Er is geen direct verband tussen de
ernst van een geweldmisdrijf en de hoeveelheid media-aandacht, betoogt
hypedeskundige Peter Vasterman.
In verkorte versie
gepubliceerd in: NRC Handelsblad
10 februari 2000.
In een grote kop
over de volle breedte van de voorpagina brengt de Zwolse Courant op maandag 17 januari 2000 het schokkende nieuws:
“Epidemie van zinloos geweld.” Het artikel opent met de onheilspellende zin:
“In het hele land heeft de politie het afgelopen weekeinde arrestaties verricht
wegens zinloos geweld.” En vervolgens passeren allerlei geweldsdelicten de
revue in Leeuwarden, Rotterdam, Nijmegen en Vlaardingen.
In die laatste
plaats heeft op de vrijdagavond daarvoor een stille tocht tegen zinloos geweld
plaatsgevonden, waar naar schatting 20.000 mensen de dood herdachten van Daniel
van Cotthem, die na een klap tegen zijn slaap in coma raakte en overleed. De
student die zijn vriendin naar de trein bracht, werd zonder aanleiding lastig
gevallen door een groepje jongeren. Aanvankelijk is de berichtgeving nog
summier, maar dan komt er al snel, net als bij Tjoelker in 1997, een
wisselwerking op gang tussen de media-aandacht en maatschappelijke
verontwaardiging, culminerend in die drukbezochte stille tocht. Live
verslaggeving voor verschillende tv-zenders maken van Vlaardingen definitief
een nationaal gebeuren en zetten Daniel bij in het rijtje bekende slachtoffers
van zinloos geweld.
Dat de Zwolse Courant direct daarna een
epidemie van zinloos geweld waarneemt, behoort tot de voorspelbare
wetmatigheden van het nieuws. Vrijwel alle media gaan immers na zo opvallende
nieuwsgebeurtenis als in een reflex de schijnwerpers richten op geweld.
Allerlei zeer uiteenlopende geweldsincidenten -van criminele afrekeningen tot
en met caféruzies- worden onder één noemer verzameld, namelijk zinloos geweld,
en vervolgens als een verontrustend verschijnsel of erger nog, als een
epidemie, gepresenteerd. Die uitvergroting van geweld werkt nog een aantal
dagen door in de nieuwsselectie: ieder nieuws dat ook maar op de een of andere
manier in verband kan worden met het centrale thema zal ook inderdaad groot
worden gemeld. Of het nu gaat om nieuwe incidenten –hoe klein ook- of reacties
van politici of belangengroepen, de nieuwsdrempels voor dit soort
‘geweld-gerelateerd’ nieuws dalen sterk in de periode na een schokkende
gebeurtenis. Het gevolg is uiteraard een golf van zinloos geweld, in het nieuws
wel te verstaan.
Of het geweld ook
daadwerkelijk toeneemt in ernst en omvang valt uit een dergelijke berichtgeving
niet op te maken. Helaas staan de meeste televisiekijkers en krantenlezers daar
niet bij stil. Vrijwel iedereen gaat uit van de veronderstelling dat er een
direct verband bestaat tussen de feitelijke ontwikkelingen en de berichtgeving.
Met andere woorden, als er iedere dag weer nieuwe incidenten van geweld worden
gemeld, dan nemen we voetstoots aan dat er sprake is van een toename. Het
gebruik van een metafoor als “epidemie van zinloos geweld” versterkt uiteraard
de beeldvorming van de snelle toename.
Het beantwoorden
van de vraag of er ook daadwerkelijk sprake is van een toename van zinloos
geweld is een bijna onmogelijke opgave, omdat een heldere, algemeen aanvaarde
definitie niet bestaat en omdat, sterker nog, het begrip aan sterke inflatie
onderhevig is. Juist door die nieuwsgolven die alle mogelijke incidenten onder
de noemer van zinloos geweld scharen, variërend van een koelbloedige moord
(bijvoorbeeld op Marianne Vaatstra) tot en met een scheldpartij (dat is verbaal
geweld), worden de grenzen van het begrip steeds verder opgerekt. Door die
verbredingen bieden ook vergelijkingen met gegevens uit het verleden geen goede
basis voor het vaststellen van toenames.
Het is niet
uitgesloten dat bepaalde vormen van geweld nu vaker voorkomen dan vroeger, maar
die conclusie trekken op basis van de huidige berichtgeving, zoals veel
beleidsmakers geneigd zijn te doen, is buitengewoon riskant. De media reageren
immers niet op geleidelijke toenames, maar op nieuwswaardige gebeurtenissen die
een schokgolf in de berichtgeving uitlokken. De toename van het aantal
meldingen van geweldsincidenten in de media is dan ook eerder een gevolg van
een tijdelijke verandering van de selectiecriteria voor nieuws na een
schokkende gebeurtenis dan van een feitelijke toename van het aantal
incidenten. Als de nieuwsgolf weer voorbij is en de aandacht voor zinloos
geweld vermindert, stijgen de nieuwsdrempels navenant met als gevolg dat tal
van geweldsincidenten hooguit amper nog de regionale pers halen, laat staan de
landelijke media.
Het gevolg van
deze golfbewegingen is dat sommige gebeurtenissen wel worden opgetild en deel
uit gaan maken van een intensief, maar kortstondig escalatieproces, terwijl
andere, even ernstige of minstens even zinloze gevallen in de anonimiteit van
de éénkolommers blijven steken. Zo groeien de bijeenkomsten voor Meindert
Tjoelker (Leeuwarden 1997), Marianne Roza en Froukje Schuitmaker (Gorinchem
1999), en Daniel van Cotthem (Vlaardingen 2000) uit tot nationale manifestaties
tegen zinloos geweld. Maar rond andere stille tochten, zoals bijvoorbeeld voor
Nasit Waseen Rana (Amsterdam 1998) en Mehmet Yilmaz (Den Haag 1999) blijft het
wel heel erg stil, in de media wel te verstaan. In het eerste geval beschouwt
men de steekpartij als een uit de hand gelopen verkeersruzie, in het andere
geval blokkeert een controverse met de politie over de vermeende racistische
motieven van de dader een uitbouw van de affaire in de richting van zinloos
geweld. Bovendien vindt die steekpartij plaats in de altijd al rumoerige Haagse
oudejaarsnacht in de Schilderswijk, waardoor de nieuwswaarde toch al niet
bijzonder groot is.
Voor de
nabestaanden moet die selectieve belangstelling van de media een schokkende
ervaring zijn. Net als veel andere mensen gaan ze uit van de veronderstelling
dat er een direct verband bestaat tussen de ernst van de gebeurtenis en de
hoeveelheid aandacht van de media. Als het gaat om oorlogen, natuurrampen of
politieke aardverschuivingen klopt dat ook, maar bij ‘kleiner’ nieuws zoals een
mishandeling met fatale afloop gelden andere wetmatigheden. Dan is niet de
‘objectieve’ ernst van de gebeurtenis doorslaggevend, maar meer de
maatschappelijke betekenis die eraan verleend wordt, bij voorkeur door
gezaghebbende nieuwsbronnen. Doen ministers of burgemeesters nieuwswaardige
uitspraken? Zijn er verbindingen met andere controversiële issues zoals
drugscriminaliteit en wapenbezit? Zijn er al plannen voor een stille tocht? Pas
dan is er voor de media een aanleiding voor achtergrondverhalen, sfeerverhalen
en interviews met betrokkenen. Dan krijgen de slachtoffers een gezicht en kan
het publiek zich identificeren met het leed van de nabestaanden Pas dan wordt
de gebeurtenis ‘echt’ schokkend en neemt de druk op de redacties toe om er nog
meer werk van te maken. Vervolgens treedt er een zichzelf versterkend effect op
door het dalen van de nieuwsdrempels voor vergelijkbare incidenten en
gerelateerd nieuws. De media raken in de ban van zinloos geweld, et voilà, er is ook steeds meer zinloos
geweld. Gaat er een schokkende nieuwsgebeurtenis vooraf aan de plotselinge
toename van het aantal berichten over geweld, dan is er zeer waarschijnlijk
sprake van een media-effect. Als er steeds meer kleine berichten verschijnen
zonder een veelbesproken geval, dan is er misschien werkelijk iets aan de hand.
Peter Vasterman is docent massacommunicatie
aan de School voor Journalistiek in Utrecht