De videobeelden
van de ontploffing in Enschede moeten welhaast op de Nederlandse de
beeldschermen zijn ingebrand, zo vaak werden ze in de afgelopen weken herhaald.
Even vaak is er in de berichtgeving verwezen naar wat al snel is gaan heten:
‘de lessen van de Bijlmerramp’. Meteen na de ramp kreeg enquêtevoorzitter Theo
Meijer al de vraag of de overheid de aanbevelingen uit de Bijlmerenquête wel
goed in praktijk had gebracht bij deze crisis.
De
enquêtecommissie heeft zich daar niet mee bezig gehouden, maar de
Bijlmeraffaire heeft ook de nodige lessen opgeleverd voor de media. Het
eindeloos voeden van speculaties, geruchtenstromen en complottheorieën hebben
toen bijgedragen aan ‘de ramp na de ramp’, namelijk een toename in het aantal
gevallen van posttraumatische stress-stoornissen, bijgenaamd het ‘Bijlmer
syndroom.’ De overheid communiceerde verdacht gebrekkig, met als resultaat een
informatievacuüm waarin allerlei verhalen konden gaan rondzingen. De media
waren zo sterk gefocust op het vinden van een toxische stof in de lading of in
het vliegtuig zelf (verarmd uranium) dat andere verklaringen als
doofpotmethoden werden beschouwd. Zouden bij de berichtgeving over Enschede
dezelfde patronen kunnen optreden of hebben de media ook lering getrokken uit
de Bijlmeraffaire?
Bij een
dergelijke ramp is de druk op de media om nieuws te brengen enorm, de eerste
dagen zijn er vele langdurige live radio en tv-uitzendingen, terwijl vooral ook
op Internet al snel veel informatie beschikbaar is. De aandacht van de media is
in die eerste uren volledig gericht op de ramp zelf, de verwoestingen en de
gevolgen. De berichtgeving kort daarna valt uiteen in twee verschillende
nieuwsstromen: naast de talloze verhalen en reportages over het leed, de emotie
en de ellende, verschijnt er steeds meer over de oorzaken van de ontploffing,
en daarmee over de schuldvraag.
In vergelijking
met de Bijlmerramp komt dat journalistieke onderzoek snel op gang, terwijl de
gezagsdragers meteen het vuur aan de schenen gelegd krijgen. Die afstandelijke
benadering zo direct na de ramp wordt met name Nova-interviewer Kees Driehuis
kwalijk genomen, getuige allerlei ingezonden brieven en internet discussies.
Toch is die journalistieke afstand nodig om niet te worden meegesleept in de
woede en het verdriet van Enschede. Afstand houden is dan hard nodig om te
voorkomen dat de fragmentarische en mondjesmaat beschikbaar komende informatie
meteen wordt omgezet in paniekzaaiende koppen, zware beschuldigingen of
voorbarige oordelen. Ondanks het goede journalistieke speurwerk komt het
gedurende die eerste week nog niet tot een echte doorbraak over de precieze
oorzaken van de ramp.
Die situatie
waarin de hoeveelheid echt nieuwe informatie afneemt, maar de druk om nieuws te
blijven brengen nog steeds groot is, ontstaat een goede voedingsbodem voor
speculaties, geruchten en ongecontroleerde uitspraken. Zeker als de overheden
zich terughoudend opstellen; niet alleen omdat alle aandacht gaat uit naar de
crisissituatie op dat moment, maar ook omdat er nog maar flarden aan informatie
beschikbaar zijn over de achtergronden en juridische aansprakelijkheid dreigt.
De overheid staat voor een dilemma: zo weinig mogelijk informatie verstrekken
wekt de indruk iets verborgen te willen houden. Maar meteen openheid van zaken
over wat er op dat moment bekend is, kan leiden tot verkeerde interpretaties
omdat de het bredere kader ontbreekt. Details worden soms enorm uitvergroot en
kunnen in de berichtgeving vervolgens een eigen leven gaan leiden.
Als de
informatiestromen opdrogen, kunnen er makkelijk allerlei wilde verhalen
opduiken. Een voorbeeld daarvan is het nieuws over af en aan rijden van
lijkwagens, waardoor een paar dagen na de ramp het vermoeden gaat ontstaan dat
er veel meer doden zijn gevallen. Dagblad De
Twentsche Courant/Tubantia (17 mei): “Er sterke aanwijzingen zijn dat het
dodental van de ramp in Enschede hoger is dan de autoriteiten tot nu toe
zeggen.” (…) “Getuigen die anoniem willen blijven melden tenminste dertig
lijken.” Als er dan ook nog nadrukkelijk bij wordt vermeld dat de autoriteiten
dit met kracht ontkennen, versterkt dit uiteraard de onrust in Enschede.
“Waarom zwijgt de
overheid?” Vraagt een overlevende zich af in De Telegraaf (18 mei) “Ik heb de woensdag en de donderdag voor de
ramp met eigen ogen militaire wagens het terrein van de vuurwerkopslag op zien
rijden. Wij mogen er pas in als alle sporen uitgewist zijn.” Dit soort verhalen
kunnen, als ze niet snel worden gecontroleerd, aanleiding zijn voor allerlei
complottheorieën. Hetzelfde geldt voor de berichten dat de eigenaren zijn
ondergedoken om tijd te winnen, “kostbare tijd,” aldus TC Tubantia: “Het kan
passen in een complottheorie. Door zich dagen schuil te houden wekken Bakker,
Pater en de werknemers de indruk dat ze wat te verbergen hebben.”
Voor de media
ontstaat zo ook een groot dilemma: hoe ver kun je gaan met speculaties over de
oorzaken en de schuldvraag op basis van zo weinig betrouwbare informatie. De
druk op de redacties is groot, de verleiding om toch maar te publiceren
evenzeer.
In vrijwel iedere
krant en tv-rubriek is bijvoorbeeld vuurwerk concurrent Haarman te zien die op
basis van een prijslijst van S.E. Firworks meldt dat er zware explosieven lagen
opgeslagen. Merkwaardig genoeg nemen de media er genoegen mee dat hij
vervolgens niet wil zeggen om welk materiaal het nu precies gaat. Een dag later
meldt weer iemand anders dat het dan wel zal gaan om titaniumbommen.
Zoals veel andere
kranten maakt Tubantia regelmatig
gebruik van anonieme getuigen die allerlei theorieën loslaten “Een
springmeester uit Twente, die anoniem wenst te blijven is ervan overtuigd dat
er in de vuurwerkopslagplaats dynamiet, kruit, dan wel munitie lag.” (18 mei)
Een andere anonieme bron, een ooggetuige volgens Tubantia, gaat nog een stap verder: “Ik denk dat het militaire
springstof was, mogelijk een geheime opslag voor een ondergrondse na een
eventuele bezetting van ons land.” Ook in andere kranten gonst het van de
geruchten en de anonieme deskundigen en getuigen.
Ruim een week na
de ramp bleek dat verschillende interpretaties niet standhielden: de deuren
hadden bij nader inzien toch niet opengestaan (het ging op de foto om schaduwen
van coniferen en zijmuurtjes) en de eigenaar die op het schokkerige videootje
voorbij komt rennen (ook zo’n eindeloos herhaald beeld), bleek volgens een reconstructie
van Nova helemaal niet meteen laf op de vlucht te zijn geslagen. In de
berichtgeving is dan ook een geleidelijke omslag te zien: worden de eigenaren
aanvankelijk nog als de grote criminelen beschouwd (De Telegraaf zet beiden met foto’s op de voorpagina: “Jacht op
eigenaren.” 19 mei), in de tweede week wordt dat beeld weer wat milder na
uitspraken van hun advocaat. Algemeen
dagblad (“Eigenaren zouden levens hebben gered.”) brengt een bovendien
interview met “mede-eigenaar en levenspartner” van
een van de directeuren: “Onze onschuld zal blijken.” (25 mei).
Internet – nog
geen massamedium ten tijde van de Bijlmer - heeft bij Enschede onmiskenbaar een
grote rol gespeeld, zeker in de eerste dagen. De informatiestromen op Internet
zijn echter buitengewoon divers en oncontroleerbaar, zeker als het gaat om
nieuwsgroepen en discussieforums. Dit soort discussies met mysterieuze
bijdragen als: “Het dodental betreft volgens geheime
bronnen al 44.” (19 mei) vertonen een hoog X-Files-gehalte.
Toch dringen deze,
vaak anonieme berichten soms door tot de krantenkolommen, met alle risico’s van
dien. “Mysterieuze details over vuurwerkramp op internet.” Aldus Tubantia op 19 mei: “De anonieme
afzender, die zich Pyrotech noemt, geeft een zeer gedetailleerde verklaring over
de gang van zaken bij S.E. Fireworks, vlak voor de explosies.” Volgens de krant
blijkt daaruit “dat de afzender zaterdagmiddag op het terrein aanwezig was, of
heeft gehoord wat zich daar heeft afgespeeld.” Ook NRC Handelsblad (17 mei) voert Pyrotech op als een “kennelijk goed geïnformeerde bron,” Op 19 mei
echter meldt Pyrotech in een laatste bericht dat hij geen ooggetuige was van de
ramp en dat hij zijn excuses aanbiedt: “Ik heb de
gevolgen van dat bericht onderschat toen ik het schreef.” De maandag daarop
meldt Tubantia: “Getuigenis ramp op
internet blijkt verzonnen.” NRC
Handelsblad is nooit meer teruggekomen op Pyrotech.
Via Internet is
veel informatie snel beschikbaar gemaakt, maar als het gaat om journalistiek
onderzoek blijken de meeste Internet nieuwsdiensten en websites zich te
beperken tot het eindeloos recyclen van informatie, vaak weer afkomstig uit
andere media. Het ‘echte’ onderzoek wordt in de praktijk nog steeds overgelaten
aan de ‘traditionele media’, de dagbladen en de actualiteitenrubrieken bij de
publieke omroep.
De
commerciële televisiezenders zijn meer geïnteresseerd én gespecialiseerd in die
andere nieuwsstroom: het uitgebreid belichten van het leed na de ramp. Een
dergelijke ramp past immers perfect in de bestaande reality tv formats met een hoog zwaailichtgehalte. Dagenlang konden de tv-kijkers kennis
nemen van de verhalen van de mensen die bij de ramp betrokken waren. Sommige
mensen, zoals de ouders van de omgekomen cameraman werden een hele dag gevolgd
door een cameraploeg van SBS6, ook op momenten dat ze verschrikkelijk nieuws
moesten verwerken. De media stonden overal bovenop en bleven doorgaan en
doorvragen. Het was veel, heel veel en menige redactie zou zich moeten afvragen
of het niet te veel was. Maar dit nieuws lag voor het grijpen, het is relatief
makkelijk te produceren en het is in nieuwstermen gesproken bovendien zeer
aantrekkelijk materiaal. Het emotioneert niet alleen, het scoort ook nog eens
en daar gaat een onweerstaanbare aantrekkingskracht van uit.
Getraumatiseerde
slachtoffers willen hun verhaal vele malen vertellen, ook aan journalisten, en
daar gaat ook een zekere therapeutische werking uit. Maar men kan zich afvragen
of de eindeloze herhaling van de beelden van de ramp, van de ontreddering en de
ellende op den duur niet een averechts effect kan hebben. Telkens weer die
confrontatie leidt misschien wel tot een versterking van het trauma en daarmee
het ontstaan van de gezondheidsklachten die horen bij post traumatische stress
stoornis. Ook verhalen over mogelijke giftige stoffen, over doofpotten bij de
verantwoordelijke overheden, over geheimzinnige munitie in de vuurwerkopslag,
etc. kunnen dat soort effecten opleveren. Dat legt een zware
verantwoordelijkheid bij de media: slecht onderbouwde onthullingen of beschuldigingen
kunnen schade aanrichten. En dat is iets om rekening mee te houden de komende
weken. Of er een Enschede syndroom gaat ontstaan, hangt dan ook mede af van de
tussentijdse evaluaties op de redacties.
Peter Vasterman.