woensdag 21 juni 2000

De vuurwerkramp in de media


De videobeelden van de ontploffing in Enschede moeten welhaast op de Nederlandse de beeldschermen zijn ingebrand, zo vaak werden ze in de afgelopen weken herhaald. Even vaak is er in de berichtgeving verwezen naar wat al snel is gaan heten: ‘de lessen van de Bijlmerramp’. Meteen na de ramp kreeg enquêtevoorzitter Theo Meijer al de vraag of de overheid de aanbevelingen uit de Bijlmerenquête wel goed in praktijk had gebracht bij deze crisis.

De enquêtecommissie heeft zich daar niet mee bezig gehouden, maar de Bijlmeraffaire heeft ook de nodige lessen opgeleverd voor de media. Het eindeloos voeden van speculaties, geruchtenstromen en complottheorieën hebben toen bijgedragen aan ‘de ramp na de ramp’, namelijk een toename in het aantal gevallen van posttraumatische stress-stoornissen, bijgenaamd het ‘Bijlmer syndroom.’ De overheid communiceerde verdacht gebrekkig, met als resultaat een informatievacuüm waarin allerlei verhalen konden gaan rondzingen. De media waren zo sterk gefocust op het vinden van een toxische stof in de lading of in het vliegtuig zelf (verarmd uranium) dat andere verklaringen als doofpotmethoden werden beschouwd. Zouden bij de berichtgeving over Enschede dezelfde patronen kunnen optreden of hebben de media ook lering getrokken uit de Bijlmeraffaire?

Bij een dergelijke ramp is de druk op de media om nieuws te brengen enorm, de eerste dagen zijn er vele langdurige live radio en tv-uitzendingen, terwijl vooral ook op Internet al snel veel informatie beschikbaar is. De aandacht van de media is in die eerste uren volledig gericht op de ramp zelf, de verwoestingen en de gevolgen. De berichtgeving kort daarna valt uiteen in twee verschillende nieuwsstromen: naast de talloze verhalen en reportages over het leed, de emotie en de ellende, verschijnt er steeds meer over de oorzaken van de ontploffing, en daarmee over de schuldvraag.

In vergelijking met de Bijlmerramp komt dat journalistieke onderzoek snel op gang, terwijl de gezagsdragers meteen het vuur aan de schenen gelegd krijgen. Die afstandelijke benadering zo direct na de ramp wordt met name Nova-interviewer Kees Driehuis kwalijk genomen, getuige allerlei ingezonden brieven en internet discussies. Toch is die journalistieke afstand nodig om niet te worden meegesleept in de woede en het verdriet van Enschede. Afstand houden is dan hard nodig om te voorkomen dat de fragmentarische en mondjesmaat beschikbaar komende informatie meteen wordt omgezet in paniekzaaiende koppen, zware beschuldigingen of voorbarige oordelen. Ondanks het goede journalistieke speurwerk komt het gedurende die eerste week nog niet tot een echte doorbraak over de precieze oorzaken van de ramp.

Die situatie waarin de hoeveelheid echt nieuwe informatie afneemt, maar de druk om nieuws te blijven brengen nog steeds groot is, ontstaat een goede voedingsbodem voor speculaties, geruchten en ongecontroleerde uitspraken. Zeker als de overheden zich terughoudend opstellen; niet alleen omdat alle aandacht gaat uit naar de crisissituatie op dat moment, maar ook omdat er nog maar flarden aan informatie beschikbaar zijn over de achtergronden en juridische aansprakelijkheid dreigt. De overheid staat voor een dilemma: zo weinig mogelijk informatie verstrekken wekt de indruk iets verborgen te willen houden. Maar meteen openheid van zaken over wat er op dat moment bekend is, kan leiden tot verkeerde interpretaties omdat de het bredere kader ontbreekt. Details worden soms enorm uitvergroot en kunnen in de berichtgeving vervolgens een eigen leven gaan leiden.

Als de informatiestromen opdrogen, kunnen er makkelijk allerlei wilde verhalen opduiken. Een voorbeeld daarvan is het nieuws over af en aan rijden van lijkwagens, waardoor een paar dagen na de ramp het vermoeden gaat ontstaan dat er veel meer doden zijn gevallen. Dagblad De Twentsche Courant/Tubantia (17 mei): “Er sterke aanwijzingen zijn dat het dodental van de ramp in Enschede hoger is dan de autoriteiten tot nu toe zeggen.” (…) “Getuigen die anoniem willen blijven melden tenminste dertig lijken.” Als er dan ook nog nadrukkelijk bij wordt vermeld dat de autoriteiten dit met kracht ontkennen, versterkt dit uiteraard de onrust in Enschede.
“Waarom zwijgt de overheid?” Vraagt een overlevende zich af in De Telegraaf (18 mei) “Ik heb de woensdag en de donderdag voor de ramp met eigen ogen militaire wagens het terrein van de vuurwerkopslag op zien rijden. Wij mogen er pas in als alle sporen uitgewist zijn.” Dit soort verhalen kunnen, als ze niet snel worden gecontroleerd, aanleiding zijn voor allerlei complottheorieën. Hetzelfde geldt voor de berichten dat de eigenaren zijn ondergedoken om tijd te winnen, “kostbare tijd,” aldus TC Tubantia: “Het kan passen in een complottheorie. Door zich dagen schuil te houden wekken Bakker, Pater en de werknemers de indruk dat ze wat te verbergen hebben.” 


Voor de media ontstaat zo ook een groot dilemma: hoe ver kun je gaan met speculaties over de oorzaken en de schuldvraag op basis van zo weinig betrouwbare informatie. De druk op de redacties is groot, de verleiding om toch maar te publiceren evenzeer.
In vrijwel iedere krant en tv-rubriek is bijvoorbeeld vuurwerk concurrent Haarman te zien die op basis van een prijslijst van S.E. Firworks meldt dat er zware explosieven lagen opgeslagen. Merkwaardig genoeg nemen de media er genoegen mee dat hij vervolgens niet wil zeggen om welk materiaal het nu precies gaat. Een dag later meldt weer iemand anders dat het dan wel zal gaan om titaniumbommen.
Zoals veel andere kranten maakt Tubantia regelmatig gebruik van anonieme getuigen die allerlei theorieën loslaten “Een springmeester uit Twente, die anoniem wenst te blijven is ervan overtuigd dat er in de vuurwerkopslagplaats dynamiet, kruit, dan wel munitie lag.” (18 mei) Een andere anonieme bron, een ooggetuige volgens Tubantia, gaat nog een stap verder: “Ik denk dat het militaire springstof was, mogelijk een geheime opslag voor een ondergrondse na een eventuele bezetting van ons land.” Ook in andere kranten gonst het van de geruchten en de anonieme deskundigen en getuigen.

Ruim een week na de ramp bleek dat verschillende interpretaties niet standhielden: de deuren hadden bij nader inzien toch niet opengestaan (het ging op de foto om schaduwen van coniferen en zijmuurtjes) en de eigenaar die op het schokkerige videootje voorbij komt rennen (ook zo’n eindeloos herhaald beeld), bleek volgens een reconstructie van Nova helemaal niet meteen laf op de vlucht te zijn geslagen. In de berichtgeving is dan ook een geleidelijke omslag te zien: worden de eigenaren aanvankelijk nog als de grote criminelen beschouwd (De Telegraaf zet beiden met foto’s op de voorpagina: “Jacht op eigenaren.” 19 mei), in de tweede week wordt dat beeld weer wat milder na uitspraken van hun advocaat. Algemeen dagblad (“Eigenaren zouden levens hebben gered.”) brengt een bovendien interview met “mede-eigenaar en levenspartner” van een van de directeuren: “Onze onschuld zal blijken.” (25 mei).

Internet – nog geen massamedium ten tijde van de Bijlmer - heeft bij Enschede onmiskenbaar een grote rol gespeeld, zeker in de eerste dagen. De informatiestromen op Internet zijn echter buitengewoon divers en oncontroleerbaar, zeker als het gaat om nieuwsgroepen en discussieforums. Dit soort discussies met mysterieuze bijdragen als: “Het dodental betreft volgens geheime bronnen al 44.” (19 mei) vertonen een hoog X-Files-gehalte.
Toch dringen deze, vaak anonieme berichten soms door tot de krantenkolommen, met alle risico’s van dien. “Mysterieuze details over vuurwerkramp op internet.” Aldus Tubantia op 19 mei: “De anonieme afzender, die zich Pyrotech noemt, geeft een zeer gedetailleerde verklaring over de gang van zaken bij S.E. Fireworks, vlak voor de explosies.” Volgens de krant blijkt daaruit “dat de afzender zaterdagmiddag op het terrein aanwezig was, of heeft gehoord wat zich daar heeft afgespeeld.” Ook NRC Handelsblad (17 mei) voert Pyrotech op als een “kennelijk goed geïnformeerde bron,” Op 19 mei echter meldt Pyrotech in een laatste bericht dat hij geen ooggetuige was van de ramp en dat hij zijn excuses aanbiedt: “Ik heb de gevolgen van dat bericht onderschat toen ik het schreef.” De maandag daarop meldt Tubantia: “Getuigenis ramp op internet blijkt verzonnen.” NRC Handelsblad is nooit meer teruggekomen op Pyrotech.
Via Internet is veel informatie snel beschikbaar gemaakt, maar als het gaat om journalistiek onderzoek blijken de meeste Internet nieuwsdiensten en websites zich te beperken tot het eindeloos recyclen van informatie, vaak weer afkomstig uit andere media. Het ‘echte’ onderzoek wordt in de praktijk nog steeds overgelaten aan de ‘traditionele media’, de dagbladen en de actualiteitenrubrieken bij de publieke omroep.

De commerciële televisiezenders zijn meer geïnteresseerd én gespecialiseerd in die andere nieuwsstroom: het uitgebreid belichten van het leed na de ramp. Een dergelijke ramp past immers perfect in de bestaande reality tv formats met een hoog zwaailichtgehalte. Dagenlang konden de tv-kijkers kennis nemen van de verhalen van de mensen die bij de ramp betrokken waren. Sommige mensen, zoals de ouders van de omgekomen cameraman werden een hele dag gevolgd door een cameraploeg van SBS6, ook op momenten dat ze verschrikkelijk nieuws moesten verwerken. De media stonden overal bovenop en bleven doorgaan en doorvragen. Het was veel, heel veel en menige redactie zou zich moeten afvragen of het niet te veel was. Maar dit nieuws lag voor het grijpen, het is relatief makkelijk te produceren en het is in nieuwstermen gesproken bovendien zeer aantrekkelijk materiaal. Het emotioneert niet alleen, het scoort ook nog eens en daar gaat een onweerstaanbare aantrekkingskracht van uit.

Getraumatiseerde slachtoffers willen hun verhaal vele malen vertellen, ook aan journalisten, en daar gaat ook een zekere therapeutische werking uit. Maar men kan zich afvragen of de eindeloze herhaling van de beelden van de ramp, van de ontreddering en de ellende op den duur niet een averechts effect kan hebben. Telkens weer die confrontatie leidt misschien wel tot een versterking van het trauma en daarmee het ontstaan van de gezondheidsklachten die horen bij post traumatische stress stoornis. Ook verhalen over mogelijke giftige stoffen, over doofpotten bij de verantwoordelijke overheden, over geheimzinnige munitie in de vuurwerkopslag, etc. kunnen dat soort effecten opleveren. Dat legt een zware verantwoordelijkheid bij de media: slecht onderbouwde onthullingen of beschuldigingen kunnen schade aanrichten. En dat is iets om rekening mee te houden de komende weken. Of er een Enschede syndroom gaat ontstaan, hangt dan ook mede af van de tussentijdse evaluaties op de redacties.


Peter Vasterman.