan Brouwers volkomen.
Terug naar de bepleite ‘samenwerking’ met het
publiek, met de burgers die allemaal hun eigen expertise hebben. Dat lijkt
innovatief, maar de journalistiek maakte natuurlijk altijd al gebruik van hun
kennis en ervaring. Het nieuws staat bol van de ooggetuigen, de experts, de
betrokkenen, de belanghebbenden, maar dan niet als samenwerkingspartner maar
als bron van nieuws en als verificatiemiddel. Dat is een vorm van 'samenwerking', maar wel als het goed is met behoud van onafhankelijkheid aan beide kanten.
Wordt vervolgd.