Gepubliceerd in Massacommunicatie
In: Tijdschrift voor Communicatiewetenschap. Jaargang 28, nummer 1, 2000.
Peter Vasterman
Hypes:
‘much ado about nothing?’
inleiding:
nieuws komt in golven
Op zaterdagavond 13 september 1997 komt Meindert Tjoelker om het leven bij
een vechtpartij in de binnenstad van Leeuwarden na een scheldpartij met een
groepje mannen die een fiets lijken te vernielen. Verontwaardigd besluit
politiechef Bangma in de Leeuwarder
Courant op te roepen tot een minuut stilte uit protest tegen dit soort
‘zinloos geweld.’ Meteen na het verschijnen van zijn opiniestuk reageren niet
alleen de regionale, maar ook de landelijke media. De stroom van nieuws krijgt een
nieuwe impuls na de oproep van de burgemeester van Tilburg om de herdenking ook
te laten gelden voor Justus Hertig die net is overleden aan de gevolgen van een
steekpartij, dan twee weken geleden. In de berichtgeving worden linken gelegd
naar vroegere slachtoffers, zoals Joes Kloppenburg, die ook een dronken
vechtersbaas tot de orde wilde roepen. Zijn dood in 1996 heeft toen ook nogal
wat publiciteit opgeleverd, maar Tjoelker lijkt veel meer los te maken. In
Leeuwarden groeit in de loop van de week een bloemenzee die herinnert aan die
voor Prinses Diana kort daarvoor. Ook zijn er op tv live verslagen van de herdenkingsbijeenkomst in Leeuwarden, waar
duizenden mensen luisteren naar de woorden van burgemeester Apotheker. Nog
wekenlang zal het ‘zinloze geweld’ in de berichtgeving blijven opduiken, want
telkens lijken zich weer nieuwe incidenten voor te doen. Voor sommige media
reden om te spreken van een toenemende geweldsspiraal, ook al zijn er geen
aanwijzingen dat het geweld nu plotseling is toegenomen. De nieuwsgolf zwakt
pas af na de veroordeling van de daders voorjaar 1998, maar ‘zinloos geweld’ is
een begrip geworden. Nieuwe incidenten die zich in de loop van 1998 voordoen
leiden echter niet meer tot een vergelijkbare nieuwsgolf als bij Tjoelker.1
Het is een van de vele voorbeelden van de grote nieuwsgolven die zich
regelmatig voordoen in de branding van het dagelijks nieuws. Of het nu gaat om
zinloos geweld, ontuchtzaken op scholen of de gekke koeienziekte, soms raken de
media massaal in de ban van dat ene onderwerp. Telkens dienen zich weer nieuwe
gevallen, gebeurtenissen of onthullingen aan, die de media steeds verder
opzwepen in hun jacht op nóg meer nieuws. Geen enkele redactie lijkt zich te
kunnen onttrekken aan de druk om ook op zoek te gaan naar achtergronden,
verklaringen of nog niet eerder ontdekte bronnen. De maatschappelijke gevolgen
van al die media-aandacht zijn vervolgens ook weer nieuws en dat luidt weer een
volgende fase in.
Zo ontstaat in het voorjaar van 1996 een groeiende stroom van berichten
over ontuchtzaken op scholen. (zie Grafiek 2). Eerst komt aan het licht dat een
godsdienstleraar van een Christelijke school in Rijssen jarenlang leerlingen
heeft misbruikt, vervolgens onthult een journalist dat zich in Amersfoort jaren
geleden ook zo’n geval heeft voorgedaan. Vooral de vraag of de directeur van
deze school moet vertrekken omdat hij indertijd het misbruik niet heeft gemeld,
is inzet van veel media-aandacht. Vervolgens is er wekenlang vrijwel iedere dag
wel ‘ontuchtnieuws’ te melden: op tientallen scholen hebben zich gevallen
voorgedaan. Pas na de zomer zwakt de publiciteit weer af en komen er minder
ontuchtzaken in het nieuws, al zijn het er wel meer dan voor de ophef.
Niet alleen bij dit soort onderwerpen, maar ook bij allerlei politieke
onderwerpen lijkt een dergelijke mediafixatie op te treden. Soms is er sprake
van een ‘crisis’, zoals in de nasleep van de zaak Lancee en de Oosterparkrellen
in Groningen, en rollen er koppen, niet alleen in Groningen, maar ook in Den
Haag, waar ‘super-PG’, Docters van Leeuwen ontslag krijgt na de veronderstelde
‘muiterij’ van het college van procureurs generaal.
opkloppen,
overdrijven en koppensnellen
Volgens critici leidt al die media-opwinding regelmatig tot een overhaaste
koppensnellerij en de creatie van een crisissfeer die in geen enkele verhouding
staat tot de werkelijke ernst van de situatie.2 De media zouden
elkaar opjagen en meeslepen en daardoor een probleem als ‘zinloos geweld’ enorm
opblazen. Er lijkt soms sprake van een journalistieke vorm van ‘groupthink’, waardoor men de
werkelijkheid uit het oog dreigt te verliezen. Er is dan met andere woorden
sprake van een onjuiste, opgeklopte berichtgeving, een mediahype.
Die kritiek is ook te horen na de opwinding over het ‘verstervingsbeleid’
in verpleeghuizen. In juli 1997 beschuldigt een Gronings gezin de staf van het
psychogeriatrisch verpleeghuis ‘t Blauwbörgje van poging tot moord op een
familielid. Verplegend personeel zou de demente patiënt hebben laten uitdrogen
om hem een zachte dood te bezorgden. Als meer klachten opduiken over “dubieuze”
sterfgevallen lijkt een verontrustend schandaal in de maak. ‘Versterving’
krijgt in de snel groeiende nieuwsstroom al snel de betekenis van het
opzettelijk laten overlijden van patiënten door uitdroging en verhongering. Als
justitie besluit geen vervolging in te stellen en deskundigen erop wijzen dat
versterving een langdurig proces is waarbij de patiënt als gevolg van
chronische ziektes steeds minder behoefte heeft aan voedsel en drinken en uiteindelijk
sterft, blijft er van de veronderstelde misstanden in de verpleeghuizen niet
veel meer over.
De journalistiek pareert de kritiek op dit soort verslaggeving doorgaans
met de stelling dat de media alleen maar verslag doen van de feitelijke
ontwikkelingen en de eventuele verontrusting die daarover in de samenleving
ontstaat. Er is alleen maar sprake van een hype als het gaat om opgeklopte,
commerciële publiciteit of om ‘broodje-aap’ verhalen, niet als er sprake is van
‘echte’ crises of ‘reële’ maatschappelijke problemen. Een hype is ‘much ado
about nothing’. Zo zullen journalisten in het geval van de gekke-koeiencrisis
(1996) niet snel van een mediahype spreken. Een officiële adviescommissie was
immers tot de conclusie gekomen dat een verband tussen BSE en
Creutzfeldt-Jakob, een vergelijkbare dodelijke hersenziekte bij mensen, niet
langer kon worden uitgesloten. Vervolgens hebben de media verslag gedaan van de
pogingen van de regering om de crisis het hoofd te bieden, vergelijkbaar met de
berichtgeving over de varkenspest in Nederland een jaar later.
Terwijl de critici misschien wel al te snel het etiket ‘hype’ plakken op
berichtgeving die hen niet welgevallig is, hebben journalisten de neiging om
hun eigen rol in dergelijke crises te minimaliseren. Beide benaderingen zijn
onbevredigend, de media spelen wel degelijk een belangrijke rol in de
ontvouwing van een crisis, maar niet iedere golf van nieuws is het gevolg van
opkloppen en opblazen door de media.
Kernvraag is de definiëring van het begrip mediahype: is het mogelijk om
criteria te ontwikkelen om de hypes te onderscheiden van andere nieuwsgolven
die uitsluitend het gevolg zijn van feitelijke, niet door de media beïnvloede
ontwikkelingen? Pas dan het is het zinvol om te discussiëren over de vraag of
de berichtgeving tijdens die hypes afbreuk doet aan de professionele
journalistieke standaarden, zoals critici vaak veronderstellen.
bruikbaarheid
gangbare beoordelingscriteria
Het meest voor de hand liggende criterium voor een mediahype is het buitenproportioneel
veel aandacht besteden aan kwesties die dat niet waard zijn, hetgeen kan leiden
tot een overschatting van de ernst van een probleem. Deze benadering is ook
terug te vinden in de literatuur over de zogenaamde moral panic (Cohen 1972, Goode, Yehuda 1994, Thompson 1998). De
samenleving reageert paniekerig op een conditie die ten onrechte als zeer
bedreigend wordt gedefinieerd. Hoe vanzelfsprekend ook, toch levert deze
benadering onoverkomelijke problemen op.
Het is onmogelijk om iedere ‘claim’ in de berichtgeving op waarheidsgehalte
te onderzoeken en op basis daarvan te bepalen of er sprake is van een hype. De
onderzoeker die zich wel op dit gladde ijs waagt, ontdekt dat definitieve
kennis ontbreekt (kan BSE tot een CJ-epidemie leiden?), dat waardeoordelen het debat
overheersen en dat de aangedragen feiten niet waardevrij zijn. Zeker niet als
het gaat om sociale problemen, die immers niet ‘objectief gegeven’ zijn, maar
het resultaat van een complex proces van maatschappelijke constructie, waarin
allerlei groeperingen elkaar met bestrijden met tegengestelde definities en
tegenstrijdige ‘feiten’. (Spector, Kitsuse 1987, Best 1995). In zo’n situatie
kan de onderzoeker de berichtgeving wel vergelijken met de beschikbare
‘media-externe’ data, maar die gegevens zijn ook weer het resultaat van het
maatschappelijk definiëringsproces op een bepaald tijdsmoment. Bovendien zit in
de notie van de overdreven aandacht de impliciete veronderstelling dat de
nieuwsmedia iedere dag de feitelijke ontwikkelingen op de voet zouden moeten
volgen. De nieuwswaarde criteria zorgen er echter voor dat de media telkens
nieuwe onderwerpen zullen belichten, uitvergroten om vervolgens de aandacht
weer te verplaatsen. De belangstelling van de media kan zo afnemen, ook al
wordt in werkelijkheid het probleem groter of ernstiger. Het omgekeerde gebeurt
ook: de media blijven soms aandacht schenken aan een probleem terwijl dat
volgens ‘objectieve’ indicatoren steeds verder afneemt, maar criteria voor hype
levert dat verband niet op.
Daarnaast is er geen ‘objectieve’ maat beschikbaar aan de hand waarvan men
het relatieve belang van een kwestie zou kunnen afmeten. Waarom zou de
Gekke-koeienziekte meer aandacht moeten krijgen dan het gat in de ozonlaag? Het
is een discussie die terecht wordt gevoerd op nieuwsredacties, maar daar laten
zich geen ‘objectieve’ feiten voor aandragen, wel waardeoordelen. Die duiken
ook op in redeneringen waarin de vraag of iets een hype is afhankelijk wordt
gemaakt van de maatschappelijke effecten van de berichtgeving. Worden die
negatief beoordeeld, dan heeft men de neiging om te spreken van een hype, maar
ook dat levert geen bruikbaar criterium op.
Een
zichzelf versterkend nieuwsproces.
De toetsing aan de realiteit kàn geen rol spelen bij de definiëring van het
begrip mediahype, de waardeoordelen over de berichtgeving mógen geen rol
spelen. Een wetenschappelijke benadering van het verschijnsel mediahype kan
alleen criteria ontlenen aan de werking van de nieuwsgolf zelf. Want als
aangetoond kan worden dat nieuwsgolven soms een direct gevolg zijn van telkens
nieuwe gebeurtenissen, terwijl andere juist gevoed worden door het optreden van
de media zelf, dan ligt daar de basis voor een andere benadering. Dan wordt het
ook mogelijk om de beschrijving van dit mediaverschijnsel los te koppelen van
een beoordeling. Met andere woorden: door een nieuwsgolf een mediahype te
noemen, is nog niet gezegd dat die berichtgeving afbreuk doet aan
journalistieke kwaliteitseisen. Wat wel vaststaat is dat de media door zich massaal
op een onderwerp te storten een grote invloed gaan uitoefenen op de
‘ontwikkeling’ van het nieuws.
In tegenstelling tot de beroepsopvatting van veel journalisten zijn de
media immers niet alleen getuige van gebeurtenissen, maar spelen ze er zelf ook
een rol in. Deze dubbelrol van toeschouwer én acteur stelt de media in staat om
zelf de belangrijkste motor te vormen achter een nieuwsgolf. Journalisten
beperken zich niet tot verslaggeving van de actuele gebeurtenis, maar peilen
meningen, gaan zelf op onderzoek uit, ontdekken gerelateerde situaties of
vergelijkbare ‘gevallen’, brengen nieuwe feiten boven water, terwijl de
maatschappelijke reacties, die daarvan het gevolg zijn, zelf ook weer nieuws
worden. De uitgebreide aandacht voor Tjoelker leidt tot een stroom van
verontwaardigde reacties en bezorgde commentaren vanuit de politiek, die de
media vervolgens weer inspireren om nog meer incidenten van zinloos geweld
prominent te gaan melden. Door die interactie tussen media en samenleving kan
een proces op gang komen dat een speciale dynamiek lijkt te vertonen.
Kepplinger (1994) signaleert de “Eigendynamik” van de zogenaamde
“publizistischer Konflikte,” waartoe hij rekent: crises, schandalen en publieke
confrontaties tussen opponenten rond een issue. “Die Berichterstattung in publizistischen
Konflikten stellt aus den genannten Grunden einen Resonanzboden dar, der in
Eigenschwingungen gerät, die durch äussere Einflusse überlagert und verstärkt
werden können.” (Kepplinger 1994, p. 230). De media-dynamiek heeft de kenmerken
van een vliegwiel: eenmaal op gang gebracht, draait het nog een hele tijd op
eigen kracht door. De beweging komt pas op gang als een onderwerp is
doorgedrongen tot de media-agenda, bijvoorbeeld als gevolg van een schokkende
gebeurtenis, maar dan zorgen de effecten van de berichtgeving vervolgens weer
voor nieuwe impulsen en daarmee voor een zichzelf versterkend proces.
Dit ‘hype’ noemen, wijkt weliswaar enigszins af van de gangbare betekenis
van de onjuiste en opgeklopte berichtgeving, maar refereert wel aan andere betekenissen
van hype zoals ‘de plotselinge rage rond een persoon of kwestie’ (Van Dale) of
het ‘stimuleren’ of doen ‘toenemen’.3
Men zou kunnen stellen dat de media bij een hype zich steeds sterker gaan
focussen op een probleem, daardoor allerlei maatschappelijke reacties losweken
die ook weer nieuws worden. Er is sprake van een soort ‘hyperventileren’ van de
media: de nieuwsproductie raakt in een stroomversnelling -de snelle, gejaagde
ademhaling- en die intensivering creëert weer allerlei maatschappelijke
gevolgen die op hun beurt het hyperventileren weer versterken. Een mediahype
kan dus voorlopig gedefinieerd worden als een nieuwsgolf die het gevolg is van
een (tijdelijk) zichzelf versterkend proces waarbij nieuws niet alleen
vervolg-nieuws genereert, maar ook gebeurtenissen beïnvloedt, uitlokt, of zelfs
creëert, die ook weer nieuws worden.
soorten
nieuwsgolven
Daardoor wijken deze mediahypes af van de nieuwsgolven, waarbij de media
uitsluitend de feitelijke ontwikkelingen (oorlogen, natuurrampen) verslaan
zónder er zelf invloed op uit te oefenen. Een voorbeeld van een dergelijke
‘reflecterende’ nieuwsgolf is de berichtgeving over de varkenspest in
Nederland, waarvan het eerste geval in januari 1997 wordt gemeld. In de
beginfase levert de varkenspest veel publiciteit op, maar vervolgens zwakt de
nieuwsstroom af, hoewel zich maandenlang nieuwe besmettingen zullen blijven
voordoen en de economische schade in de miljarden gaat lopen. Het zichzelf
versterkend proces lijkt zich hier dus niet voor te doen.
Grafiek 1.
In deze grafiek is de berichtgeving over de varkenspest
in het Brabants Dagblad en het Eindhovens Dagblad afgezet tegen de
feitelijke besmettingscurve. Om beide grafieken in elkaar te passen is het
aantal besmette varkens door 1000 gedeeld. De meeste artikelen (73) verschijnen
in week 7, de meeste pestbesmettingen, 63.000, vallen in week 22.
Bronnen: online archief Brabant Pers. Ministerie van
landbouw, natuurbeheer en visserij: Dossier varkenspest. De uitbraak van
klassieke varkenspest in Nederland. Den Haag, 30 maart 1998.
Daarnaast doen zich nieuwsgolven voor waarin de media niet uitsluitend
‘volgen’, maar juist een actieve rol spelen door invloed uit te oefenen op de
gebeurtenissen. Als de media daar vervolgens ook weer verslag van doen, krijgt
de nieuwsgolf impulsen die de media mede zelf hebben vormgegeven. In het geval
van de BSE-crisis spelen de media vanaf de eerste dag, 20 maart 1996, een
belangrijke rol. Het rapport van de door de overheid ingestelde
onderzoekscommissie was uitgelekt naar de Daily
Mirror die er meteen over publiceerde (“Official:
Mad Cow Can Kill You”), waarmee de minister onder druk kwam om halsoverkop
een persconferentie te organiseren. De tegenstrijdige boodschap dat rundvlees
nog steeds veilig was, maar dat ingrijpende maatregelen nodig waren om BSE de
kop in te drukken, leidde tot veel speculatie en verontrusting in de media. Het
verband tussen BSE en de tien nieuwe CJ-gevallen in de afgelopen jaren, kreeg
in de berichtgeving al snel de status van een feit, in plaats van een op dat
moment nog niet bewezen wetenschappelijk vermoeden. De opgewonden berichtgeving
(“Could it be worse than Aids?”) die
mede het gevolg was van de gebrekkige crisis-communicatie van de zijde van de
overheid zette diezelfde overheid vervolgens zwaar onder druk om nog veel
drastischer in te grijpen. Het uitgebreide slachtprogramma versterkte weer de
indruk van een groot gevaar voor de volksgezondheid. (Ratzan 1997).
de
dynamiek van de mediahype
De golf van nieuws zwelt zo aan door verschillende impulsen: aan de ene
kant is er de snelle verspreiding van dat nieuwsonderwerp over alle media, aan
de andere kant is er de beïnvloeding en het uitlokken van nieuwe
gebeurtenissen, die ook weer nieuws worden. Kitzinger en Reilly (1997) maken
onderscheid naar een self referential
en een interactive media momentum.
De nieuwsselectie kenmerkt zich door een grote mate van self referentiality (J. Thompson 1995,
p. 110), waardoor een onderwerp zich snel kan verspreiden over alle media.
“Newsworthiness is, in this sense, a tautology: once a subject gains a certain
news momentum, it attracts more, and journalistic interest feeds on itself.”
(Kitzinger, Reilly 1997, p. 334). Uit onderzoek naar de diffusie van een
onderwerp binnen de media blijkt dan ook een grote mate van consonantie in de
berichtgeving: in plaats van hele verschillende keuzes te maken, volgen de
media elkaar. (Halloran, Elliott, Murdock 1970). Bepaalde landelijke ‘prestige’
media kunnen hierbij als een soort ‘leaders of the pack’ optreden (Dearing,
Rogers). Het gevolg is een grote druk om over dat onderwerp telkens weer
‘nieuwer’ nieuws te brengen om zo de veronderstelde informatiebehoefte bij het
publiek te stillen (Kepplinger 1995). Zo vormt de onthulling van de ‘oude’
ontuchtzaak in Amersfoort een directe journalistieke reactie op de zaak
Rijssen, die daarvoor uitgebreid in het nieuws kwam. Onmiddellijk daarna werd
de verslaggever van de Amersfoorste
Courant overstelpt met telefoontjes van de landelijke media. Daardoor
treden er al snel allerlei vertakkingen op van het oorspronkelijke onderwerp
die ook weer door andere media worden overgenomen en zo komt er steeds meer
boven water. De media worden zo de belangrijkste aanjagers achter de nieuwsgolf
over ontucht op scholen.
In maart 1996 neemt de berichtgeving scherp toe door
‘Rijssen’ en ‘Amersfoort’, maar vooral opvallend is de grotere aandacht voor
ontucht in de periode daarna, waarin een reeks van ontuchtzaken in de
publiciteit komt op scholen in Dokkum, Ermelo, ‘s Gravenzande, Zwijndrecht,
Veghel, Den Haag, Apeldoorn, Oldenzaal, Heerenveen, Geleen, Apeldoorn, en
Woerden. Er zijn aanwijzingen dat deze reeks mede het gevolg is van de
uitgebreide media-aandacht voor ontucht in maart 1996. Niet alleen hebben de
media er meer belangstelling voor, het gaat in alle gevallen, op drie na, om
ontuchtzaken die zich in het (verre) verleden hebben afgespeeld, waar nu pas
werk van wordt gemaakt door de schoolleiding, justitie, of een slachtoffer dat
na jaren alsnog aangifte doet.4 Soms speelt een ontuchtzaak al
langer, maar komt deze nu pas, bij de veroordeling, in het nieuws. De
concentratie van gevallen lijkt dus eerder een media-effect dan een feitelijke
trend.5
Daarnaast is er sprake van het opbouwen van een interactive media momentum. Door alle publiciteit wordt er heel
veel ‘losgewoeld’ in de samenleving. Dat kan variëren van individuele tot en
met collectieve reacties, door Thompson gekarakteriseerd als: ‘concerted forms
of responsive action,’ (1995, p. 112). Er kan zich voor belangengroepen of
overheden immers een policy window
openen, zoals Kingdon dat noemt: “An opportunity for advocates of proposals to
push their solutions, or to push attention to their special problems. (Kingdon
1994, p. 165). Deze reacties en discussies daarover voeden de nieuwsstroom:
‘vroegere’ incidenten of ervaringen worden nieuws (zoals de ‘verlate’ aangiftes
van misbruik), evenals de aankondiging van maatregelen of de oprichting van een
nieuwe actiegroep (zoals de Stichting tegen Zinloos Geweld). Uit Duits
onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat zich telkens toenames voordoen in het aantal fremdenfeindliche incidenten direct na
uitvoerige (live-) verslaggeving over aanslagen op allochtonen en asielzoekers.
(Brosius, Esser, 1995).
realiteit
en berichtgeving
“The media represent a self-referential system which under certain
conditions loses contact with the outside world and reacts mainly to its own
activities.” (Kepplinger, Habermeijer 1995). De berichtgeving lijkt zich los te
maken van de ‘echte’ gebeurtenissen waardoor: “Die jeweils folgenden Beiträge
dann eher das Echo sind des vorangegangenen Berichterstattung als ein Spiegel
der Ereignisse.” (Kepplinger 1994, p. 230). Toch is dat niet voldoende om de
hype gaande te houden: de berichtgeving is niet alleen een echo van de
voorafgaande berichtgeving, maar ook een rapportage van door de media
beïnvloede gebeurtenissen. De media maken zich niet los van de realiteit maar
beïnvloeden deze juist en doen daar weer verslag van. Dat is goed te zien in de
opbouw van de ‘Groningse crisis’ die leidt tot het opstappen van burgemeester
Ouwerkerk in januari 1998.
Op 27 april 1996 wordt de politiechef van Schiermonnikoog, René Lancee,
zijn vrouw, zijn dochter en haar vriend met veel politiegeweld aangehouden op
verdenking van seksueel misbruik van de tweede dochter. Enkele maanden later
blijkt dat zij de beschuldigingen heeft ‘gefabriceerd’ onder druk van haar
schoolmentor en de politie. Er volgt een onderzoek naar het functioneren van
politie en justitie in Groningen. Op het moment dat het onderzoeksrapport van
het bureau Bakkenist uitlekt naar de pers is de discussie over de
Oosterparkellen in volle gang. Op 30 december (1997) hebben jongeren in drie
huizen grote vernielingen aangericht, terwijl de politie zich terugtrekt in
afwachting van de ME die pas uren later, te laat, op het toneel verschijnt.
Ouwerkerk heeft toestemming gegeven voor de inzet van de ME, maar gaat zich
niet persoonlijk op de hoogte stellen van de situatie. Korpschef Veenstra is er
niet bij betrokken omdat hij vakantie heeft. TV Noord heeft beelden gemaakt van
de vernielingen en die halen vervolgens ook de landelijke zenders. Ouwerkerk
die het “onbestaanbaar” noemt “dat het schild van veiligheid afwezig is
geweest”, wordt aanvankelijk nog instemmend geciteerd. Maar als het rapport
Bakkenist uitlekt en de korpschef opstapt naar aanleiding van de kritiek op
zijn functioneren, slaat de stemming voor Ouwerkerk om. In de berichtgeving
worden de zaak Lancee, het kritische rapport Bakkenist en de Oosterparkrellen
tot één grote crisis geconstrueerd met Ouwerkerk, “die ging slapen terwijl de
stad in brand stond.” als belangrijkste doelwit. Er verschijnen kritische
portretten van Ouwerkerk in kranten en op tv (Nova) waarin zijn karakter en
eerdere ‘uitglijders’ (een verzwegen bijbaan) breed worden uitgemeten. Van de
opnames van de hoorzitting met buurtbewoners worden de scheldpartijen van
mensen (die overigens geen buurtbewoners) bleken te zijn, vaak herhaald. De
roep om het aftreden van Ouwerkerk wordt steeds luider in de media en Ouwerkerk
kondigt aan te vertrekken als hij niet de steun heeft van een ruime meerderheid
in de gemeenteraad. Als die steun uitblijft, valt uiteindelijk het doek voor de
burgemeester. (den Elt, 1998)
De media contamineren dus als het
ware hun object van onderzoek -de veronderstelde bestuurscrisis- en doen
vervolgens weer verslag van die gecontamineerde werkelijkheid. Fiske: “We can
no longer think of the media as providing secondary representations of reality;
they affect and produce the realities that they mediate.” (Fiske, 1994, p. xv).
Vanuit deze invalshoek kan het zichzelf versterkend proces dat kenmerkend
is voor een mediahype nader worden geanalyseerd: hoe komt het journalistieke
vliegwiel op gang en op welke manier beïnvloeden de media de daarop volgende
gebeurtenissen?
De triggers van de hype
key
event, key construction
Aangezien de journalistiek sterk event-oriented is (Tuchman, 1978) ligt het startpunt van het proces
doorgaans bij een gebeurtenis die door bepaalde kenmerken als key event kan gaan functioneren. Een
key event wordt gedefinieerd als een gebeurtenis die wordt gevolgd door een
brede golf van nieuws.6
Wil zo’n gebeurtenis in korte tijd veel aandacht krijgen, dan moet deze een
bijzondere nieuwswaarde hebben. Een godsdienstleraar van een
streng-christelijke school die jarenlang jongens heeft misbruikt, een
verpleeghuis dat van poging tot moord wordt beschuldigd, oudejaarsrellen
waarbij de politie zich angstvallig terugtrekt, er zijn telkens specifieke
ingrediënten die een kwestie mediageniek
maken. Ook de beschikbaarheid van beelden kan een belangrijke rol spelen: wat
zou er gebeurd zijn als de Oosterparkrellen niet waren gefilmd door TV Noord?
Soms ontwikkelt de oorspronkelijke gebeurtenis zich tot hét prototype van ‘dat soort
gebeurtenissen.’ Prototypen vertalen een abstract concept in een concreet
image. Televisieverslaggeving kan hierbij een belangrijke rol spelen door een
bepaald thema telkens te illustreren door dezelfde beelden (de scheldende ‘buurtbewoners’
in de kwestie Ouwerkerk) die daarmee een bepaalde symboolwaarde gaan krijgen.
Zo wordt de wankelende ‘gekke’ koe synoniem voor “A food chain gone mad. ”
(Ratzan, 1998) ). Brosius en Eps: “Applying the concept of prototypes to news
selection of journalists, one could argue that key events play the role of
prototypes that come to mind most easily when one talks or writes about an
issue. Subsequent events sharing similar attributes will be more readily
connected to and regarded as typical of, the issue.” (Brosius, Eps, 1995, p.
396).
Bij sommige gebeurtenissen is het evident dat het gaat om gebeurtenissen
met een grote nieuwswaarde (aanslagen met veel slachtoffers), maar vaak is dat
niet zo en kan een gebeurtenis pas als key event gaan fungeren als er een
speciale betekenis aan wordt verleend. Niet alleen de gebeurtenis als zodanig
is van belang, maar vooral de sociale constructie van die gebeurtenis: het
plaatsen van het incident in een sociaal relevante context. Een dode bij een
vechtpartij is op zich niet voldoende aanleiding om wekenlang de aandacht te
trekken van de gezamenlijke media. Pas wanneer een politiechef het incident
labelt als ‘zinloos geweld’ en oproept tot actie, krijgt de gebeurtenis een
extra dimensie en kan deze als een trigger
gaan fungeren voor een golf van nieuws. Deze key construction. wordt vaak verbonden met vroegere gebeurtenissen
die toen als key events hebben gefungeerd of met bredere maatschappelijke
issues of . Zo is de labeling van ‘Rijssen’ en ‘Amersfoort’ tot zeer ernstige
ontuchtzaken met langdurig seksueel misbruik gerelateerd aan de
definitieverbreding die rond seksueel misbruik sinds de jaren tachtig is
opgetreden. (Crombag, Merkelbach, 1996).
Gezien de criteria voor bronnenselectie (Vasterman, Aerden, 1995) zijn het
vaak officiële of ‘deskundige’ nieuwsbronnen die verantwoordelijk zijn voor de
labeling. Uiteraard kunnen ook de media zelf de key construction leveren,
bijvoorbeeld door de aandacht al meteen te focussen op een bepaald aspect.
Vooral de publicatie van voortijdig uitgelekte informatie, zoals het BSE-advies
of het rapport Bakkenist in de Groningse affaire, kan al meteen de toon zetten.
Er kan overigens ook sprake zijn van elkaar tegensprekende constructies, en
afhankelijk van een aantal factoren (zoals de geloofwaardigheid van de bron, of
het tijdstip van reageren) kan één constructie doorbreken. Opmerkelijk bij de
verstervingskwestie is dat het begrip na verloop van tijd een verschuiving
doormaakt van passief naar actief en vervolgens weer terug naar een passieve,
natuurlijke vorm van doodgaan.
nieuwsthema
In de allereerste berichtgeving zal uiteraard de gebeurtenis zelf centraal
staan, maar vaak raakt die bron snel uitgeput, terwijl de druk om met het
onderwerp door te gaan onverminderd groot is. Uit de key construction
destilleren journalisten dan ook al snel een wat algemener thema dat vervolgens
als leidraad gaat fungeren bij de daarop volgende journalistieke activiteiten.
Dit nieuwsthema (Fishman, 1981, p.102) is een concept dat journalisten in staat
stelt een gebeurtenis of een reeks van gebeurtenissen in een bredere context te
plaatsen. Hoewel er op het eerste gezicht weinig nieuwe ontwikkelingen
plaatsvinden, groeit de nieuwsstroom, omdat er steeds meer vertakkingen
optreden van het oorspronkelijke onderwerp. Het is niet één redactie die met de
follow-up aan de slag gaat, het zijn er tientallen en ze zoeken allemaal naar
een andere aspect of een originele invalshoek. Tijdens de BSE-crisis wordt
onmiddelijk gezocht naar Nederlandse CJ-patiënten, bij zinloos geweld naar de
ervaringen van andere geweldsslachtoffers en bij versterving naar andere
‘dubieuze’ sterfgevallen of andere klachten over de behandeling in
verpleeghuizen.
Het nieuwsthema verlaagt dus de nieuwswaarde drempels voor die gebeurtenissen
die er op de een of andere manier mee in verband gebracht kunnen. Daardoor
groeit de nieuwsgolf en neemt de kans toe dat de media invloed krijgen op de
daarop volgende gebeurtenissen die ook weer nieuws zullen worden.
Soorten
gebeurtenissen naar oorzaak en inhoud.
Gedurende een mediahype valt dus te verwachten dat een steeds groter deel
van het nieuws zal bestaan uit berichten over gebeurtenissen die door de media
werden beïnvloed of zelfs gecreëerd, en dat een steeds groter deel betrekking
zal hebben op berichten die inhoudelijk steeds verder af komen te staan van de
oorspronkelijke gebeurtenis waarmee de hype begon. Om beide processen, de
maatschappelijke beïnvloeding en de inhoudelijke uitwaaiering, te kunnen
onderzoeken, is een onderscheid nodig naar soorten gebeurtenisen, zowel naar
oorzaak, als naar inhoud.
media-beïnvloeding
Kepplinger en Habermeijer maken onderscheid naar genuine events, mediated events en staged events (1995): “They signify, respectively, that an event
evolved independent of news coverage, was influenced by news coverage, or was
arranged because of the expectation of news coverage.” (p. 374) De genuine events omvatten in ieder geval
de gebeurtenissen die niet door de media beïnvloed kùnnen worden
(BSE-besmettingen bijvoorbeeld). Het gaat om spontane, onvoorziene, onverwachte
gebeurtenissen die zonder media op dezelfde manier zouden plaatsvinden. Ook de staged events vormen een overzichtelijke
categorie: het gaat om gebeurtenissen die nooit spontaan plaatsvinden, maar die
altijd van tevoren worden bedacht, gepland, aangekondigd en uitgevoerd in
aanwezigheid van de media met als belangrijkste doel die mediacoverage (Zie de pseudo-events
van Boorstin 1961, later media-events
genoemd, zie Dayan, Katz, 1992 en Gans ,1980 pp. 122-124).
Bij de mediated events gaat het
om gebeurtenissen die op de een of andere manier door de media zijn beïnvloed,
zonder dat haarscherp aan te geven is in welke mate de media een rol hebben
gespeeld. Als Ouwerkerk besluit om zijn ontslag in te dienen, is die beslissing
dan uitsluitend een gevolg van de negatieve berichtgeving? Aan de andere kant
blijkt een groot deel van dit soort mediated events te bestaan uit statements van nieuwsbronnen, soms op
eigen initiatief, maar in de meeste gevallen op verzoek van een journalist.
Voor de media hebben dit soort reacties wel de status van een ‘gebeurtenis’,
(N. Luhmann, 1996, p.69, 70) maar deze zijn uiteraard in sterke mate
media-afhankelijk. Bij de mediated events is het dus zinvol om onderscheid te
maken naar acties en reacties, ofwel naar gedrag
(activiteiten, handelingen) versus uitspraken (statements). Een aanzienlijk
deel van het nieuws gedurende een mediahype bestaat immers niet uit nieuwe
‘acties’, maar uit ‘reacties’ op de gebeurtenissen en de voorafgaande
berichtgeving.
Het initatief kan liggen bij de media, maar het is ook mogelijk dat zij
zelf het initiatief nemen en de media benaderen of zelfs bestoken met hun
statements. Soms creëren ze zelf een nieuwswaardige gebeurtenis, een staged
event (een persconferentie, het aanbieden van een rapport, etc.) om de aandacht
van de media te trekken.
Op basis hiervan is het mogelijk om de volgende indeling van mediated
events te maken.
Tabel 1. Soorten mediated
events.
mediated events
|
Gebeurtenissen
|
|
initiatief
|
actie
|
reactie
|
bronnen
|
1. handeling/beslissing
|
2. disclosure/opinie
|
journalisten
|
3. onthulling/ openbaarmaking
|
4. commentaar/
opinie
|
1. Actie op initiatief van
bron. Hierbij gaat het om
handelingen en beslissingen waarbij bronnen rekening houden met en anticiperen
op berichtgeving. De mate van media-beïnvloeding is moeilijk aan te geven. Denk
aan de beslissingen van de Britse regering inzake de BSE-besmettingen of de
beslissing van het Amersfoortse schoolbestuur om de directeur naar huis te
sturen, of het besluit van andere scholen om bij een vermoeden meteen aangifte
te doen in plaats van de zaak intern op te lossen.
2. Reactie op initiatief
van bron. Dit omvat
uitspraken in de media, waarbij het initatief ligt bij de bron. Vaak zijn ze
gekoppeld aan staged events. Er is een grote mate van media-beïnvloeding door
de anticipatie op media-eisen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de reacties van
deskundigen op de discussie over versterving, de reactie van vegetariërs op de
BSE-crisis, of het laten uitlekken van informatie door een belanghebbende bron.
3. Actie op initiatief van
journalist. In deze categorie
passen de ‘onthullingen’ waarmee de media zelf nieuwe feiten creëren. Het
publiceren op zich is de creatie van een nieuwe gebeurtenis door de media. Zo
komt de nieuwsgolf over de ontuchtzaken in een stroomversnelling door de
journalistieke onthulling over de school Amersfoort.
4. Reactie op initiatief
van journalist. Naast uitspraken
van bronnen op initiatief van de media passen in deze categorie ook de opinies
en de statements van de media zelf in commentaren, achtergrondverhalen, etc.
Bij drie van de vier vormen van mediated events is sprake van een grote
mate van media-beïnvloeding, hetzij omdat de media zelf het initiatief nemen
voor de ‘gebeurtenis’ (het statement vragen), hetzij omdat mensen met
uitspraken reageren op eerdere berichtgeving en daarbij anticiperen op de media
(rekening houden met nieuwswaarde criteria). Alleen bij de eerste categorie, de
acties op initiatief van de bron is voorzichtigheid geboden, de mate van
beïnvloeding is hier veel moeilijker vast te stellen.
De aanjagende rol van de media gedurende een mediahype zal dus blijken uit
een sterke opkomst van nieuws over mediated en staged events, die het nieuws
over de de media-onafhankelijke genuine events na verloop van tijd volkomen
zullen overvleugelen. Binnen de categorie mediated events zal een dominantie
zichtbaar worden van mediagestuurde reacties.
Bij de zinloos geweld-golf worden wel veel geweldsincidenten gemeld, maar
nieuwe incidenten die passen binnen de strikte ‘Tjoelker’ definitie -anderen
tot de orde roepen en daarvoor moeten boeten- doen zich in die periode niet
voor, het geval ‘Hertig’ bijvoorbeeld past er eigenlijk niet in omdat het om
een ‘gewone’ caféruzie ging. De mediahype wordt dus voornamelijk gevoed door
nieuws over de mede door de media beïnvloede gebeurtenissen (de minuut stilte
in Leeuwarden) en door uitspraken van allerlei bronnen. Het besluit van
duizenden mensen om naar de Tjoelker herdenking te gaan komt mede tot stand
door de berichtgeving die blijkbaar bij mensen een gevoelige snaar heeft
geraakt.
Opvallend is het naar buiten treden van bronnen met vergelijkbare
ervaringen of belangen, het disclosure
effect in de hype. In het kielzog van de publiciteit over Rijssen en Amersfoort
komen mensen aan het woord die tientallen jaren geleden slachtoffer zijn
geweest van ontucht en die nu, vaak na een media oproep, hun verhaal openbaar
maken. Soms leiden dergelijke verhalen alsnog tot aangiftes of ontslagen. Het
speurwerk van journalisten naar andere gevallen of geheime documenten kan de
nieuwsgolf ook verder voeden. Tenslotte bestaat een deel van de nieuwsgolf uit
commentaren en reacties van de media zelf. Zo maakt een columnist
vergelijkingen tussen Nazi-praktijken en versterving en ook dat is weer
aanleiding voor allerlei reacties.
Door het beïnvloeden, uitlokken of zelfs creëren van een stroom van
mediated events vormen de media de belangrijkste aanjagers van de groeiende
berichtenstroom. Door de media-interne impulsen kan de nieuwsstroom over een
onderwerp snel breed worden, vervolgens heeft die massale berichtgeving weer
invloed op allerlei gebeurtenissen, die ook weer nieuws worden en zo kan een
zichzelf versterkend proces op gang komen.
inhoudelijke
uitwaaiering.
Daarnaast kan de expansie van de berichtgeving gedurende een mediahype
verklaard worden door een inhoudelijke uitwaaiering: het nieuwsthema verlaagt
de nieuwsdrempels voor gebeurtenissen die inhoudelijk verwijderd zijn van de
oorspronkelijke gebeurtenis. Een steekpartij slachtoffer in Tilburg wordt in
verband gebracht met een dodelijke mishandeling in Leeuwarden, BSE met andere
voedselbesmettingen en de zaak Lancee met de Oosterparkrellen. Hier is dus geen
sprake van een feitelijk maar van een geconstrueerd
verband. Daarnaast volgen de media uiteraaard de keten van feitelijk met elkaar
verbonden gebeurtenissen, bijvoorbeeld het besluit van Justitie om ‘t
Blauwbörgje niet te vervolgen.
Er is dus onderscheid te maken naar incident-gerelateerd en thematisch
gerelateerd nieuws. Daarnaast is relevant de inhoudelijke ‘verwijdering’ van de
oorspronkelijke gebeurtenis of het nieuwsthema: er kan sprake zijn van een
primaire of een secundaire verbinding. Dit onderscheid is natuurlijk niet
haarscherp aan te geven, duidelijk is wel dat er lange keten van gebeurtenissen
of verbanden kan gaan ontstaan, die steeds verder uitwaaiert.
Tabel 2. Soorten
gebeurtenissen naar inhoud.
Events: content
categories
|
Relation
|
|
distance
|
incident related
|
Thematically related
|
primary connection
|
1. consecutive events
|
2. similar events
|
secundary connection
|
3. remote events
|
4. associated events
|
1. Consecutive events. Deze
volgen direct op de key event en zijn er feitelijk mee verbonden. Ze komen in
het nieuws als ‘updates’ van de stand van zaken in de dagen na de key event.
Wordt de directeur wel of niet weggestuurd door het schoolbestuur nu de
ontuchtzaak bekend is geworden? In deze categorie passen bijvoorbeeld het
aanhouden van de daders van de Oosterparkrellen of het onderzoek van Justitie
naar ‘t Blauwbörgje.
2. Similar events. De
vergelijkbare gebeurtenissen staan feitelijk gezien los van de oorspronkelijke
gebeurtenis, maar vertonen in de perceptie veel overeenkomsten. Bij de
verstervingsaffaire duiken in de media vergelijkbare ‘gevallen’ op in
verpleeghuizen in Eindhoven en Brielle.
3. Remote events. Deze zijn wel
feitelijk verbonden met de key event, maar zeer indirect. Denk aan de
afscheidsbijeenkomst van Ouwerkerk, het hoger beroep tegen de beslissing om de
jongste dader bij Tjoelker niet te vervolgen, etc.
4. Associated events. Ook deze
gebeurtenissen staan feitelijk los van de key event, ze vertonen er ook geen
overeenkomsten mee, maar worden er wel thematisch mee verbonden. Denk vooral
aan achtergronden, verklaringen en interpretaties van het nieuwsthema. Zo
worden er verbanden worden gelegd tussen zinloos geweld en euthanasie en
abortus (Bisschop Simonis in oktober 1997), tussen de bezuinigingen en de
behandeling van patiënten in verpleeghuizen, of tussen BSE en het systeem van
de bio-industrie.
De stroom van publiciteit kan telkens gevoed worden door verlaging van de
nieuwsdrempels binnen de opeenvolgende categorieën gebeurtenissen. De
berichtgeving zal zich eerst concentreren op de consecutive events, die een directe feitelijke connectie hebben met
de key event (de Tjoelker herdenking), dan komen de de similar events (het geval Hertig) in beeld en daarna de associated events. Zo melden alle media
na het weekend van de Tjoelker-herdenking uitgebreide inventarisaties van
allerlei soorten geweldsincidenten in heel Nederland. Vervolgens komen
gebeurtenissen uit het verleden in beeld, die toen misschien weinig of geen
aandacht hebben getrokken: “Past similar events can be seen as functional
alternatives for new similar events.” (Kepplinger, Habermeier, 1995, p. 387).
Zo reconstrueert een dagblad een geval van mishandeling met dodelijke afloop
van enkele jaren geleden en komen oude ontuchtzaken opnieuw in het nieuws. Soms
gaat men met andere ogen kijken naar die zaken uit het verleden. Wat vroeger
als ongepast of onfatsoenlijk werd beschouwd (een leraar die een seksuele
relatie heeft met een leerling) kan nu een vorm van seksueel misbruik zijn. Een
ander voorbeeld is de zaak Hertig die onder de noemer van zinloos geweld wordt
gebracht, hoewel hier het element van de ‘burgerplicht’ ontbreekt. Tenslotte
zorgen de remote events ervoor dat
het onderwerp in het nieuws blijft: de veroordeling van de Tjoelker-daders
geeft weer een nieuwe impuls.
definitie
mediahype
Als een nieuwsgolf voornamelijk wordt gevoed door het optreden van steeds
meer mediated en staged events die inhoudelijk steeds verder verder af komen te
staan van de oorspronkelijke gebeurtenis, waar het allemaal mee begon, dan is
er sprake van een mediahype. Dan is de golf van nieuws eerder een gevolg van
een speciaal proces binnen het journalistieke produktieproces dan van het
louter weergeven van telkens nieuwe, onafhankelijke, genuine events, zoals bij
de reflecterende nieuwsgolven. Deze berichtgeving concentreert zich vooral op
de authentieke gebeurtenissen, en blijft inhoudelijk dicht bij het
oorspronkelijke onderwerp.
Voor een mediahype is dus kenmerkend:
1] het ontstaan van een nieuwsgolf. Het onderwerp krijgt brede aandacht van
de media gedurende een bepaalde periode, variërend van een paar dagen tot en
met een paar maanden.
2] De maatschappelijke beïnvloeding door de media, die blijkt uit de
groeiende stroom van berichten over mediated en staged events.
3] De inhoudelijke uitwaaiering, die blijkt uit een toename van de
hoeveelheid thematisch gerelateerd nieuws.
Voor zowel de omvang als de duur zijn van de verschillende criteria zijn
alleen arbitraire grenzen te trekken.
Soorten
mediahypes.
Bij de nieuwsgolven die binnen deze definitie vallen, zijn niettemin
verschillende processen zichtbaar. Het is duidelijk dat de berichtgeving in de
eerste weken van de BSE-crisis van een andere orde is dan die over ‘het
toenemend zinloos geweld’. In het ene geval blijft de aandacht geconcentreerd
op de kwestie zelf en alle (mede) door de media beïnvloede gebeurtenissen,
terwijl in het andere geval er een verbreding plaatsvindt door meer incidenten
onder dezelfde noemer te brengen van het oorspronkelijke nieuwsthema. Men zou
kunnen spreken van een verbreding versus een verdieping. Door het tegenover
elkaar plaatsen van de twee dimensies die werden gehanteerd om de soorten
gebeurtenissen in te delen ontstaat de volgende matrix.
Soorten nieuwsgolven
|
Gebeurtenissen naar
oorzaak
|
|
gebeurtenissen naar
inhoud
|
genuine events
|
mediated en staged events
|
incident gerelateerde events
|
1. reflectie
|
2. verdieping
|
thematisch gerelateerde events
|
3. verbreding
|
4. verdieping & verbreding
|
1. Reflectie: de
reflecterende nieuwsgolf, waarin
de media-onafhankelijke en de incident-gerelateerde gebeurtenissen de
berichtgeving domineren.
2. Verdieping: de
intensiverende mediahype: hier
overheersen de beïnvloede gebeurtenissen die inhoudelijk ‘incident-gerelateerd’
zijn. Hier vindt vooral verdieping plaats door media-beïnvloeding van
gebeurtenissen.
3. Verbreding: de
extensiverende mediahype: hier
overheersen de thematisch gerelateerde gebeurtenissen, wardoor een verbreding
kan optreden, eventueel mede op basis van nieuwe genuine events.
4. Verdieping en
verbreding: de full-blown mediahype: een reeks van mediated events domineert de berichtgeving, terwijl deze
inhoudelijk vallen onder de categorieën van de vergelijkbare en thematisch
gerelateerde onderwerpen. Er vindt verbreding plaats plus beïnvloeding.
verbreding,
de extensiverende hype
Naarmate de afstand tot de oorspronkelijke gebeurtenis groeit, treedt er
een inhoudelijk verbreding op in de berichtgeving. Het oorspronkelijke
nieuwsthema waaiert steeds verder uit, waardoor telkens weer andere
gebeurtenissen onder deze noemer het nieuws kunnen halen. Typische voorbeelden
van de extensiverende hype zijn zinloos geweld, ontucht en versterving.
Meestal komt in de berichtgeving een zogenaamd ‘containerbegrip’
bovendrijven (zinloos geweld, versterving), onder welke vlag veel verschillende
nieuwsgebeurtenissen kunnen worden gemeld. Soms treedt daardoor een
definitieverbreding op van het verschijnsel. Dat is niet alleen te zien bij
zinloos geweld, maar ook bij de ontuchtzaken: het geval van een leraar uit
Putten die geschorst wordt omdat hij een leerlinge spontaan op de wang heeft
gezoend na het behalen van een tentamen, wordt meegenomen in de opsomming van
de ontuchtzaken die zich in korte tijd hebben voorgedaan.
Soms maken deze hypes deel uit maken van bredere processen van
maatschappelijke bewustwording rond sociale problemen. De gebeurtenis die het
proces in gang zet, kan bijvoorbeeld bestaan uit een staged event van een
belangengroep die media-aandacht zoekt voor een bepaald sociaal probleem. Uit
onderzoek naar de ontwikkeling van sociale problemen (Best, 1990) blijkt dat
dergelijke claimsmakers in het beginstadium van initial claims making vaak een dramatische ‘typificatie’ koppelen
aan brede definities en dus hoge prevalentiecijfers (de mate waarin mensen ooit
slachtoffer waren van iets).
Als men succes heeft met de nieuwe claim, volgt de ‘domain expansion’. Andere, meer perifere problemen worden gelinkt
aan het centrale issue, de definitie wordt breder, terwijl er steeds meer werk
gemaakt zal worden van het probleem. Het gevolg is dat het probleem in de
officiële statistieken in omvang zal toenemen. Het lijkt erop dat de media af
en toe een bijdrage leveren aan dit proces van domain expansion door tijdens een hype een containerbegrip populair
te maken en vervolgens steeds meer incidenten onder die noemer te rapporteren.
Voor de claimsmakers levert dit weer mogelijkheden op om hun claims verder uit
te bouwen. In de criminologie wordt voor dit proces het begrip amplificatiespiraal gebruikt: naarmate
justitie steeds meer werk gaat maken van de opsporing van een bepaald soort
criminaliteit lijkt het verschijnsel in ernst en omvang toe te nemen . Het is
een proces van zichtbaarmaking van criminaliteit, vaak gekoppeld aan een
definitieverbreding (zie Brants en Brants, 1991). Mediahypes zullen soms deel
uit maken van dergelijke bewustwordingsprocessen, zeker bij onderwerpen als
seksueel misbruik, fraude of georganiseerde misdaad. Het is duidelijk dat de
ontucht hype gevolgen heeft voor de herdefiniëring van het begrip seksueel misbruik
of ontucht.
verdieping:
de intensiverende hype
Bij deze mediahypes staat niet zozeer de verbreding van het oorspronkelijke
thema centraal als wel de keten van de door de media beïnvloede, uitgelokte en
gecreëerde gebeurtenissen. De media leveren hier een bijdrage aan de
ontwikkeling van een crisissituatie. Een crisis wordt gedefinieerd als een vorm
van collectieve of bestuurlijke stress die overheden dwingt tot acties en
maatregelen. (Rosenthal 1990, COT 1997). Bij grote rampen of gewapende conflicten
is evident dat er sprake is van een crisis, maar bij veel andere gebeurtenissen
is dat niet het geval, zeker niet als direct waarneembare signalen, zoals
geweld, slachtoffers of financiële schade, ontbreken. Of er dan ook sprake is
van een crisis, is een kwestie van sociale definiëring. De media kunnen in hun
berichtgeving een belangrijke bijdrage leveren aan deze ‘crisisconstructie’
door zich massaal op een kwestie te concentreren en vervolgens zoveel
publicitaire druk creëren dat daar weer allerlei gebeurtenissen door beïnvloed
worden.
De BSE-crisis en de Groningse affaire zijn typisch voorbeelden van
intensiverende mediahypes, omdat de berichtgeving een factor van grote
betekenis wordt. Ouwerkerks positie komt pas onder druk, wanneer verschillende
elementen (Lancee, Bakkenist, Oosterpark, een ‘slapende’ burgemeester, etc.)
tot één bestuurlijke crisis zijn samengevoegd. Onder druk van het voortijdig
uitlekken van het advies van de BSE-commisie zijn de mededelingen van de Britse
overheid onsamenhangend en tegenstrijdig, waardoor de media de key construction kunnen bepalen: de link
tussen BSE en CJ krijgt de status van een bewezen feit. Pas later volgen in de
media de nuanceringen en de kanttekeningen bij de paniekreacties van de
overheid, maar die zijn juist het gevolg van de enorme druk die de publicitaire
storm in die eerste dagen heeft opgeleverd.
(Dornbusch, 1998, Demko, 1998). De
hype wordt niet zozeer gevoed door een nieuws BSE of CJ-gevallen, maar
uitsluitend door mediated en staged events, zoals de besluiten van de overheid
om de crisis het hoofd te bieden. Veel nieuws is incident-gerelateerd, dat wil
zeggen is feitelijk gekopppeld aan de key event, terwijl er minder verbreding
plaatsvindt dan bij de extensiverende hypes. Er zou sprake kunnen zijn van een full blown mediahype als in het kielzog
van BSE de media schijnwerpers ook worden gericht op andere voedselbesmettingen
en gezondheidsrisico’s.
fasen
in de S-curve.
In het verloop van een mediahype zijn de kenmerken van de S-curve te
herkennen. De nieuwsgolf komt op gang als een bepaalde drempel wordt
overschreden, vervolgens vindt er een scherpe stijging van de media-aandacht
plaats en na verloop van tijd neemt de stroom van berichten weer langzaam af.
De mogelijkheden voor extensivering en intensivering raken uitgeput: er
vinden geen nieuwe genuine events plaats, het aantal beïnvloede gebeurtenissen
neemt af, terwijl de verbreding door andere gebeurtenissen onder dezelfde
noemer te brengen op grenzen gaat stuiten. Bij gebrek aan nieuwe impulsen
verliest het onderwerp aan nieuwswaarde, waardoor de nieuwsdrempels voor
mediated en staged events die hooguit thematisch gerelateerd zijn hoger zullen
worden. Bovendien zal het onderwerp in die neerwaartse spiraal steeds meer
concurrentie krijgen van ‘nieuwere’ onderwerpen.
Als zich later wel weer nieuwe, op zich schokkende gevallen voordoen,
bijvoorbeeld van geweldsincidenten zonder duidelijke aanleiding, flakkert het
onderwerp ‘zinloos geweld’ weer even op, maar de kans dat het een nieuwe hype
zal opleveren is klein, het media
momentum is duidelijk voorbij. Zo leiden later de BSE-besmettingen in
Nederland niet tot een grote nieuwsgolf.
Een mediahype laat op langere termijn vaak sporen na: de beeldvorming is
van invloed op de perceptie van nieuwe gebeurtenissen of ontwikkelingen. Er kan
een cumulerend effect optreden, zoals bijvoorbeeld in Engeland bij de reeks van
opeenvolgende food en health scares (Salmonella, Lysteria, en
het ‘vleesetende virus’, Fowler, 1991, Vasterman, 1995). Hypes kunnen ook gevolgen
hebben voor de manier waarop een issue zich in de samenleving verder zal
ontwikkelen; nieuwe concepten of definities kunnen blijven hangen lang nadat de
mediastorm is overgewaaid. Bovendien hebben belangengroepen de neiging om voort
te bouwen op eerdere publicitaire successen en events te creëren die aansluiten
bij vroegere mediahypes.
Globaal zou het verloop van het hype proces als volgt ingedeeld kunnen
worden in fasen.
1. De identificatiefase, waarin de key event en de key construction
aanleiding zijn voor de creatie van een nieuwsthema dat follow-up nieuws zal
genereren.
2. De proliferatiefase, waarin
het self referential media momentum zal zorgen voor een snelle verspreiding van
het thema over alle nieuwsmedia. De nieuwsgolf komt op gang.
3. De interactiefase, waarin de massale publiciteit weer
allerlei maatschappelijke reacties losmaakt die ook weer nieuws zullen worden
(interactive media momentum). De hype opent policy windows voor
belangengroepen.
4. Vervolgens kan er een extensivering dan wel een intensivering optreden.
In het eerste geval zal er een verbreding optreden van het oorspronkelijke
onderwerp, in het tweede geval zal er vooral een beïnvloeding optreden van
daarop volgende gebeurtenissen.
5. De culminatiefase, waarin de nieuwsgolf zijn hoogtepunt bereikt, vaak
geconcentreerd rond gebeurtenissen als het vertrek van een gezagsdrager of het
bekend maken van ingrijpende maatregelen.
6. De extinctiefase, waarin de
nieuwsdrempels weer gaan stijgen, het onderwerp geleidelijk in een neerwaartse
spiraal terecht komt en de hype uitdooft.
Het gaat hier uiteraard om een zeer schematische fasenindeling die hooguit
als hulpmiddel kan dienen bij het analyseren van mediahypes. Soms lopen
verschillende fasen door elkaar heen of vertonen ze een andere volgorde: zo is
de minuut stilte tegen zinloos geweld met uitgebreide live coverage als een
culminatiefase te beschouwen die in dit geval plaatsvindt vóór de
interactiefase: pas daarna komen allerlei reacties op gang, terwijl ook de
proliferatie blijft doorgaan. De gemeenteraadsvergadering waarin Ouwerkerk zijn
ontslag aanbiedt fungeert wel als een culminatiepunt waarna de belangstelling
voor Groningen sterk afneemt.
Tot
slot
Het op deze manier analyseren van nieuwsgolven kan materiaal opleveren voor
een kritische discussie over het maatschappelijk functioneren van de
journalistiek. Er spreekt geen waardeoordeel uit de vaststelling dat een
nieuwsgolf de kenmerken heeft van een mediahype: alleen dat er sprake is van
een zichzelf versterkend effect in de berichtgeving waardoor een intensivering
van de ‘crisis’ of een extensivering van het ‘maatschappelijk probleem’ kan
optreden. Vervolgens is het een kwestie van nader onderzoek en maatschappelijke
discussie om te bepalen hoe die werkwijze van de media zich verhoudt tot de
professionele journalistieke standaarden. De erkenning door de journalistiek
dat de media een stimulerende, beïnvloedende werking kunnen hebben op het
verloop van de gebeurtenissen is een eerste voorwaarde voor een professioneel
debat over het verschijnsel mediahypes.
Noten
1 De
case beschrijvingen in dit artikel zijn gebaseerd op uitgebreide analyses van
deze affaires en de berichtgeving in de media, gepubliceerd in: P. Vasterman,
Mediahype: nieuws maken door de opwinding te verslaan. Cahier 20. Utrecht 1999. HvU Press.
2 Zie
de discussies naar aanleiding van het voorstel van D66 kamerlid B. Dittrich om
mediahypes achteraf te laten evalueren door een gezaghebbend forum. ‘Wie
bewaakt de waakhond van de democratie? Trouw
3 februari 1998.
3
Webster Dictionary. 1998. Hype: 4 words found.
Main
Entry: 1hype. Pronunciation: 'hIp. Function: noun. Etymology: by shortening
& alteration. Date: 1924. 1 slang : a narcotics addict. 2 slang :
HYPODERMIC.
Main
Entry: 2hype. Function: transitive verb. Inflected Form(s): hyped; hyping. Date:
1938. 1 : STIMULATE, ENLIVEN -- usually used with up. 2 : INCREASE. - hyped-up
/'hIp-'d&p/ adjective.
Main
Entry: 3hype. Function: transitive verb. Inflected Form(s): hyped; hyp-ing.
Etymology: origin unknown. Date: circa 1931. 1 : PUT ON, DECEIVE. 2 : to
promote or publicize extravagantly.
Main
Entry: 4hype. Function: noun. Date: 1955. 1 : DECEPTION, PUT-ON. 2 : PUBLICITY;
especially : promotional publicity of an extravagant or contrived kind.
4 “De
zegsman van de politie acht het mogelijk dat de leerlinge nu pas met haar
beschuldigingen naar buiten is gekomen, omdat er laatste weken meer
ontuchtaffaires op middelbare scholen aan het licht zijn gekomen.” (Trouw 19 maart 1996).
5
Klachten over seksuele intimidatie op scholen worden overigens pas sinds 1994
door de onderwijsinspectie bijgehouden en daaruit blijkt dat zich in 1996 een
sterke stijging voordoet (van 106 naar 178), die zich vervolgens stabiliseert
in 1997 (181). Minder dan een derde heeft betrekking op seksueel misbruik
(ontucht), en in ongeveer de helft van deze gevallen leidde de aangifte tot een
veroordeling. Inspectie van het onderwijs. Jaarverslag 1997. Utrecht 1998.
6 De
term is van Kepplinger en Habermeijer (1995), Kingdon (1994) gebruikt overigens
het woord focusing event. p. 95. In
het agendasetting onderzoek wordt de vergelijkbare term trigger event gehanteerd. Dearing, Rogers, (1996) , p. 78.
Best,
J. (1990). Threatened
children: rhetoric and concern about child-victims. Chicago, University of
Chicago Press.
Boorstin.
D. J. (1962). The Image. Or what
happened to the American Dream. (pp. 1-54) Penguin Books, New
York/Harmondsworth.
Bovens,
M. (1996). De integriteit van
de bedrijfsmatige overheid. In: Bovens, M., Hemerijck, A. (red.) Het verhaal
van de moraal. Een empirisch onderzoek naar de bedding van morele bindingen.
(pp. 150-170) Boom, Amsterdam, Meppel 1996.
Brants,
C. H. en K. L.K. Brants.
(1991). De sociale constructie van fraude. Gouda Quint Arnhem.
Brosius,
H.B. , F. Esser. (1995). Eskalation
durch Berichterstättung? Massenmedien und Fremdenfeindlichte Gewalt. Opladen:
Westdeutscher Verlag.
Brosius,
H.B., P. Eps. (1995). Prototyping
through key events. News selection in the case of violence against aliens and
asylum seekers in Germany. European
Journal of Communication, 1995, Vol. 10 (3). (pp.391-412)
Brenninkmeijer,
E.F., G.L. Duisterwinkel, J.B. Zijlstra. ( 1998) ‘Versterven is een schande..., als het niet
gebeurt.’ De Journalist 6 maart 1998.
Gebaseerd op onderzoeksrapport: ‘Als mijn stam versterft.’ Universiteit
Groningen 1997.
Cohen.
S. (1972). Folk Devils and
Moral Panics. The creation of the mods and the rockers. Blackwell Oxford 1987.
Crisis
Onderzoek Team, Rijks Universiteit
Leiden, (1997). Crisis in het nieuws. Samenspel en tegenspel tussen overheid en
media. (pp.51-68) COT Reeks 1, Samson HD Tjeenk Willink.
Crombag,
H. ,H. Merkelbach. (1996). Hervonden
herinneringen en andere misverstanden. Contact, Amsterdam1996.
Dayan,
Daniel, Elihu Katz. (1992).
Media Events: The Live Broadcasting of History. Cambridge, Mass. Harvard
University Press.
Dearing,
J.W. and Everett M Rogers.
(1996). Agenda-Setting. Thousand Oaks, CA, Sage.
Demko,
V. (1998). An Analysis of
Media Coverage of the BSE Crisis in the United States. In: Ratzan 1998. (pp.153-166)
Duyne,
P. van. (1995). Het spook en de
dreiging van de georganiseerde misdaad. SdU, Den Haag.
Dornbusch,
D. (1998). An Analysis of
Media Coverage of the BSE Crisis in Britain. In: Ratzan 1998. (pp.138-152)
Dressel,
K. (1997). Facing
Non-Knowledge. Why Talking of Risk Could be Full of Hazards. Paper for the
Media, Risk and the Environment Conference. Cardiff 3th July 1997.
Dunwoody,
S. (1992). The Media and
Public Perceptions of Risk: How Journalists Frame Risk Stories. In: Daniel W.
Bromley, Kathleen Segerson (Eds). The Social Response to Environmental Risk. (pp.75-100)
Boston, Kluwer.
Elt,
G. den, (1998). Schandaal op
Schiermonnikoog. Hoe de affaire-Lancee justitie in opspraak bracht. Amsterdam.
L.J. Veen.
Fishman.
M. (1981). Crime Waves as
Ideology. In: The Manufacture of News. Cohen, Stanley and Jock Young (ed.). (pp.
98-116) Constable Londen.
Fishman,
M. (1980). Manufacturing the
News. University of Texas Press, Austin/London.
Fiske,
J. (1994). Media Matters.
Everyday Culture and Political Change. University of Minnesota Press,
Minneapolis/London.
Fowler,
R. (1991). Language in the
news. Discourse and ideology in the press. London Routledge.
Franke.
H. (1986). Kustgeweld of
mediageweld? Intermediair 24, 13 juni
1986.
Franke.
H. (1986). Rampsferen en
paniekstemmingen, Intermediair 24, 20
juni 1986.
Froeling,
M, E. Hogenbirk. (1998). Samenleving
hyperventileert over zinloos geweld. Onderzoeksrapport Universiteit Groningen.
Gans,
H. (1980). Deciding what’s
news: A study of CBS Evening News, NBC Nightly News, Newsweek and Time. New
York: Vintage.
Gergen,
Kenneth J. 1994. Realities and
Relationships. Soundings in social construction. Harvard University Press.
Goode,
E. & Ben-Yehuda, N. (1994).
Moral Panics. The social construction of deviance. Oxford (UK).; Blackwell.
Halloran,
J. D., P. Elliott, G. Murdock.
(1970). Demonstrations and communication: a case study. Harmondsworth,
Middlesex: Penguin Books.
Jenkins,
P. (1992). Intimate enemies:
moral panics in contemporary Britain. New York Aldine de Gruyter.
Kepplinger,
H. M., J. Habermeier. (1995)
The Impact of Key Events on the Representation of Reality. European Journal of Communication 10, no. 3 (1995) (pp. 271-390)
Kepplinger,
H. M. (1992).
Ereignismanagement. Wirklichkeit und Massenmedien. Zürich, Osnabrück 1992.
Kepplinger,
H. M. (1994). Publizistische
Konflikte. Begriffe, Ansätze, Ergebnisse. In: Friedhelm Neidhardt (Hrsg.).:
Öffentlichkeit, Öffentliche Meinung, Soziale Bewegungen. (pp. 214-233) Opladen
1994.
Kidd-Hewitt,
D and Osborne, R (eds.). (1995).
Crime and the Media. Pluto Press.
Kingdon,
J.W. (1984/1994). Agendas,
Alternatives and Public Policies. Little Brown and Company, Boston/Toronto.
Kitzinger,
J. Reilly, J. (1997). The Rise and
Fall of Risk Reporting: Media Coverage of Human Genetics Research, ‘False
Memory Syndrome’, and ‘Mad Cow Disease.’ The
European Journal of Communication, Vol 12, NO 3. (pp. 319-350)
Kitzinger,
J, Skidmore, P. (1995) Child Sexual
Abuse and the Media: Report. Glasgow Media Group, Glasgow University.
Leach,
J. (1998). Madness, Metaphors
and Miscommunication: The Rhetorical Life of Mad Cow Disease. In: Ratzan 1998. .(pp.119-130)
Luhmann,
N. (1996). Die Realität der
Massenmedien. Opladen, Westdeutscher Verlag.
Lull, James, Stephen Hinerman, (eds) (1997). Media
Scandals. Morality and Desire in the Popular Marketplace. Polity Press
Cambridge.
Miller,
D, Kitzinger, J et al
(1998). The Circuit of Mass Communication: media strategies, representation and
audience reception. Sage.
Noelle-Neuman,
E. and R. Mathes. (1987). The ‘Event
as Event’ and the ‘Event as News’: The Significance of ‘Consonance’ for Media
Effects Research, European Journal of Communication 2: (pp. 391-414)
Powell,
D. Leiss, W. (1997). Mad Cows and
Mother’s Milk. Case Studies in Risk Communication. UCL Press London.
Protess,
D. et al (1991) The Journalism of Outrage. Investigative Reporting and
Agenda Building in America. New York. Guilford.
Ratzan,
S. C. (ed.). (1997). The Mad Cow
Crisis. Health and the Public Good. UCL Press London.
Rosenthal,
U. (1990). ‘Overheidsinterventie.’
In: Crisis Onderzoek Team (P. ‘t Hart, U. Rosenthal, red.). Kritieke Momenten:
Studies over Beslissen in Moeilijke Omstandigheden. (pp 59-76) Arnhem: Gouda
Quint.
Spector
M, J. Kitsuse. (1987). Constructing
social problems. New York , Aldine.
Singer,
E. & Endreny, P.M. (1993).
Reporting on Risk: How the Media Portray Accidents, Diseases, Disasters, and Other
Hazards. New York: Russell Sage Foundation.
Staab,
J. F. (1990).
Nachrichtenwert-Theorie. Formale Struktur und Empirischer Gehalt. Frieburg,
München: Alber Verlag
Thompson,
J.B. (1995). The Media and
Modernity: A Social Theory of the Media. Cambridge, UK: Polity Press; Stanford,
CA: Stanford University Press.
Thompson,
K. (1998) Moral Panics. Routledge,
Londen
Tuchman,
G. 1978. Making news. NY:
Free Press.
Vasterman,
P. (1995). Media hypes. Een
theoretisch kader voor het analyseren van publiciteitsgolven. Massacommunicatie, September 1995.
(pp.159-176)
Vasterman,
P., O. Aerden. ( 1995). De context
van het nieuws. Wolters-Noordhoff, Groningen.
Vasterman, P. (1999). Mediahype: nieuws maken door de opwinding te verslaan. Cahier 20. HvU Press.
Abstract
Peter Vasterman, The Dynamics of the Mediahype.
By analysing six cases (‘senseless’ violence, sexual abuse in schools,
terminal care in nursing homes, a political crisis, the swine fever epidemic,
all in The Netherlands and the BSE-crisis in Great Britain), a theoretical
model is developed, which makes it possible to define different kinds of
mediahypes. Each kind of mediahype shows its specific dynamics.
Informatie over auteur
Peter Vasterman (1951) is docent massacommunicatie aan de School voor
Journalistiek in Utrecht en medewerker van de Stichting Het Persinstituut in
Amsterdam.
Daarnaast was hij jarenlang journalistiek actief voor onder meer De Groene Amsterdammer, de Volkskrant , Intermagazine en Reporter.
Gastdocentschappen: de State University van New York in New Paltz (N.Y.),
(1992), het Emerson College of Boston in Maastricht (1996), de Universiteit van
Utrecht (1996), de Universiteit van Groningen (1997) en de Universiteit van
Amsterdam (1998-2000).
Hij is co-auteur van het boek: De context van het nieuws (Groningen 1995),
en publiceert regelmatig in De Journalist.
Dit artikel maakt deel uit van zijn dissertatie over mediahypes onder
begeleiding van Prof. J. van Cuilenburg van de Universiteit van Amsterdam.