Hoofdstuk 13. Medialogica: kindermishandeling in de media
De sociale constructie van een maatschappelijk probleem
Peter Vasterman
NU ONLINE, eerder in 2017 gepubliceerd in het Jaarboek voor het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken: 1 op de 4 - Kindermishandeling, een publiek probleem
Naar aanleiding van het onderzoeksverhaal van Elize Lam bij Follow the Money ‘We hebben een veel te zwart beeld van kindermishandeling’ 18 november 2021: Een onderzoek naar kindermishandeling in de lockdown liet zien dat die toenam, met liefst 25.000 meer kinderen. En de cijfers waren al zo hoog. Maar: waarop zijn die gebaseerd, en wat vertellen ze ons? ‘Emotionele verwaarlozing’ blijkt de grootste categorie te zijn, niet geweld tegen kinderen; dat daalt juist.
Inleiding
’Verkeerde vragenlijst leidt tot veel onterechte verdenkingen van kindermishandeling’, meldt de Volkskrant begin dit jaar (20 maart 2017). Uit onderzoek is gebleken dat de vragenlijst die artsen verplicht moeten gebruiken om kindermishandeling op te sporen leidt tot een stortvloed aan valse meldingen. Op ruim vijftigduizend ingevulde formulieren bleken er 108 positief (0,2 procent), maar slechts in negen gevallen (0,018 procent) bleek de melding terecht, de overige 99 waren dat niet, in totaal 92 procent van alle meldingen. Bij de positieve meldingen ging het in de meeste gevallen overigens om emotionele verwaarlozing. Omgekeerd werden er ook mishandelde kinderen gemist: 0,01 procent. De vragenlijst voor deze verplichte screening werd nooit wetenschappelijk gevalideerd.
Het nieuws over de screening leverde een paar dagen discussie en controverse op in de media. Zo schreef de Volkskrant (21 maart 2017) in een commentaar dat het absurd is dat artsen in negen van de tien gevallen excuses moeten aanbieden aan de verdachte ouders. En NRC Handelsblad (28 maart 2017) publiceerde een kritisch opiniestuk waarin Ido Weijers, emeritus hoogleraar jeugdbescherming aan de Universiteit Utrecht, van leer trekt tegen de ‘bonte verzameling screenings- en risicotaxatie-instrumenten’ die gebaseerd zijn op groot wantrouwen tegenover de ouders en het streven naar het absoluut uitsluiten van risico’s. Allemaal het gevolg van een aantal schokkende gezinsdrama’s, terwijl intussen de algemene opvoedingssituatie zich in Nederland op een historisch en internationaal ongekend hoog peil bevindt, aldus Wijers. In haar reactie in NRC (28 maart 2017) kiest Corinne Dettmeijer, Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, voor een lage drempel: liever ouders onterecht verdenken dan mishandelde kinderen naar huis sturen. ‘Dat is niet per se problematisch: screenen is iets anders dan een diagnose stellen. Een positieve uitslag van een screeningsinstrument betekent alleen dat nader onderzoek gewenst is, en dat is iets anders dan een “verdenking”.’ De ophef over de screening is in de media ook weer snel voorbij. In de maanden daarna volgen allerlei berichten die juist weer de nadruk leggen op de falende aanpak van kindermishandeling, zoals ‘Alarmbel ging, hulp bleef uit’ (Leidsch Dagblad, 12 mei 2017) of ‘Alarm om aanpak geweld’ (Noordhollands Dagblad, 22 mei 2017).
Dit soort berichten passen in de gebruikelijke beeldvorming in de Nederlandse media over kindermishandeling: er is sprake van een omvangrijk en ernstig maatschappelijk probleem – de gevallen die aan het licht komen vormen slechts het topje van de bekende ijsberg – terwijl de samenleving er maar niet in slaagt om, ondanks alle inspanningen, de zaak onder controle te krijgen. Hoe is dit mediabeeld tot stand gekomen in de afgelopen decennia en wat waren de gevolgen voor de definitie en de aanpak van het probleem. Om deze vraag te beantwoorden is het van belang om zowel naar de rol van de bronnen van het nieuws te kijken – vooral de professionals, de onderzoekers, beleidsmakers en hulpverleners – als naar de rol van de media en de manier waarop zij nieuws maken. De beeldvorming is het resultaat van de interactie tussen deze twee sectoren.
Kindermishandeling als sociale constructie
In dit hoofdstuk volg ik een constructivistische benadering. Een maatschappelijk probleem is niet ‘objectief’ gegeven, maar het resultaat van een constructieproces waarin allerlei actoren een belangrijke rol spelen, belangengroepen, hulpverleners, politici, bestuurders en uiteraard de media. De berichtgeving in de media vormt onderdeel van die constructie. Media doen niet alleen verslag van wat er in de samenleving gebeurt op het gebied van kindermishandeling, maar bieden een selectieve constructie van het probleem. Daarin domineren bepaalde frames met bepaalde aspecten, invalshoeken, voorbeelden, incidenten en bronnen.
Daarmee beïnvloedt de berichtgeving op haar beurt weer de sociale constructie van het probleem. Als voortdurend zeer ernstige gevallen van kindermishandeling het nieuws halen, heeft dat invloed op de perceptie van het publiek en daarmee op de politiek en de hulpverlening. Omgekeerd, als de media nauwelijks aandacht besteden aan kindermishandeling daalt het onderwerp op de lijst van urgente maatschappelijke problemen. De mediaconstructie wordt weliswaar sterk beïnvloed door het optreden van maatschappelijke actoren die als bronnen fungeren, maar heeft ook een autonome inbreng, gebaseerd op de manier waarop media nieuws produceren.
Hier staat het vraagstuk centraal welk beeld de media creëren en hoe zich dat verhoudt tot de maatschappelijke constructie van het probleem. Op welke manier komt deze berichtgeving tot stand en wat zijn de effecten op de samenleving? Aan de productiekant spelen nieuwswaardecriteria een belangrijke rol bij de selectie van nieuws en die van de bronnen van het nieuws. Daarnaast is de dynamiek van nieuws als collectief besluitvormingsproces van belang, waardoor soms golven van nieuws ontstaan rond bepaalde incidenten of issues. Aan de kant van de impact staat medialogica centraal. Daarmee wordt de grote invloed bedoeld die de media hebben op allerlei domeinen van menings- en besluitvorming. In termen van media-effecten ligt de nadruk vaak op de invloed op het publiek, maar veel belangrijker is de impact van mediaberichtgeving op professionals, bestuurders, politici en belangenbehartigers, kortom de decisionmakers in de samenleving. Medialogica laat zien dat die actoren zich steeds meer gaan richten op de eisen die de media stellen, niet alleen in hun communicatiebeleid, maar ook in besluitvorming. Dat betekent dat ze inspelen op de behoefte van de nieuwsmedia aan interessant en spannend nieuws, waarin personen, conflicten, crises, incidenten en emoties centraal staan en dat makkelijk te framen is langs bekende lijnen. In dit hoofdstuk laat ik zien hoe dit werkt bij kindermishandeling en wat de gevolgen zijn voor de constructie van het probleem in termen van ernst, omvang en oplossingen.
Onderzoek naar berichtgeving
De berichtgeving over kindermishandeling in de afgelopen vijftien jaar overziend, valt op dat het onderwerp regelmatig in de media aan bod komt, maar dat de variatie in onderwerpen en invalshoeken beperkt is. Qua nieuwswaarde geldt de volgende rangorde: berichten over extreme gevallen van kindermishandeling met (soms) fatale afloop (eventueel in combinatie met ‘familiedrama’), artikelen over falende instanties en hulpverleners die signalen negeerden (rechtbankverslagen), resultaten van onderzoek waaruit blijkt hoeveel kinderen ieder jaar slachtoffer zijn van kindermishandeling, evenals toenames in het aantal meldingen van kindermishandelingen. Daarna volgen met iets minder nieuwswaarde: achtergrondartikelen over interventies en therapieën of over oorzaken en gevolgen. Daarnaast zijn er verbindingen met nieuws over seksueel misbruik binnen de kerk, de sport of jeugdzorg, vaak naar aanleiding van onderzoeksrapporten.
Berichtgeving over fatale incidenten
In de afgelopen vijftien jaar zijn er regelmatig ernstige gevallen van mishandeling en verwaarlozing van kinderen in het nieuws gekomen. Sommige namen zoals Rowena (meisje van Nulde, 2001), Savanna (2004) of Gessica (Maasmeisje, 2005) krijgen door de massale publiciteit landelijke bekendheid en fungeren al snel als symbolen van een falende hulpverlening. Want in deze gevallen is de hulpverlening er ondanks interventies niet in geslaagd om de fatale afloop te voorkomen. Ook in de jaren daarna blijven dit soort incidenten terugkeren in de berichtgeving. In april 2017 bijvoorbeeld worden de ‘Horrorouders’ (De Telegraaf) uit Roelofarendsveen, veroordeeld tot anderhalf en drie jaar cel vanwege de ernstige mishandeling van Wendy en Dylan. ‘De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg concludeerden dat jeugdzorg, de gezinshulpen, maar ook de huisarts en de school jarenlang forse steken hadden laten vallen’ (De Telegraaf, 25 april 2017). In 2016 wordt een stiefvader in Rotterdam tot zes jaar veroordeeld wegens de fatale mishandeling van zijn tien maanden oude stiefzoontje Efe. En in 2015 krijgt de stiefvader van de verstandelijk gehandicapte Daniëlla achttien jaar en tbs voor moord. NRC schrijft: ‘Uit rapportages is gebleken dat de hulpverlenende instanties ernstig zijn tekortgeschoten bij het gezin’ (NRC Handelsblad, 19 februari 2015). Het ligt voor de hand waarom deze gruwelijke incidenten groot nieuws zijn: ze scoren hoog op een reeks van nieuwswaardecriteria (relevantie, impact, drama, negativiteit en onverwachtheid); ze leiden tot rechtszaken die ook weer nieuws worden (‘continuïteit’ als nieuwswaarde); en ze zijn aanleiding tot publiek debat en reflectie op het functioneren van hulpverlenende instanties. Iconische incidenten kunnen daarmee grote invloed uitoefenen op de perceptie en constructie van kindermishandeling als maatschappelijk probleem.
Maar omdat nieuws zich vooral concentreert op het afwijkende, op de uitzondering, op het onverwachte blijven tientallen, zo niet honderden minder extreme gevallen van kindermishandeling onder de radar van de media. Deze incidenten halen alleen het nieuws wanneer een rechtszaak volgt, zoals in het geval van een Rotterdams echtpaar dat er door justitie van wordt verdacht hun een maand oude baby ernstig te hebben mishandeld. De ouders worden door de rechtbank vrijgesproken (AD/Rotterdams Dagblad, 23 februari 2017), omdat niet bewezen kon worden dat ruw spelen het letsel zou hebben veroorzaakt. ‘Lichte’ gevallen van kindermishandeling waarbij geen sprake is van zwaar letsel maar wel van bijvoorbeeld verwaarlozing, halen zelden of nooit het nieuws, ook niet in regionale media. Tenzij er sprake is van een bijzondere aanleiding, zoals in het geval van de ouders die uit de ouderlijke macht worden gezet omdat ze zich aansloten bij een religieuze sekte (De Gelderlander, ‘Uit huis geplaatst vanwege het geloof’, 15 april 2017). Vergelijkbaar met nieuws over Jehova’s getuigen die uit de ouderlijke macht worden geplaatst om een bloedtransfusie voor hun kind mogelijk te maken (AD/Haagsche Courant, 23 december 2016). Bovendien betreft dit allemaal zaken waar een rechter aan te pas komt en dat sluit goed aan bij de nieuwsroutines, ze staan op de rol en zijn openbaar.
Instanties als Veilig Thuis komen in de berichtgeving voornamelijk aan bod in de context van beleidsissues, zoals wachtlijsten (bijvoorbeeld ‘Wachttijd voor mishandeld kind is onacceptabel lang’, Brabants Dagblad, 18 maart 2017) of ‘Veilig Thuis Gelderland-Zuid onder verscherpt toezicht’ (De Gelderlander, 28 april 2016). Ook dat zijn voornamelijk negatieve berichten, met een enkele uitzondering zoals de oprichting van Multidisciplinair Centrum Kindermishandeling in Noord-Holland (‘Kindhuis, uniek project in wording’, Haarlems Dagblad, 14 maart 2017). Daarnaast verschijnen er af en toe ook rapporten van bijvoorbeeld de Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg waarin de aanpak bij fatale gevallen kritisch wordt geanalyseerd, ook die zijn nieuwswaardig voor de media. Zo meldt AD/De Dordtenaar (28 oktober 2016): ‘Meldpunt schoot ernstig tekort in de hulpverlening – De gewelddadige dood van baby Elise in Papendrecht en kleuter Tygo in Dordrecht had mogelijk voorkomen kunnen worden als hulpverleners in Zuid-Holland Zuid beter hadden samengewerkt. Dat blijkt uit een gisteren verschenen rapport.’ Zeer sporadisch is er aandacht voor onterechte meldingen van kindermishandeling en de gevolgen daarvan voor ouders en kinderen. Ook hier speelt de bron van dat nieuws een belangrijke rol. Zo onderzoekt de Belangenvereniging Intensieve Kindzorg (Bvikz) in 2016 38 meldingen bij Veilig Thuis die volgens deze organisatie allemaal onterecht zijn (De Gelderlander, 30 september 2016, ‘Melding “onveilig gezin” vaak onterecht. Belangenvereniging hekelt meldcultuur bij hulpverleners’). Dezelfde belangenvereniging is ook de bron van een item in Eenvandaag (16 februari 2016) over tientallen ouders die verdacht werden van kindermishandeling omdat er wellicht sprake zou kunnen zijn van Münchhausen by proxy of verkeerde behandelingen.
Het beeld dat uit deze incidentgerichte berichtgeving naar voren komt wordt gedomineerd door extreem ernstige gevallen, vaak met fatale afloop, en achtergrondverhalen over falende hulpverleners die signalen hebben gemist of langs elkaar heen werken. Dat is een negatief beeld: kennelijk slaagt de samenleving er niet in om kinderen te beschermen tegen hun ouders. Overigens gaat het bij de fatale gevallen doorgaans niet om doorsnee ouders, maar om ouders die psychische stoornissen vertonen dan wel verslaafd of zwakbegaafd zijn. Ook bij de verschillende categorieën kinderdoding is dat het geval.
Nieuws over ernst en omvang
De tweede categorie nieuws over kindermishandeling – een treetje lager qua nieuwswaarde – vormen alle berichten over de omvang en de ernst van het probleem. Deze zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek dan wel op rapportages van hulpverlenende instanties. Een belangrijk nieuwswaarde criterium dat hier speelt is intensity increase ofwel toename van de omvang van het probleem. Afnames hebben daarentegen minder nieuwswaarde, omdat media sterk gefocust zijn op het signaleren van problemen. Sinds begin jaren negentig melden de media met grote regelmaat stijgingen in het aantal meldingen van kindermishandeling, in sommige jaren zelfs met tientallen procentpunten. Tussen 1996 en 2001 zou sprake zijn van een verdubbeling. Of iedere melding ook inderdaad een bewezen geval van kindermishandeling is, blijft onduidelijk. Het gaat om het ‘aantal adviezen en meldingen’.
Sommige media verwarren de toename van het aantal meldingen met een toename van kindermishandeling zelf: ‘Kindermishandeling stijgt in Rotterdam’ (de Volkskrant, 8 februari 2003). ‘Aantal meldingen kindermishandeling stijgt’, aldus een ANP-bericht van 15 september 2004. ‘De Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK's) kregen in 2003 28.569 nieuwe vermoedens van mishandeling voorgelegd. Dat is een stijging van 13 procent.’ In 2006 meldt de Volkskrant: ‘Lawine aan meldingen kindermishandeling. Het Amsterdamse advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) heeft de afgelopen weken zo veel meldingen ontvangen dat een noodsituatie is ontstaan ...’ (4 augustus 2006). Het AMK dringt aan op meer geld: ‘Van invloed zijn tevens de campagne die vorig jaar is begonnen om kindermishandeling te melden en de groeiende aandacht in de media voor het probleem.’ Ook de schattingen van het aantal dodelijke slachtoffers nemen toe, ‘Kindermishandeling leidt vaker tot dood’ ((de Volkskrant, 12 juni 1996).. Vaak wordt als aantal ongeveer vijftig per jaar genoemd, een getal dat nog steeds blijft terugkomen in de media (zie kader).
In de jaren daarna blijven de berichten over toenames van (meldingen van) kindermishandeling met de regelmaat van de klok terugkeren. AD (27 april 2011): ‘Enorme toename van meldingen van kindermishandeling. Het aantal meldingen van kindermishandeling in de provincie Gelderland is de afgelopen twee jaar enorm toegenomen.’ Nrc.next schrijft op 5 juli 2011: ‘Meer meldingen van kindermishandeling – Volgens het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is het aantal meldingen van pedagogische verwaarlozing de afgelopen drie jaar bijna verdubbeld tot ruim 14.000. De NOS meldt dat het dan gaat om kinderen die bijvoorbeeld worden uitgescholden, voortdurend worden genegeerd, alleen maar te horen krijgen wat ze fout doen of nooit een knuffel krijgen. Ook kinderen te veel verwennen, te weinig structuur bieden en te weinig grenzen stellen vallen daaronder. Volgens het Meldpunt wordt steeds vaker ingezien dat naast slaan of seksueel misbruik ook verwaarlozing een vorm van kindermishandeling is. Dat verklaart de toename van het aantal meldingen.’ En Omrop Fryslân meldt: ‘Toename kindermishandeling: het aantal kindermishandelingen binnen het gezin is in 2012 weer toegenomen. Bij Jeugdzorg Friesland kwamen 758 hulpvragen binnen, 170 meer dan in 2011’ (23 maart 2013). Hulpvragen hoeven natuurlijk nog geen gevallen van kindermishandeling te zijn, laat staan dat kindermishandeling is toegenomen.
Pas in 2013 lijkt de jarenlange stijging van het aantal meldingen af te nemen. ’Kindermishandeling neemt af’, meldt het Reformatorisch Dagblad (15 augustus 2013). ‘Vorig jaar kreeg het meldpunt 65.340 meldingen van kindermishandeling binnen. Dat zijn er iets minder dan het jaar ervoor, toen de teller stopte op 65.993. Dat maakte Jeugdzorg Nederland vanmorgen bekend.’ Intussen neemt het aantal meldingen in ziekenhuizen sinds de invoering van de meldplicht sterk toe: ‘Aantal meldingen is enorm toegenomen’, aldus AD (24 september 2013). ‘Na invoering van het protocol om bij kindermishandeling alarm te slaan, is het aantal meldingen in ziekenhuizen soms vertienvoudigd.’ Het probleem van valse meldingen komt sporadisch aan bod, zo stelde Trouw in 2010 vast dat ongeveer tien procent van de 16.000 meldingen vals is. Nog eens 15 procent krijgt het stempel ‘onbevestigd’. Gemelde gezinnen voelen zich vaak gestigmatiseerd.
Toenames zijn nieuws, maar welke beeldvorming levert het op als media jaar in jaar uit melden dat het aantal meldingen van kindermishandeling weer fors is toegenomen? Dat is uiteraard een retorische vraag. De kans is klein dat de nieuwsconsument de jaarlijkse toenames als een groot succes interpreteren voor de aanpak van kindermishandeling. Integendeel, in combinatie met de uitgebreide aandacht voor de extreme gevallen en de falende hulpverleners versterken al die berichten over toenames eerder een negatief beeld van het maatschappelijk probleem. Dat is kennelijk enorm, terwijl de samenleving er maar niet slaagt om het probleem te verminderen.
‘Jaarlijks overlijden vijftig kinderen als gevolg van kindermishandeling’
Deze uitspraak komt vaak terug in de berichtgeving over kindermishandeling. Wie dit cijfer nader bestudeert ontdekt dat ook moord (met voorbedachten rade) onder mishandeling wordt gerangschikt. In de periode 2004 tot en met 2007 overleden 65 kinderen (tot twaalf jaar) in Nederland door menselijk toedoen, waarbij sprake was van opzet of schuld. Gemiddeld zestien per jaar. Twintig kinderen overleden als gevolg van moord bij een zogenaamd ‘gezinsdrama’. In negentien gevallen was er sprake van ‘neonaticide’, waarbij de moeder meteen na de geboorte het kind om het leven brengt. Als we moord buiten beschouwing laten, dan was het aantal overlijdensgevallen als gevolg van kindermishandeling in totaal 26, zo’n zes à zeven per jaar in de periode tussen 2004 en 2007. In zestien van de 26 gevallen ging het om baby’s tot twee jaar, in tien gevallen om kinderen van twee tot twaalf jaar, respectievelijk vier en twee gevallen per jaar. Zelfs als we dit aantal verdubbelen, omdat er ook gevallen niet worden ontdekt, dan nog blijven de cijfers ver onder de jaarlijkse vijftig die eindeloos worden herhaald in de media.Door ‘mishandeling met de dood tot gevolg’ (art. 302 Sr) op één hoop te vegen met die andere juridische categorieën: moord, doodslag (art. 287, 289 Sr) en dood door schuld (art. 307 Sr) ontstaat een verkeerd beeld De slachtoffers bij gezinsdrama’s worden niet mishandeld maar vermoord met voorbedachten rade, hetzelfde geldt voor neonaticide (art. 291 SR).
Berichtgeving over wetenschappelijk onderzoek
Een derde categorie nieuws bestaat uit berichten over wetenschappelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling in Nederland. Deze rapportages leveren altijd veel publiciteit op, niet in de laatste plaats omdat wetenschappelijk onderzoek voor de media als zeer betrouwbaar geldt. Bovendien leveren ze de getallen op die in veel artikelen over kindermishandeling blijven terugkomen. Het eerste grote onderzoek dateert van 2007: Leidse onderzoekers onder leiding van Rien van IJzendoorn schatten de omvang van kindermishandeling in Nederland op 107.200 gevallen per jaar (NPM-2005). De prevalentie voor 2005 is daarmee ongeveer dertig gevallen van kindermishandeling op iedere duizend kinderen. De meerderheid van de gevallen betreft vormen van verwaarlozing, te weten fysieke en emotionele verwaarlozing en verwaarlozing van het onderwijs. Het onderzoek is gebaseerd op een steekproef van elfhonderd informanten, professionals in onderwijs en jeugdzorg. Van groot belang voor dergelijk prevalentie onderzoek is de gehanteerde definitie, want brede definities leveren uiteraard hogere cijfers op dan smalle. De onderzoekers nemen als leidraad de in 2005 in de Wet op de Jeugdzorg vastgelegde definitie en operationaliseren deze door middel van een eindeloze lijst van alle mogelijke vormen van kindermishandeling, variërend van licht tot zwaar. Vooral categorieën als emotionele verwaarlozing bieden veel interpretatieruimte.
In april 2007 lekt dit NPM 2005 rapport uit naar RTL en nemen andere media het nieuws over. Lekken verhogen de nieuwswaarde, bovendien beschikken de verslaggevers op dat moment nog niet over het rapport zelf. Als nieuwswaardige invalshoek – ontleend aan het persbericht van de Universiteit Leiden – geldt de constatering dat er in Nederland twee keer zoveel kinderen worden mishandeld als gedacht. Tot dan toe ging men op grond van Amerikaans onderzoek uit van vijftig- tot tachtigduizend slachtoffers per jaar. De Volkskrant gebruikt als kop ‘Dubbel aantal mishandelde kinderen’ (24 april 2007). Fysieke en geestelijke verwaarlozing komt het meeste voor, aldus de krant. In een uitgebreider artikel twee dagen later: ‘Nederland is een land vol Oliver Twists en David Copperfields. Kindermishandeling komt in dit land vaker voor dan in de VS, een land met veel meer achterstandsgezinnen. En dat volgens een voorzichtige schatting.’ Wel staat hier een verwijzing naar de definitie en de methode: ‘Veel hangt af van de onderzoeksmethode (…) en de definitie van mishandeling. In de jaren zestig werd fysiek geweld vaak als de enige vorm van kindermishandeling erkend. Nu bestaat driekwart van de gevallen uit lichamelijke of emotionele verwaarlozing: het onthouden van medische zorg, of het niet goed voeden van kinderen.’
NRC Handelsblad meldt: ‘Kindermishandeling ernstig onderschat.’ In deze krant ook aandacht voor een ander onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam, dat tot nog veel hogere schattingen komt, namelijk 160.000. Als redenen voor de verschillen wordt genoemd dat de onderzoekers aan de VU zelfrapportage als onderzoeksmethode gebruikten en dat zij bredere definities hanteerden. Ook in Trouw (‘Cijfers kindermishandeling vallen nog hoger uit’, 25 april 2007) komt deze kwestie aan bod. ‘Bovendien is de definitie van kindermishandeling in het Amsterdamse onderzoek breder, waardoor meer kinderen tot slachtoffer worden gerekend. Zo wordt ernstig geweld tussen ouders, waar de kinderen getuigen van zijn, meegerekend.’
Een interessant effect van deze controverse over de aantallen is dat gegevens uit het Leidse onderzoek min of meer als ondergrens gaan fungeren. Dat getal blijft daarna in de media telkens terugkeren in tegenstelling tot de 160.000 uit het VU onderzoek. NRC in een commentaar: ‘De in onderzoeken gegeven percentages en aantallen zijn dus weinig hard. Het hangt er maar van af wat onder kindermishandeling wordt verstaan en hoe het is onderzocht.’ De krant constateert dat ‘de overheid zich het beste kan concentreren op de allerzwaarste gevallen van kindermishandeling, volgens het Leidse onderzoek ongeveer 50.000.’
In de media verder weinig kritische geluiden over de cijfers, behoudens uitzonderingen zoals een opiniestuk in het Financieele Dagblad (27 juli 2007) van Wim Orbons, voormalig bestuurder van gezondheidszorgorganisaties, die het heeft over het voortdurend oprekken van de definitie van zaken die in feite een opvoedingsprobleem vormen. Net als bij de definitie van huiselijk geweld (‘vergaarbak’) geeft dit volgens de auteur niet alleen verkeerde signalen af over de aard en omvang van huiselijk geweld, het staat daarmee ook een succesvolle aanpak in de weg. Later dat jaar in juni 2007 komt minister André Rouvoet met een actieplan om kindermishandeling aan te pakken met zo’n twintig miljoen extra.
Vier jaar later (2011) volgt de Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010) naar de omvang van kindermishandeling. Was de vorige studie uitsluitend gebaseerd op een informantenstudie met professionals, ditmaal is daar een zelfrapportage van scholieren aan toegevoegd. Het persbericht van de Universiteit Leiden meldt: ‘Geen afname kindermishandeling. Ondanks de grotere aandacht voor kindermishandeling is het aantal gemelde gevallen de afgelopen zes jaar niet afgenomen, maar licht gestegen. Dat staat in het rapport Kindermishandeling 2010 van de Universiteit Leiden en TNO.’ Het is opvallend dat dit persbericht de nadruk legt op de toename van het aantal meldingen, ‘ondanks’ de grotere aandacht voor kindermishandeling, want het zou meer voor de hand liggen om te stellen dat er meer meldingen zijn dankzij de toegenomen aandacht voor kindermishandeling. In het rapport zelf staat dat het toegenomen aantal meldingen niet zonder meer een stijging betekent van het feitelijk aantal slachtoffers van kindermishandeling. Maar het is ook niet gedaald schrijven de onderzoekers: ‘Meer beleidsmatige en preventieve aandacht voor kindermishandeling heeft wel geleid tot een toename in het aantal meldingen maar nog niet tot een merkbare daling in het feitelijke aantal slachtoffers.’ Het is niet duidelijk hoe de onderzoekers het feitelijk aantal slachtoffers los kunnen zien van het aantal meldingen, want alle aantallen in het onderzoek zijn gebaseerd op meldingen van professionals en scholieren. Overigens vertonen de twee opeenvolgende scholierenstudies geen toename in de cijfers.
De onderzoeker melden voorts: ‘De prevalentie van het aantal kinderen dat in 2010 te maken heeft gehad met mishandeling wordt dus geschat op 118.836 gevallen (96.175 uit NPM-2010 + 22.661 uit AMK). Dit getal representeert 33,8, oftewel afgerond 34 per 1.000 kinderen in Nederland.’ Het onderzoek maakt verder melding van een spectaculaire stijging van het gevallen bij de AMK’s, namelijk van 67 procent. Daarbij gaat het vooral om onderwijs en emotionele verwaarlozing (plus 253 procent) en geweld in het gezin (plus 196 procent). Getuige zijn van huiselijk geweld is een aparte categorie bij AMK meldingen en maakt bij de informantenstudie deel uit van emotionele verwaarlozing. De onderzoekers: ‘In Nederland heeft kindermishandeling de afgelopen jaren in het brandpunt van de politieke belangstelling gestaan door parlementaire discussies over onze prevalentiestudie van 2005 en door de inrichting van een speciaal ministerie voor gezinsbeleid dat als een van zijn zwaartepunten de preventie van kindermishandeling had’ (NMP 2010, p. 140). De rapporteurs sluiten niet uit dat de toenames door deze ontwikkelingen worden veroorzaakt, maar grijpen de economische crisis vervolgens aan om de mogelijkheid van een feitelijke toename van kindermishandeling te onderbouwen, echter zonder dit daadwerkelijk te onderzoeken.
De media nemen de aangeboden interpretatie van de resultaten in hun berichtgeving zonder mankeren over. Het Parool (30 september 2011): ‘Nog evenveel ouders met losse handjes – Ondanks alle campagnes tegen kindermishandeling zitten de handen van ouders nog even los als voorheen. Elk jaar opnieuw zijn in Nederland zo'n 119.000 kinderen het slachtoffer van geweld, mishandeling of verwaarlozing. Dat blijkt uit een onderzoek van de Universiteit Leiden in samenwerking met TNO, dat vandaag werd gepresenteerd. (…) De onderzoekers schrijven in hun rapport dat de omgeving van kinderen weliswaar alerter is geworden op signalen van kindermishandeling, maar dat het helaas niet heeft geleid tot een daling van het aantal slachtoffers.’ Het AD (30 september 2011) legt een andere nadruk: ‘Seksueel misbruik bij zeker 3500 kinderen – Van de 119.000 slachtoffertjes van kindermishandeling worden er elk jaar zeker 3500 seksueel misbruikt. Bijna 19.000 kinderen worden geschopt of geslagen. Meer dan 15.000 kinderen worden door hun ouders stelselmatig uitgescholden en gekleineerd, zo blijkt uit een groot onderzoek van de universiteit van Leiden en TNO.’ De Volkskrant refereert enige tijd later (24 november 2011) aan de 118.000 mishandelde kinderen naar aanleiding van een brandbrief van kinderombudsman Marc Dullaert in november 2011. In datzelfde stuk komt het geval voor van een mishandeld baby’tje van vier maanden met een schedelbreuk. ‘De Kinderombudsman vreest het ergste voor de komende jaren.’
[kader]
118.00 of 119.000 slachtoffers: aanpak faalt
Sinds het tweede prevalentie onderzoek vormen 118.000 en 119.000 de definitieve indicatie voor de omvang van kindermishandeling in de media. Veel artikelen waarin deze cijfers voorkomen zijn alarmerend: de aanpak van kindermishandeling schiet op alle fronten tekort door falende instanties en professionals. Van de 86 artikelen in de landelijke dagbladen tussen september 2012 en februari 2017 waarin de cijfers 118.000 of 119.000 (slachtoffers) voorkomen bestaat 37 procent uit dit soort stukken. Gevolgd door 27 procent aan artikelen waarin voorstellen staan voor verbetering en die waarin de nadruk ligt op de ernst van het probleem, bij elkaar 83 procent. Ver in de minderheid zijn de meer positief georiënteerde stukken, waarin nieuwe succesvolle initiatieven worden besproken (15 procent). En artikelen waarin tegenwicht wordt geboden aan het dominante beeld zijn vrijwel afwezig (twee artikelen in Trouw: ‘Meldplicht geweld in gezin gaat te ver’ (24 november 2015) en ‘Noem niet alles wat gebeurt kindermishandeling’ (21 november 2013).
Inktzwarte berichtgeving
Het beeld dat uit de berichtgeving over de opeenvolgende onderzoeken en rapporten naar voren komt is dus inktzwart: kindermishandeling is een zeer ernstig probleem en ondanks alle initiatieven van de afgelopen decennia nauwelijks afgenomen. Integendeel, vaak valt te lezen dat het werkelijk aantal mishandelde kinderen nog veel hoger ligt dan de 118.000 uit het tweede onderzoek. Als argument daarvoor wordt aangevoerd dat het aantal meldingen maar blijft stijgen (NRC Handelsblad, 22 september 2015). Kinderombudsman Dullaert doet hetzelfde in zijn brandbrief aan de Tweede Kamer eind november 2011 als hij schrijft dat de maatregelen die de overheid heeft genomen om kindermishandeling tegen te gaan geen effect hebben gehad. ‘Het aantal gevallen van kindermishandeling is sinds 2007 met 10 procent gestegen – van 107.000 naar 118.000 – en de verwachting is niet dat het aantal snel zal dalen.’ Dat deze ‘stijging’ voornamelijk het gevolg is van andere definities en onderzoeksmethoden is Dullaert kennelijk ontgaan. In een radioprogramma zegt hij: ‘Als in Nederland 15 van de 10.000 mensen griep heeft, dan spreken we van een epidemie. Maar als je je realiseert dat 34 van de 1.000 kinderen wordt mishandeld, moet je spreken van een superepidemie.’ Met dit soort uitspraken krijgt hij veel publiciteit in alle media. Uit een onderzoek naar de berichtgeving blijkt: ‘De brandbrief van Dullaert wordt door alle landelijke en regionale media opgepikt. De teneur van de brandbrief klinkt door in de berichtgeving: de meest gebruikte kop boven de nieuwsberichten is ‘Aanpak kindermishandeling faalt’. Het (ANP-)bericht met deze kop wordt o.a. gepubliceerd door RTL Nieuws, Radio 1, Nu.nl, De Telegraaf, PowNed, de Volkskrant, Trouw en Het Parool.’
Daarnaast verschijnen er ook nog andere rapporten die de beeldvorming rond de zorg voor de jeugd in Nederland nog zwarter inkleuren, zoals het rapport uit 2012 van de commissie Samsom over ‘Seksueel misbruik van door de overheid uit huis geplaatste kinderen, 1945 tot heden.’ En dit was weer een reactie op het rapport van de commissie Deetman over misbruik in de kerk (2011). ‘Kinderen in jeugdtehuizen “schokkend vaak” misbruikt’, meldt de Volkskrant op 1 mei 2012 naar aanleiding van een wederom uitgelekt deelrapport van dezelfde Leidse onderzoekers die ook het prevalentie onderzoek kindermishandeling hebben uitgevoerd.
De negatieve beeldvorming rond kindermishandeling wordt bovendien sterk gevoed door de eerder besproken uitvoerige publiciteit over de extreme, maar zeldzame gevallen en door de eindeloze berichtenstroom over het telkens stijgend aantal meldingen van kindermishandeling. Het publiek, de ontvanger van die berichtenstroom, moet wel haast de indruk krijgen dat kindermishandeling een totaal onbeheersbaar probleem is geworden, ondanks al die maatregelen zoals verplichte meldcodes voor professionals.
Een tweede relevante conclusie is dat de bronnen in deze berichtgeving voornamelijk bestaan uit professionals die zich als onderzoeker, hulpverlener of bestuurder met het probleem bezighouden. Burgemeester Eberhard van der Laan als voorzitter Taskforce kindermishandeling, kinderombudsman Marc Dullaert, een hoofdofficier van justitie, een minister, een politicus, maar vooral ook artsen, onderzoekers, leraren, hulpverleners en soms volwassenen die vroeger slachtoffer waren van ernstige kindermishandeling. De daders van kindermishandeling, de ouders, komen vrijwel nooit aan bod. Alleen als er sprake is van een valse beschuldiging. Tegenwicht wordt alleen geboden door buitenstaanders, professionals die in de sector werkzaam waren of een emeritus hoogleraar (VU) als Herman Baartman die in zijn Mulock Houwerlezing in 2013 kritiek levert op de inflatie van het begrip kindermishandeling: ‘Hoe bonter de lading is die het begrip kindermishandeling dekt, hoe meer de betekenis ervan wordt uitgehold.’ Alleen Trouw (21 november 2013) wijdt hier een interview aan met Baartman.
Het bronnengebruik en de nieuwsaanleidingen maken duidelijk dat de berichtgeving over kindermishandeling vrijwel geheel in handen is van een groep die er een zeker belang bij heeft om de perceptie van het probleem te beïnvloeden. Aangezien het om een issue gaat zonder tegenstanders (valence issue) , ontbreekt enig tegenwicht of debat. De media spelen vooral een volgende rol en selecteren nieuws volgens de gebruikelijke criteria voor nieuws- en bronnenselectie. Met als gevolg dat het negatieve beeld telkens wordt versterkt, want media selecteren juist nieuws dat voldoet aan nieuwswaardecriteria als impact (schaalgrootte, toenames), negativiteit (ernstige problemen) en drama (human interest). Als een onderwerp voldoet aan deze nieuwswaardecriteria leggen de media vooral veel nadruk op die aspecten die de gebeurtenis nieuwswaardig maken en vervolgens worden die aspecten eindeloos herhaald in de nieuwsketens. Het hoeft geen betoog dat daarmee veel van de nuances en keuzes die schuilgaan achter de cijfers, zoals de 118.000 jaarlijkse slachtoffers, verloren gaan.
De prioriteiten van de media worden die van de sector
Het is de vraag hoe de beeldvorming in de media vervolgens weer inwerkt op de sector die zich bezighoudt met kindermishandeling en uiteraard op politiek en beleid. Actoren zoals de kinderombudsman spelen in op de nieuwswaardecriteria (‘superepidemie’) om brede mediapubliciteit te krijgen en daarmee de aandacht van de politiek, het kabinet en de Tweede Kamer. Ministers of staatssecretarissen moeten in zo’n geval reageren en proberen de publiciteit in voor hun goede banen te leiden. Aan de andere kant kan massale publiciteit ook negatief uitpakken voor hulpverleners en professionals. De high profile cases aan het begin van deze eeuw – Rowena (2001), Savanna (2004) en Gessica (2005) zorgden voor een omslag. Baartman in zijn lezing in 2013: ‘De kentering die mede als gevolg van deze drama’s sinds ongeveer 2005 is opgetreden, is van tweeërlei aard. Lijfsbehoud kreeg uitdrukkelijk prioriteit boven gezinsbehoud en de aanpak is verhard en verzakelijkt.’ De veiligheid van het kind komt centraal te staan ten koste van de ouders en van het ‘gezinsbehoud’. Dit leidde volgens Baartman tot een andere verschuiving: het gaat niet meer om de ouders die mishandelen, maar om de hulpverleners die erin falen om het kind te beschermen tegen de ouders: ‘Zodra zich rond een kind een drama voordoet, rijst de vraag: valt de jeugdzorg iets te verwijten?’ Het gevolg daarvan is weer een sterke verantwoordingsdruk, een indekcultuur, bureaucratische afscherming en schijnveiligheid. Ook in andere landen leiden extreme gevallen van kindermishandeling tot vergelijkbare processen: de massale publiciteit, de iconisering van de gevallen, de aanval op de hulpverlening, de instelling van onderzoekscommissies, nieuw beleid, strengere regels en controles, et cetera.
In zijn proefschrift uit 2013 over het veiligheidsdenken schetst Willem-Jan Kortleven dat dit past in de opkomst van het veiligheidsperspectief dat concurreert met het tot dan toe dominante welzijnsperpectief waarin kindermishandeling gezien wordt als een opvoedingsprobleem dat op basis van vertrouwen en vrijwilligheid verholpen moet worden. Een van de uitingen daarvan is het verschijnen van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2011, waarin alleen ernstige en fatale gevallen zijn onderzocht. De worst cases, benadrukt Kortleven, vormen dus het uitgangspunt. Het ‘kindveiligheidsstelsel’ wordt alleen daarop onderzocht en vervolgens aangesproken. ‘Dat deze organisaties ook tot taak hebben vormen van kindermishandeling te bestrijden die niet acuut levensbedreigend zijn en om te werken aan verbetering van de thuissituatie van mishandelde kinderen, lijkt door de Onderzoeksraad als een hinderlijk gegeven te worden beschouwd.’ Volgens de Onderzoeksraad geven de Bureaus Jeugdzorg en de consultatiebureaus de ouders te veel vertrouwen en te vaak het voordeel van de twijfel. Eerder ingrijpen is vereist. En dat is inmiddels ook de trend, de aanpak van kindermishandeling is harder geworden en preventiever. Sinds 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht en zijn professionals in de kinderopvang, de jeugdzorg, de gezondheidszorg, onderwijs en justitie verplicht om actie te ondernemen bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. In 2016 is deze code aangescherpt en minder vrijblijvend gemaakt.
Deze ontwikkeling in de aanpak van kindermishandeling kan niet los gezien worden van de negatieve beeldvorming in de media, gekenmerkt door topje-van-de- ijsbergverhalen, fatale gevallen als gevolg van falende hulpverleners en jaarlijks stijgende cijfers van (meldingen van) kindermishandeling. Zowel in de media als in de beleidsmatige en juridische aanpak van het probleem komen de extreme gevallen centraal te staan. In termen van medialogica betekent dit dat de sector zich laat leiden door de incidenten die in de media veel aandacht krijgen. De prioriteiten van de media worden die van de sector.
Tegelijkertijd zorgt de definitieverbreding voor almaar stijgende cijfers waardoor het lijkt alsof de extreme gevallen aan de orde van de dag zijn. Maar de hardere aanpak van eerder ingrijpen staat haaks op de benadering die nodig is bij opvoedingsproblemen. De ‘lichte’ gevallen van kindermishandeling halen natuurlijk nooit het nieuws, want ze voldoen niet aan de nieuwswaardecriteria, maar ze zijn wel dagelijkse kost voor de hulpverlening, die gedwongen wordt om ze onder de noemer te brengen van kindermishandeling en als zodanig te melden. Zo stelt Nic Drion , werkzaam in de jeugdzorg, dat ‘we sinds de transitie met een sleepnet door de samenleving gaan, om zo veel mogelijk gevallen van kindermishandeling op te pikken. Alle mogelijke zorgen en signalen, waaronder onnoemelijk veel politiemeldingen, worden op de burelen van Veilig Thuis gedumpt.’ Volgens Drion luidt deze werkwijze tot ‘vervuiling van het begrip kindermishandeling.’ Dat zorgt onherroepelijk voor stijgende cijfers in de media die weer leiden tot verontrusting en tot een roep om nog hardere maatregelen. Deze maatschappelijke ontwikkeling staat in de criminologie te boek als de amplificatiespiraal : schokkende incidenten zorgen voor veel media-aandacht en veel verontwaardiging, toenemende druk op politiek en bestuur zorgt voor een intensivering van de aanpak van het probleem, dat levert weer meer zaken op die ook weer in de publiciteit komen, waardoor de verontrusting over het probleem weer verder toeneemt enzovoorts. Dit gaat meestal gepaard met uitbreiding van de sectoren die zich met de bestrijding bezig gaan houden en onvermijdelijk, een sterke verbreding van de definitie (‘dit is ook een vorm van…’).
Het maatschappelijk probleem krijgt crisisachtige proporties waardoor de indruk ontstaat dat de samenleving er maar niet in slaagt om het probleem aan te pakken. Of het probleem is toegenomen, blijft onbekend, duidelijk is wel dat in de perceptie en de constructie van het probleem grote veranderingen zijn opgetreden. De maatregelen die daaruit voortkomen, versterken weer de negatieve perceptie van het probleem. De media spelen in die perceptie een belangrijke rol met hun sterke voorkeur voor extreem, negatief of dramatisch nieuws. De media zien het als hun taak om het publiek te waarschuwen voor nieuwe bedreigingen of misstanden en oefenen zo druk uit op overheid, politiek en belangengroepen om actie te ondernemen. Bovendien zullen de media andere incidenten onder de noemer brengen van wat toch al in het nieuws is, waardoor steeds meer incidenten in het nieuws komen.
Toegepast op de ontwikkeling van de constructie van kindermishandeling: bredere definities en aanscherping van de aanpak zorgen voor meer gevallen, meer publiciteit, meer negatieve beeldvorming, meer verontrusting en meer druk op de overheid, wat weer leidt tot intensivering van de aanpak. Intussen wordt steeds meer als kindermishandeling gedefinieerd zonder dat het publiek – voornamelijk op de hoogte van de extreme gevallen – dat door heeft. Het gevolg is dat de resultaten die zijn bereikt bij de aanpak van kindermishandeling buiten beeld raken: de samenleving maakt momenteel veel meer werk van het beschermen van kinderen dan vroeger. Er valt veel meer onder mishandeling dan vroeger, er wordt eerder gesignaleerd en hulp geboden, er wordt beter samengewerkt en er zijn betere protocollen, screenings en codes.
Het moet toch te denken geven dat in een land als de VS, waar de maatschappelijke ongelijkheid groter en het sociale vangnet kleiner zijn, waar meer armoede en criminaliteit is, de cijfers van seksueel misbruik en kindermishandeling al jaren gestaag aan het dalen zijn. Tussen 1992 en 2010 is kindermishandeling gedaald met 56 procent en seksueel misbruik met 62 procent. ‘Despite some skepticism of reporting methods by various agencies, declines in child physical and sexual abuse since the 1990s, as reported to National Child Abuse and Neglect Data System (NCANDS), reflect a true decline in prevalence’, aldus het Amerikaanse ministerie van Justitie. Het is de vraag wanneer de cijfers in Nederland eindelijk gaan dalen. Voorlopig is ook de beeldvorming rond kindermishandeling een wicked problem.
Literatuur
Alink, L., IJzendoorn, R., van, Bakermans-Kranenburg, M.,Pannebakker, F., Vogels, T., Euser, S. (2012). Kindermishandeling in Nederland anno 2010. De Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010).
Baartman, H. (2013). Eigen kracht, daadkracht en de kracht van solidariteit. Mulock Houwer lezing 2013. Nederlands Jeugdinstituut/Het Kinderrechtenhuis.
Best, J. (1990). Threatended Children. Rhetoric and concern about child victims. Chicago: University of Chicago Press.
Brants, C., Brants, K. (1991). De sociale constructie van fraude. Arnhem: Gouda Quint.
Brossard, D., Shanahan, J., McComas, K. (2004). Are issue-cycles culturally constructed? A comparison of French and American coverage of global climate change. Mass Communication and Society, 7(3), 359-377.
Child Trends Databank (2016). Child Maltreatment, Indicators of Child and Youth Well-Being. September 2016. https://www.childtrends.org/indicators/child-maltreatment
Deetman, W., Draijer, N., Kalbfleisch, P., Merckelbach, H., Monteiro, M., Vries, G., de (2011). Seksueel misbruik van minderjarigen in de rooms-katholieke kerk. Amsterdam: Balans
Downs, A. (1972). Up and down with ecology: The issue-attention cycle. Public Interest, 28, 38-50.
Drion, N. (2016). Sleepnet-aanpak kindermishandeling geeft veel ongewenste bijvangst. Kennisnet Jeugd (8 december 2016). www.kennisnetjeugd.nl.
Finkelhor, D., Jones, L. (2012). Have Sexual Abuse and Physical Abuse Declined Since the 1990s? Crimes against children research center. November 2012.
Gagestein, S. (2012). Natuurramp, bonuscultuur, of kans: crisisframes. Waarom frames onvermijdelijk interpretaties beïnvloeden en waarom dit onvermijdelijk is. In: Bestuurskunde, aflevering 4. 2012. 11-20
Harcup, T., O’Neil, D. (2001). What Is News? Galtung and Ruge revisited. Journalism Studies, Volume 2, Number 2, 2001, pp. 261–280
Harcup, T., O’Neil, D. (2016).What Is News? News values revisited (again). Journalism Studies, 2016.
IJzendoorn, R. van, et al (2007). Kindermishandeling in Nederland Anno 2005: De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005). Den Haag: WODC.
Kinderombudsman (2013). Is de zorg gegrond? Analyse van het feitenonderzoek aan de basis van ingrijpende jeugdzorgbeslissingen. Advies: KOM/008/2013, 10 december 2013.
Korf, D., J. (2010). Coke bij de vis. Misdaad en moraal. Amsterdam: Vossius Pers.
Korthagen, I., (2015). Media Logic Versus the Logic of Governance Networks. The impact of mediatisation on decision-making processes. Erasmus Universiteit Rotterdam.
Kortleven, W.J. (2013). Voorzorg in Nederland. Ontwikkelingen in de maatschappelijke omgang met kindermishandeling, verkeersonveiligheid en genetische modificatie. Oisterwijk: Wolf Legal Publishers.
Laming, L. (2003). The Victoria Climbié Inquiry. Norwich: HMSO.
Liem, M., Haarhuis, S. (2015). De epidemiologie van kinderdoding in Nederland, 2009-2014. Tijdschrift voor Veiligheid 2015 (14).
Loseke, D., R., Best, J. (2015) Constructionist Futures: New Directions in Social Problems Theory. Qualitative Sociology Review, Volume XI, Issue 2, April 30, 2015.
Nelson, B., J. (1984). Making an issue of child abuse. Political agenda setting for social problems. Chicago, Chicago University Press.
Nisbet, M., C., Huge, M. (2006). Attention cycles and frames in the plant biotechnology debate: Managing power and participation through the press/policy connection. International Journal of Press/Politics, 11(2), 3-40.
Onderzoeksraad voor Veiligheid (2011). Over de fysieke veiligheid van het jonge kind. Themastudie: voorvallen van kindermishandeling met fatale of bijna fatale afloop. Den Haag.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2003). Medialogica. Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek. Den Haag.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2006). Ontsnappen aan medialogica. Tbs in de maatschappelijke beeldvorming. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Rapport commissie-Samson (2012). Omringd door zorg, toch niet veilig. Seksueel misbruik van door de overheid uit huis geplaatste kinderen, 1945 tot heden. Amsterdam: Boom.
Vasterman, P. (2004). Mediahype. Amsterdam: Aksant.
Vasterman, P. (2014). Mediahype: de turbo van de nieuwsvoorziening. Kenmerken van zelfversterkende processen in het nieuws. In: Jo Bardoel en Huub Wijfjes, Journalistieke cultuur in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Vreese, C., H., de (2005). News framing: Theory and typology. Information Design Journal + Document Design 13(1), 51-62
Warner, J. (2014). ‘Heads Must Roll’? Emotional Politics, the Press and the Death of Baby P.. British Journal of Social Work 44, 1637–1653.
Geraadpleegde en geciteerde media
AD/Algemeen Dagblad
AD/De Dordtenaar
AD/Haagsche Courant
AD/Rotterdams Dagblad
Brabants Dagblad
De Gelderlander
De Telegraaf
De Volkskrant
Eenvandaag
Haarlems Dagblad
Het Financieele Dagblad
Het Parool
Leidsch Dagblad
Noordhollands DagbladNRC Handelsblad
Nrc.next
Omrop Fryslân
Reformatorisch Dagblad
RTL nieuws
Trouw