Op de website van De Nieuwe Reporter reageren de onderzoekers van de Commissie Cohen, Lidwien van de Wijngaert en Thomas Boeschoten op mijn kritiek. Hier volgt mijn antwoord.
In tegenstelling tot wat de onderzoekers van Cohen beweren, suggereer ik helemaal niet dat zij de rol van de massamedia ‘bagatelliseren.’ Ik volg hun conclusie en die luidt namelijk: de media hebben een “niet-doorslaggevende rol” gespeeld, “omdat er op Facebook al een kritieke massa was bereikt.” Bovendien hebben volgens de commissie Cohen de media –een paar uitzonderingen daargelaten- neutraal over Haren bericht. Merkwaardig genoeg was het volgens het rapport wel weer een ‘mediahype’, en ook in hun reactie gebruiken onderzoekers weer die term.
Indachtig het oude adagium ‘wie stelt, moet bewijzen,’ ging ik in het rapport op zoek naar die bewijzen. En tot mijn verbazing ontbraken de bewijzen voor die kritieke massa waarvan dan kennelijk op Facebook sprake was.
Sterker nog: een operationele definitie van dat begrip ontbreekt, en dat is toch wel een vereiste voor een wetenschappelijk onderzoek. Het woord ‘kritieke massa’ betekent dat er een niet meer te stuiten kettingreactie op gang komt, maar hoe de onderzoekers dat kunnen meten zonder definitie en criteria dat blijft duister. Terwijl het wel degelijk mogelijk is om de factoren te onderzoeken die van belang zijn voor een kritieke massa. Daar is inmiddels al veel onderzoek naar gedaan in het kader van de ‘information cascades’, zie bijvoorbeeld op Google
Netwerken kunnen onderzocht worden op kenmerken als het aantal contacten tussen deelnemers, de afstanden tussen de deelnemers, de betekenis van clusters, de rol van belangrijke knooppunten, etc. Maar niets van dat alles in het onderzoek van de commissie Cohen. Wel mooie grafiekjes van groeiende netwerken maar geen onderbouwing van de vermeende kritieke massa.
De onderzoekers proberen mij van alles in de schoenen te schuiven om zo de aandacht van de lezer af te leiden. Zo zou ik ‘de inspanningen van jongeren op Facebook negeren.’ Dat doe ik natuurlijk helemaal niet. Ik heb laten zien dat er 4600 aanmeldingen waren voordat de media Project X ontdekten. Maar ook dat als de media ermee aan de slag gaan er binnen een dag een ruime verdubbeling volgt van het aantal aanmeldingen en een vertienvoudiging van het aantal Facebookberichten. En dat wijst eerder in de richting van een omslagpunt op dinsdag en niet op maandag.
Jammer dat de onderzoekers niet ingaan op de andere punten van kritiek zoals:
- het gebruik van lijngrafieken die een misleidend beeld opleveren (3.2 en 3.9)
- het verdoezelen van de enorme stijging van het aantal mobiliserende berichten op Facebook op de dag van de mediagolf (zie mijn stuk daarover).
- het niet definiëren van de populatie (N) waar de grafieken betrekking op hebben
- het verkeerd dateren van Facebook berichten (die niet op maandag maar op dinsdag gepost zijn)
- het tegenstrijdige gebruik van de term mediahype voor een nieuwsgolf die kennelijk neutraal was (in het onderzoek van de Nieuwsmonitor staat overigens: “Haren pas mediahype na de rellen”) Zie ook mijn opiniestuk voor NRCHandelsblad.
Tot slot.
Wubby Luyendijk schreef vorige week interessant artikel (‘Crisis kan ook zonder circus. Spijkenisse voorkwam Facebookrel dankzij samenwerking politie’) over een vergelijkbaar Project X project in Spijkenisse in maart vorig jaar, dat door daadkrachtig optreden van de autoriteiten vakkundig werd gedemonteerd.
Ook bij die escalatie speelden de media een belangrijke rol. Het tv-programma Pownews met ruim 15.000 volgers retweette namelijk de uitnodiging van Kevin met alle gevolgen van dien.
“Iedereen die dit leest is uitgenodigd za 12 mei op me party in Spijkenisse. Neem booze en vrienden mee, twitterde hij en hij zette zijn adres en huisnummer erbij. Pownews retweette het bericht, #chaosatkevin werd trending topic en 3.500 Facebookgebruikers meldden te komen naar de eengezinswoning aan het Kikkerveen in Spijkenisse.” (NRC Handelsblad, 13 maart 2013).
Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat de media altijd nodig zijn om grote groepen te mobiliseren op internet, maar in deze specifieke gevallen was hun rol zeker niet “niet-doorslaggevend.”
Voor de geïnteresseerde lezer nog een aanvulling.
Voor de geïnteresseerde lezer nog een aanvulling.
Als de kritieke massa is bereikt, hebben de
media weinig invloed.
Voor een voorbeeld van onderzoek naar de
werking van de online mobilisatie dynamiek tijdens de grote demonstraties in
Spanje in het voorjaar van 2011: zie het onderzoek: The Dynamics of Protest Recruitment through an Online Network, door Sandra González-Bailón, Javier
Borge-Holthoefer, Alejandro Rivero & Yamir Moreno, gepubliceerd in 2011. Scientific
Reports,1:197.
De 15 mei-beweging van de ‘Indignados’
Omdat er voor de grote demonstraties op 15 mei
2011 nog maar weinig berichtgeving in de media was geweest, konden de
onderzoekers het effect van de massale media-aandacht na 15 mei op het netwerk
onderzoeken.
“The lack of media coverage before the
demonstrations of May 15 allows us to conduct a natural experiment and compare
how the network channels recruitment with and without the common knowledge of
media exposure.”
Hun conclusie is dat er weinig veranderde
nadat de media er aandacht aan gingen besteden:
“On the contrary, we find that local pressure is still an important precursor for a large number of users, and that the vast majority are still susceptible to bursts of activity in their local networks.“