vrijdag 25 januari 2013

Wilders en de media

    Meta-analyse van 41 artikelen, theses, rapporten, boeken en hoofdstukken 

    Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, aflevering 1, 2013

Piet Bakker & Peter Vasterman

    Geert Wilders is populair bij communicatiewetenschappers. In de periode 2006-2011 zijn er tientallen publicaties over hem verschenen waarvan ruim veertig gebaseerd op empirisch onderzoek. In dit artikel wordt onderzocht welke methoden en theorieën dominant zijn binnen dit onderzoek, welke media en welke aspecten van de relatie tussen Wilders en de media aan bod komen. Daarnaast wordt gekeken of er conclusies te trekken zijn over ‘Wilders en de media’ na bestudering van deze grote hoeveelheid onderzoek. Op het eerste gezicht hanteren communicatiewetenschappers een grote variëteit aan methoden en theorieën. Nadere analyse toont echter scheefheid binnen deze variëteit aan. Het is vooral de media-inhoud die onderzocht wordt; redactiebeleid, mediastrategie en de effecten komen minder vaak aan bod. Daarnaast is er een sterke voorkeur voor het analyseren van gedrukte media. De scheefheid kan verklaard worden vanuit praktische overwegingen. De inhoud van media is eenvoudiger te onderzoeken dan hun beleid of hun invloed, waarbij gedrukte media eenvoudiger te analyseren zijn dan andere media. Bij de inhoudelijke analyse valt op dat media-aandacht in golven verloopt waarbij sterk ingezoomd wordt op incidenten die bewust gecreëerd worden door Wilders, zonder dat media zich aan deze omklemming kunnen onttrekken.


  • Inleiding

    De opmars van Geert Wilders en de PVV is waarschijnlijk de belangrijkste ontwikkeling in de Nederlandse politiek van de afgelopen jaren. Wilders heeft niet alleen de politieke verhoudingen ingrijpend veranderd, maar ook de relatie tussen politiek en media. In vergelijking met andere politici ging Wilders volledig anders om met de media. Met extreme uitspraken over ‘islamisering’, ‘massa-immigratie’ en ‘islam als politieke ideologie’ veroorzaakte hij grote nieuwsgolven waar geen redactie zich aan kon onttrekken. Zo waren de media vanaf oktober 2007 zes maanden lang in de ban van Wilders’ film Fitna die in maart 2008 op internet werd gezet. Daarna volgden mediahypes rond zijn reizen naar Londen (2009) en zijn bezoek aan Ground Zero in New York (2010). Er is geen politicus die de afgelopen vijf jaar zo het nieuws heeft gedomineerd.
    Typerend voor Wilders’ mediastrategie is dat hij bepaalt wanneer en waar hij in het nieuws wil komen. Zodra hij een uitspraak heeft gedaan laat hij de discussie over aan zijn tegenstanders en de media. Voor journalisten levert Wilders dilemma’s op: veel schrijven levert het verwijt op de PVV groot te maken, maar weinig aandacht leidt tot kritiek over doodzwijgen en demoniseren. En als andere media meedoen, kun je het dan wel maken niet mee te doen? Dat heeft op redacties tot menige discussie geleid. Verdient een partij die zo snel zo groot is geworden en een machtsfactor van betekenis is, niet nog veel meer aandacht?
    Belangrijk is de vraag naar de effecten van al die berichtgeving: groeit de PVV dankzij de media? Maakt het verschil of de berichtgeving positief of negatief is? Of laten PVV-stemmers zich weinig gelegen liggen aan al die media-aandacht? Welke rol spelen weblogs en social media eigenlijk? Zijn die niet belangrijker dan de professionele journalistiek?
    Wij hebben studies waarin Wilders centraal staat uit de periode 2006-2011 verzameld en ons de vraag gesteld wat dat aan kennis oplevert. Die kennis kan zich op twee niveaus manifesteren. Ten eerste gaat dat over Wilders en de media. Kan er een conclusie uit al die analyses getrokken worden? Spreken ze elkaar tegen of vullen ze elkaar aan? Blijven er vragen onbeantwoord? Daarnaast wordt de vraag gesteld wat deze studies over journalism studies zeggen. Welke verscheidenheid aan methodes wordt er gebruikt? Welke media worden onderzocht? Welke aspecten van de relatie tussen Wilders en de media zijn dominant in het onderzoek?

    Meta-onderzoek communicatiewetenschap en journalism studies

    Dit onderzoek sluit aan bij eerder onderzoek naar communicatiewetenschappelijke studies. Zwier, Beentjes en Gutteling (2006) vergeleken artikelen in het Tijdschrift voor Communicatiewetenschap met artikelen in Amerikaanse (ISI-ranked) tijdschriften over de periode 1991-2005. Men vergeleek de benadering (kwalitatief, kwantitatief), dataverzameling en onderzochte media. Kwantitatieve benaderingen komen het vaakst voor terwijl enquêtes en inhoudsanalyses in het Tijdschrift voor Communicatiewetenschap in 56% van de gepubliceerde artikelen gebruikt worden. In de ISI-tijdschriften wordt inhoudsanalyse veel minder vaak aangetroffen. In het Tijdschrift voor Communicatiewetenschap betrof een derde van het onderzoek audiovisuele media, met name televisie. Dagbladen en andere printmedia stonden centraal in een kwart van de onderzoeken. Daarnaast ging er veel onderzoek over de rol van de media in het algemeen.
    Brants en Vasterman (2010) zoomden in hun studie in op journalism studies, een specifiek onderdeel van communicatiewetenschappelijk onderzoek. Van de 270 studies uit de periode 2005-2009 had ruim 30% journalistiek handelen als onderwerp, een kwart van de artikelen ging over de inhoud van de media. Bijna 20% betrof studies over politieke communicatie; bijna 10% ging over media-effecten; onderzoek naar nieuwe media kwam nauwelijks voor. In de 136 peer reviewed artikelen was inhoudsanalyse de dominante methode (in 46% van de artikelen), in 13% van de artikelen werd uitsluitend gebruik gemaakt van survey-onderzoek, in 27% werden beide methoden gebruikt.
    Opgenhaffen, d’Haenens en Corten (2011) sloten in hun studie naar de stand van zaken van de Vlaamse communicatiewetenschap aan bij Brants en Vasterman. Ook in Vlaanderen ligt de nadruk op de media-inhoud en journalistieke praktijk. Een kwart van de peer reviewed artikelen betrof de media in het algemeen, 23% ging over kranten, 17% over televisie en 14% over internet. Onderzoek naar multimediaal geproduceerde inhoud en print/web-combinaties scoorde onder de 10%.

    Bovenstaande studies betroffen communicatiewetenschappelijk onderzoek en journalism studies. Hier focussen we daarnaast op een inhoudelijk thema. Dat is aan de ene kant breder omdat ook politicologische en taalkundige studies in beeld komen. Aan de andere kant is het een smallere aanpak vanwege de inhoudelijke toespitsing. Met deze studie willen we niet alleen onderzoeken welke maatschappelijke kennis een veelheid van studies naar één onderwerp oplevert, maar ook achterhalen hoe dat gebeurt en of er een relatie is tussen de gevonden resultaten en de gebruikte methoden, de gekozen media en onderzochte elementen van het fenomeen ‘Wilders en de media’.
    Een belangrijke uitbreiding ten opzichte van de bovenstaande drie studies is dat niet alleen gepubliceerde artikelen (peer en non-peer reviewed), boekhoofdstukken, boeken en rapporten zijn opgenomen maar ook congrespapers en academische scripties. De motivatie is dat ook deze – openbare – onderzoeksverslagen, een neerslag zijn van onderzoek op academisch niveau. De academische staf van universiteiten heeft de scripties begeleid en goedgekeurd, en ze als toegangsbewijs voor de wetenschap erkend. Bovendien vormen de scripties een neerslag van waar de vak- of leerstoelgroepen (ook qua onderwijs) mee bezig zijn.

    De vraag is gerechtvaardigd of het mogelijk is op basis van een dergelijk divers aanbod een conclusie te trekken over ‘de stand van de communicatiewetenschap’ op een bepaald terrein. Cruciaal is de vraag of het hier daadwerkelijk wetenschappelijk onderzoek betreft. Zouden scripties en congrespapers de toets van de wetenschappelijke kritiek kunnen doorstaan en geaccepteerd worden voor een wetenschappelijk tijdschrift? Die vraag – hoe interessant ook – willen wij hier niet beantwoorden. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om de geselecteerde studies aan een peer review te onderwerpen teneinde de wetenschappelijke kwaliteit te toetsen. We hebben dan ook niet gekeken naar de methodische kwaliteit (steekproef, betrouwbaarheid van de codering, hypotheses, statistische toetsen), de theoretische onderbouwing (compleetheid van literatuuronderzoek, operationalisatie, bijdrage aan theorievorming) of de algehele kwaliteit van de studie (schrijfstijl, opbouw, consistentie). Wij zijn vooral geïnteresseerd in welke methoden en theorieën worden gebruikt, welke media onderzocht worden en wat de conclusies zijn over het object van studie. Op deze manier kunnen we uitspraken doen over welke methoden wetenschappers gebruiken en acceptabel vinden, welke media zij (laten) onderzoeken en welke theorieën dominant zijn c.q. veel gebruikt worden.

    Inventarisatie onderzoek naar Wilders en de media 2006-2011

    Via een netwerk van communicatiewetenschappers (zie Brants & Vasterman, 2010) is gezocht naar relevante publicaties uit de periode 2006 tot en met 2011. Bij de selectie golden zowel inhoudelijke als wetenschappelijke criteria. Publicaties waarin de rol van de media nauwelijks aan bod kwam, vielen buiten de selectie. Daarbij ging het vooral om studies over Wilders als politiek verschijnsel, maar ook om taalkundig onderzoek. Veelal gebeurde dit door politicologen en historici (Blok & Van Melle, 2008; Bosland, 2010; de Bruijn, 2010; Fennema, 2010; Houtman & Achterberg, 2010; Pels, 2007; Van Rossum, 2010; Tillie, 2009; Zijderveld, 2009). Taalanalyse, waarbij de inhoud van Kamerdebatten en verkiezingsprogramma’s het onderzoeksmateriaal vormde, kwam driemaal voor (Kuitenbrouwer, 2010; Mulder, 2009; Vlaming, 2010). Andere onderzoeken handelden over de relatie tussen beeldvorming en verkiezingsuitslagen (Bos & Van der Brug, 2010), het beleid van de publieke omroep ten aanzien van minderhedenprogrammering (Awad & Engelbert, 2011) en crisiscommunicatie (Schouwenaar, 2008). De publicaties die wij selecteerden moesten daarnaast gebaseerd zijn op systematisch empirisch onderzoek. In de inventarisatie zijn wetenschappelijke artikelen, academische boeken en hoofdstukken, onderzoeksrapporten, congrespapers en universitaire (master)scripties meegenomen.
    Bij het coderen van de studies is gekeken naar de focus van het onderzoek, de methode, de populatie (media, journalisten, politici, publiek), het tijdvak en de resultaten. Voor het classificeren van publicaties is de fase van het nieuwsproces geïdentificeerd waarop de nadruk ligt in het onderzoek, er is daarbij onderscheid gemaakt tussen een viertal fasen:

    • de bron van het nieuws, gedefinieerd als de uitspraken van Wilders en de strategie of nieuwsmanagement van de partij;

    • het beleid van de nieuwsredacties (de journalistieke keuzes bij nieuwsproductie);

    • de inhoud van de mediaberichtgeving;

    • de effecten op (delen) van het publiek (kiezers, allochtonen) of op de publieke opinie in het algemeen.
    Daarnaast is gekeken naar de theorieën waarvan onderzoekers zich bedienen. Bij het beleid en de inhoud van de media is nadrukkelijk ook naar de rol van nieuwe media gevraagd. Uiteraard kunnen studies ook een combinatie van topics tot onderwerp hebben.
    Wat betreft de onderzoeksmethode zijn de volgende categorieën gebruikt voor de classificatie: inhoudsanalyse algemeen of specifiek (framing, retorica, discourse of andere kwalitatieve methode); survey; observatie; interview; focusgroepen; casestudy; beleidsanalyse; experiment of een andere methode.


  • Resultaten

    De inventarisatie leverde 41 studies op, bestaande uit vijf peer reviewed artikelen in wetenschappelijke tijdschriften, een Duits boek (Wilders im Spiegel seines Weblogs) en een hoofdstuk in een boek, zes congrespapers, vier onderzoeksrapporten, en 24 masterscripties. Verreweg de meeste aandacht gaat uit naar de inhoud van de berichtgeving over Wilders (23), op grote afstand gevolgd door effectstudies (6), onderzoek naar de inhoud van de uitspraken van Wilders (6) en de rol van de nieuwe media (5). Redactiebeleid (3) en de mediastrategie van Wilders (1) komen nauwelijks aan bod (figuur 1).
    Figuur 1. Onderzoeksthema’s (N = 44, 3 combinaties)


    Uitspraken en newsmanagement

    In de studies naar de uitspraken van Wilders – waarbij de media als bron worden gebruikt – gaat het onder meer om Wilders’ gebruik van beeldspraak en metaforen in interviews, columns en bijdragen op de opiniepagina’s (De Landtsheer, Kalkhoven & Broen, 2011), de retoriek van Wilders in de verkiezingsdebatten (Nokes & Lagerwerf, 2011) en hoe mensen omgaan met inconsistenties in uitspraken van Wilders (Leenheer, Heuvelman & Ben Allouch, 2011). Vis, Van Zoonen en Mihelj (2011) analyseren de standpunten over vrouwen in Fitna, terwijl Vossen (2010) Wilders en Verdonk vergelijkt op het gebied van populisme aan de hand van onder meer interviews en artikelen in dagbladen. Kolen (2009) focust op Wilders en de veronderstelde taalverruwing in het publieke debat. In slechts één scriptie komt de mediastrategie van Wilders aan bod. Korthagen (2010) concludeert in haar bestuurskundige studie naar de affaire Gouda (waar een buslijn werd opgeheven na een overval op de buschauffeur) dat de harde uitspraken van Wilders (‘Marokkaans straatterrorisme’) effectief zijn bij het beïnvloeden van de politieke agenda en het overheidsbeleid.

    Redactiebeleid

    Het is opvallend dat er weinig aandacht is voor het redactiebeleid inzake Wilders. Straathof (2010) onderzocht de inhoud en interviewde journalisten van ANPde Volkskrant en hetLimburgs Dagblad over de reis naar London van Wilders. Journalisten lijken zich enerzijds een slachtoffer van de publieksbelangstelling te voelen waardoor ze wel over deze reis moesten schrijven, aan de andere kant erkennen ze dat media deze belangstelling zelf in stand houden. Zoals een verslaggever opmerkt:
    ‘Het was voor ons meteen duidelijk dat wij hem in de kaart zouden spelen door mee te reizen. Door mee te doen aan het mediacircus, boden wij hem een podium voor zijn uitspraken. Maar het is uniek dat een democratisch gekozen volksvertegenwoordiger van het ene EU-land niet welkom is in een ander EU-land. Dat woog voor ons zwaarder.’ (Straathof, 2010: 10)
    Zwart (2009) deed onderzoek op de redactie van NOVA in 2007 en 2008. De actualiteitenrubriek besteedde 23 uitzendingen aan Fitna. Er waren veel discussies op de redactie over de hoeveelheid aandacht, maar in de praktijk was het vooral de last minute-redactie die op het laatste moment besloot om toch weer Fitna te doen.

    Inhoud berichtgeving

    De meeste studies zijn gebaseerd op kwantitatieve of kwalitatieve inhoudsanalyses van mediaberichtgeving over Wilders in landelijke dagbladen, gebruikmakend van LexisNexis.
    In de meeste gevallen is het doel een frame- of discoursanalyse (17 van de 42 inhoudsanalyses), maar daarnaast gaat het ook om het in beeld brengen van de nieuwsgolven rond Wilders en de rol van de verschillende hoofdrolspelers. Slechts zelden is het doel om het waarheidsgehalte van de berichtgeving te toetsen.

    Bij de frameanalyses worden twee benaderingen gehanteerd: de toepassing van de bekende generieke frames op het materiaal (deductief), dan wel het destilleren van nieuwe frames op grond van het materiaal (inductief). Voorbeelden van generieke frames zijn: conflictframe, horse race-frame, human interest-frame, economische-gevolgenframe, moraliteitsframe en verantwoordelijkheidsframe. Bij Wilders domineert het conflictframe (Dekker, 2007), een gevolg van zijn politieke strategie rond immigratie. Voorbeelden van zelf ontwikkelde specifieke frames zijn: het ‘veel woorden weinig wol’-frame, het relschopperframe, het ‘toch niet onderschatten’-frame, het strateegframe (Boehmer, 2010) en het mediabespeelframe (Van Genderen, 2011). Aan de ene kant hebben deze frames betrekking op de manier waarop Wilders zich als nieuwsmaker positioneert in de media, aan de andere kant verwijzen ze naar de inhoud van zijn politieke boodschap. Voorbeelden daarvan zijn het etnocentrismeframe, het stigmatiseringsframe, het angstframe, het lekenframe en het dreigingframe (Gloudemans, 2010). Omdat veel berichten en debatten over moslims en de islam gaan in relatie tot criminaliteit, terrorisme en bedreiging van de nationale cultuur, komen deze frames vaak aan bod.
    Daarnaast wordt bij veel inhoudsanalyses gekeken naar de hoeveelheid berichtgeving (golven van nieuws), de issues, de actoren en de toonzetting in de berichtgeving (positief of negatief). De resultaten geven een gedetailleerd beeld van de golfbewegingen in het nieuws over Wilders, telkens getriggerd door uitspraken, aankondigingen of acties van Wilders waarover ophef ontstaat (Scholten, Ruigrok, Krijt, Schaper & Paanakker, 2008; Schaper & Ruigrok, 2010). Uit het onderzoek naar de berichtgeving over Fitna blijkt dat er telkens weer aanleiding is om nieuws te maken over de aangekondigde film en dat er iedere keer weer allerlei (politieke) actoren zijn die daarop willen reageren. Als er geen nieuws is, blijft het ook aan de kant van de politiek stil. Het is volgens de onderzoekers dus niet alleen een mediahype maar ook een maatschappelijke hype. RTL Nieuws en NOS Journaal laten volgens een ander onderzoek vooral veel tegenstanders van Fitna aan het woord, slechts vier procent van de bronnen steunt Wilders. ‘De nieuwsprogramma’s schetsen een dreigende sfeer,’ voorafgaand aan de vertoning (Publistat, 2008: 1).
    Het onderzoek van Touw (2008) toont aan hoe nieuws- en actualiteitenprogramma’s in de aanloop naar Fitna de spanning er voortdurend in houden met speculaties over de gevolgen van de film. Op de dag zelf ademt de berichtgeving de sfeer dat we getuige zijn van een historische gebeurtenis, waar nog lang over nagepraat gaat worden. Er zijn liveverbindingen en mensen krijgen de vraag waar en met wie ze de film hebben gezien en wat hun gevoelens waren. Ook de anticlimax is groot nieuws.
    Er worden ook vergelijkingen gemaakt met de berichtgeving over Janmaat (die vooral als verwerpelijk werd gezien, bij Wilders is de berichtgeving veelzijdiger; Kolsloot, 2009), Fortuyn (die minder negatief is neergezet dan Wilders; Vlielander, 2009) en Verdonk (andere issues: immigratie versus islam en negatiever dan Wilders; Hers, 2010). Sommige studies richten zich op de persoon van Wilders (human interest-frame). In de beginperiode gaat meer aandacht uit naar Wilders dan naar zijn nieuwe partij (Wieringa, 2010).
    In veel onderzoek worden media met elkaar vergeleken, vooral De TelegraafNRC Handelsblad en de Volkskrant, waarbij vaak blijkt dat De Telegraaf veel minder bericht over Wilders, maar wel positiever dan de andere twee dagbladen. Tevens blijkt dat het aantal negatieve en positieve artikelen elkaar in evenwicht houden, terwijl Wilders ook vaker op een positieve manier wordt neergezet, als slachtoffer en vrijheidsstrijder in plaats van als racist of gevaar (Rosing, 2010: 68).
    Er zijn twee studies die zich meer richten op de emoties, angst en verontrusting in het taalgebruik. Van der Pol (2008) onderzoekt het Journaal, Otto (2009) richt zich op de lichaamstaal van Balkenende (enthousiasme, trots) en Wilders (boosheid, agressie). Eén onderzoek (Driessen & Schafraad, 2011) heeft betrekking op het visualiseren van het politieke discours in politieke cartoons over rechtspopulistische leiders in Belgische en Nederlandse dagbladen: het ‘duivelsframe’ waarbij de rechtse leider als duivel wordt voorgesteld, komt verreweg het meeste voor.
    Er is weinig onderzoek naar het waarheidsgehalte van berichtgeving, het gaat meestal over frames of de positieve of negatieve teneur. Een uitzondering vormt de scriptie over de dubbele paspoortenkwestie waarin gesteld wordt dat de Volkskrant en De Telegraaf hun lezers slecht informeren over de juridische aspecten van het dubbele paspoort (Altena, 2009).
    Het is opvallend dat er weinig combinaties zijn van inhoudsanalyses met bijvoorbeeld interviews of surveys. In één scriptie (Straathof, 2010) wordt inhoudsanalyse gecombineerd met interviews met drie verslaggevers. En er is één combinatie van inhoud en survey; uit dit onderzoek (Bos, Van der Brug & De Vreese, 2011) blijkt dat mediaberichtgeving een belangrijk effect heeft op de beeldvorming rond politieke leiders. Veel media-aandacht heeft een positief effect op de kiezers, maar media kunnen zowel vriend als vijand zijn, zowel voor de gevestigde als de populistische partijen.

    Nieuwe media

    Hoewel 90% van de Nederlanders online actief is, lijken nieuwe media als bron van informatie over Wilders nauwelijks populair bij onderzoekers. Van de vijf studies over nieuwe media, waren er drie afkomstig van hetzelfde team van de Loughborough University (Vis, Van Zoonen & Mihelj, 2011; Van Zoonen, Müller & Hirzalla, 2009; Van Zoonen, Vis & Mihelj, 2010). Op verschillende manieren werd een aantal video’s onderzocht die op YouTube werden geplaatst als reactie op Fitna. Deze studies gingen in op de inhoud, de herkomst en de betekenis die de makers er in legden. Van de Kamp (2010) deed onderzoek (via enquête en diepte-interviews) naar de betekenis van online netwerken voor de PVV-aanhang. Daaruit bleek dat Hyves een belangrijke informatiebron is voor de PVV-kiezers en als online thuishaven fungeert ondanks het ontbreken van interactie met PVV-politici. Wilders weblog staat centraal in het Duitse onderzoek van Krause (2010), de bijdragen die Wilders in dagboekvorm schrijft laten zien dat hij een rechtspopulist is, zowel qua thema’s als qua toonzetting. Ook op deze site is geen interactie met de achterban.

    Effectenstudies

    Bij drie studies komen de effecten op het publiek als geheel aan bod. Bos, Van der Brug en De Vreese (2011) toonden middels een panelstudie onder 400 respondenten aan dat vooral ‘exposure’ belangrijk is voor politici en dat populistische partijen van die aandacht profiteren:
    In general, we can say that the public image of right-wing populist leaders is mainly positively affected by prominence in the mass media. This prominence is often ensured by being extraordinary, or populist, and by being provocative, bringing up issues such as immigration and integration.’ (2011: 198)
    Ook Nienhuis (2010) maakte gebruik van een panelstudie die voor en na de aankondiging van strafvervolging van Wilders werd gehouden. Volgens dit onderzoek had de PVV voordeel bij de uitgebreide berichtgeving: het aantal potentiële PVV-stemmers nam toe. Van der Pas (2009) concludeerde op basis van gegevens van de ‘Politieke Barometer’ overigens dat hoe Wilders communiceerde nauwelijks van invloed was op media-aandacht en stemvoorkeur. Alleen een charismatische ‘visie’ leidde tot meer media-aandacht. Uit onderzoek van de Nieuwsmonitor bleek dat het aantal PVV-zetels in de peilingen groeide naarmate de hoeveelheid nieuws over Wilders en immigratie toenam (Krijt & Ruigrok, 2010).
    Talha (2009) interviewde vijf moslimjongeren en concludeerde dat het islamdebat weinig invloed heeft op het dagelijks leven van de respondenten, alhoewel men wel van mening was dat er negatiever over moslimjongeren gedacht werd, wat weer leidde tot een defensieve houding. Boer (2008) onderzocht hoe tien PVV-stemmers (gevonden via internet) media, PVV-informatie en persoonlijke contacten gebruikten bij hun oordeelsvorming. Op basis van media-informatie beargumenteren PVV-stemmers hun onvrede over de bestaande compromissenpolitiek. Bij hun oordeel over de islam spelen de media een geringe rol. Hajer en Versteeg (2009) zoomen in op de effecten die de uitspraken van Wilders hebben op andere politici. Zij concluderen dat Wilders zijn tegenstanders in veel gevallen dwingt tot defensieve reacties.

  • Methoden van onderzoek

    Gezien de grote aandacht voor onderzoek naar de inhoud van de berichtgeving over Wilders wekt het geen verbazing dat inhoudsanalyse in allerlei varianten de meest gebruikte onderzoeksmethode is (42 van de 59; 71%), waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen inhoudsanalyse algemeen (24), framing (10) retorica (1) en discoursanalyse (7), soms in combinatie (10). Er zijn vijf surveys, acht studies waarvoor interviews zijn gedaan met bijvoorbeeld journalisten, twee experimenten en een enkele keer een casestudy en een beleidsanalyse. Observatie en focusgroep zijn nooit gebruikt. Wel zijn er soms combinaties van methoden (inhoudsanalyse en interviews) (figuur 2).


    Figuur 2. Onderzoeksmethoden (N = 59, 18 combinaties)


    Welke media?

    In totaal komen 116 mediatitels aan bod in het onderzoek. De meeste studies hebben betrekking op landelijke dagbladen, gevolgd door televisieprogramma’s. Twee studies betroffen buitenlandse media (Awwad, 2010; Likoglu, 2008). Duidelijk favoriet zijn de Volkskrant (16), De Telegraaf (14), NRC Handelsblad (13), Trouw (9) en AD (6). Bij de televisie scoren NOSJournaal en NOVA/Nieuwsuur vijf keer, De Wereld Draait Door drie keer en RTL Nieuws twee keer. Andere media kwamen één keer voor. Regionale en gratis kranten komen er bekaaid vanaf. Een kwart van alle onderzochte mediatitels bestaat uit televisieprogramma’s, terwijl radio in zijn geheel ontbreekt (figuur 3). Dat heeft natuurlijk alles te maken met de beschikbaarheid van kranten in online databanken en websites (vgl. Brants & Vasterman, 2010).




    Figuur 3. Media die 2 keer of vaker voorkwamen in de onderzoeken
    Het onderzoek is ongelijk verdeeld over de Nederlandse media, zeker in vergelijking met het daadwerkelijke mediagebruik. SPOT (2010) onderzocht de tijdsbesteding van de Nederlander en concludeerde dat aan tv de meeste tijd besteed werd (45%), radio kwam op de tweede plaats (33%) terwijl internet goed was voor 23% van de besteedde mediatijd. Aan lezen (kranten, tijdschriften, boeken, folders, etc.) werd 9% van de tijd besteed.
    Nieuwe media zijn duidelijk ondervertegenwoordigd. Bij deze media gaat het om Hyves en YouTube. In de studies van team van de Loughborough University staan de YouTube-video’s centraal waarin wordt gereageerd op de Fitna-film. Eén studie (Van de Kamp, 2010) gaat over de activiteiten van PVV-stemmers op Hyves. Het Duitse onderzoek heeft Wilders weblog als onderzoeksobject (Krause, 2010). De studies die betrekking hebben op het redactiebeleid gaan over NOVA, de VolkskrantADTrouwNRC Handelsblad, ANP en de GPD.


  • Belangrijkste conclusies metastudie Wilders

    Wat levert al dit onderzoek over Wilders en de media op? Als we zoeken naar een synthese wat kunnen we dan zeggen over de aandacht voor Wilders (de omvang van de berichtgeving, de eventuele positieve of negatieve toonzetting en de gebruikte frames in de berichtgeving, de overeenkomsten en verschillen tussen media), de effecten die deze aandacht heeft (op wie en waarop – attitude of stemgedrag – en hoe dit effect veroorzaakt is en welke media daarbij invloedrijk zijn) en over het specifieke redactiebeleid dat ten aanzien van Wilders wordt gevoerd (standpunten van redacties en verschillen tussen media)?

    1. Kenmerkend voor de berichtgeving over Wilders zijn de grote nieuwsgolven die getriggerd worden door zijn ‘taboedoorbrekende’ uitspraken.

    2. Er is een perfecte match tussen de nieuwswaardecriteria van de media en de manier van communiceren van Wilders.

    3. Geen enkel medium lijkt zich te kunnen onttrekken aan de dynamiek die telkens rond Wilders ontstaat.

    4. Media zijn kritisch (vaak negatief) in hun berichtgeving over Wilders, maar doen wel mee met de hype.

    5. De mediastrategie van Wilders was buitengewoon effectief, aangezien hij niet alleen veel aandacht van de media kreeg maar ook de agenda kon bepalen.

    6. Het effect van al die media-aandacht is positief voor Wilders: zijn aanhang groeit.


    Dynamiek nieuwsgolven

    De onderzoeken laten zien dat de media buitengewoon veel aandacht hebben besteed aan Wilders sinds zijn vertrek uit de VVD eind 2004, niet alleen tijdens de verkiezingscampagnes (2006, 2009, 2010), maar ook in de aanloop van de vertoning van Fitna in 2008. De meeste nieuwsmedia laten dezelfde golfbewegingen zien in de hoeveelheid berichtgeving over Wilders. De berichtenstroom over Fitna (van november 2007 tot maart 2008) kende een eigen dynamiek met een viertal aandachtsgolven die steeds hoger werden. Telkens waren er triggersdie een zelfversterkend actie-reactie patroon lanceerden: zodra Wilders weer in het nieuws kwam met de film kregen allerlei (politieke) actoren de gelegenheid om te reageren en kwam daar weer een golf van tegenreacties op. ‘De betrokkenen zijn allen in een vast rollenpatroon verwikkeld die bij het minste of geringste “nieuws” opnieuw en in steeds intensere mate naar voren komt’ (Scholten et al., 2008: 14). Volgens de onderzoekers is er wellicht eerder sprake van een ‘maatschappelijke’ dan van een ‘mediahype’. Bovendien zorgen de maatregelen van het kabinet-Balkenende voor een bevestiging van de nieuwswaarde van de aangekondigde film. De regering is bezorgd over de mogelijke gevolgen voor Nederland in de islamitische wereld en legitimeert daarmee de media-aandacht.
    Vaak verslaan de media niet zozeer de feitelijke ontwikkelingen rond de film of bespreken het thema (islam en de integratie van moslims) maar berichten over de gevolgen van de film. De scherpte in de uitspraken van Wilders en de onvermijdelijke reacties zorgen voor controverse en daarmee voor grote nieuwswaarde. De meeste media evalueren Wilders en Fitna overigens over het algemeen negatief.

    Redactie dilemma’s

    Een belangrijke conclusie van verschillende onderzoeken is dat journalisten sterk het gevoel hebben dat ze niet achter kunnen blijven en mee moeten doen met alle ophef over Wilders. In dat opzicht vormt het onderzoek een bevestiging van de medialogica-hypothese dat er sprake is van een prisoners’ dilemma voor zowel de politiek en de media als voor de maatschappelijke actoren. Journalisten zijn zich bewust van het dilemma, maar de nieuwswaarde geeft altijd de doorslag (Korthagen, 2010; Straathof, 2010). Het nieuws dringt zich op en de journalisten volgen. De angst om de boot te missen is groot. Wilders zorgt wel voor veel discussies op redacties, maar uiteindelijk geeft de druk van de actualiteit op het laatste moment (nieuwswaarde) vaak de doorslag zoals onder meer blijkt uit het onderzoek naar de besluitvorming over Fitna op de redactie van NOVA (Zwart, 2009). De discussies worden zelden officieel geagendeerd of neergelegd in redactiebeleid. Men is zich ervan bewust dat een platform bieden aan Wilders betekent dat signalen worden versterkt en dat er een eigen dynamiek kan ontstaan. Een stijgend aantal zetels in de peilingen verhoogt immers weer de nieuwswaarde. Sommige geïnterviewde journalisten vinden dat daarmee alleen zichtbaar wordt wat onderhuids in de samenleving toch al speelt en dat niet de media verantwoordelijk zijn voor de polarisatie (Dekker, 2007). Anderen plaatsen kritische kanttekeningen bij het lemmingengedrag van de collega’s en benadrukken dat media maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van het functioneren van de democratie.
    De dilemma’s rond de berichtgeving over Wilders leiden tot discussies op redacties over de maatschappelijke opdracht van de journalistiek. Soms is Wilders een grote splijtzwam. Gezien de enorme publiciteit rond Wilders en de mate waarin hij erin slaagt om de nieuwsagenda te bepalen is zijn mediastrategie een succes. Journalisten zeggen die mediastrategie te doorzien, maar kunnen zich niet veroorloven om niet mee te doen. Tegelijkertijd voelen ze zich niet voor het karretje gespannen, Wilders heeft ook een sterk verhaal: ‘het gaat om de combinatie van vorm, charisma, uiterlijk, standpunten en onderbouwing daarvan’ (Marchal, 2008: 22).

    Effect media-aandacht

    Een belangrijke rol in veel discussies over Wilders en de media betreft de vermeende effecten van al die aandacht op het electoraat: groeit de aanhang van de PVV dankzij de media? Daarnaast gaat het in die discussies vaak om vragen als: zorgt de ruime aandacht voor de opvattingen van Wilders tot een toename van vreemdelingenhaat, stereotypering van buitenlanders en islamfobie? In vergelijking met onderzoek naar de inhoud van de berichtgeving komt effectenonderzoek er bekaaid vanaf. Er is een handjevol studies beschikbaar, die vooral gaan over politieke communicatie en nauwelijks over maatschappelijke effecten.
    Onderzoek laat zien dat ‘exposure’ belangrijk is voor politici en dat media grotendeels het publieke imago bepalen. Daarbij zijn populistische partijen in het voordeel omdat ze met hun boodschap beter aansluiten bij de selectiecriteria van de media dan mainstream politieke leiders (Bos et al., 2010). Een succesvolle populistische leider weet te scoren met mediagenieke, provocatieve uitspraken zonder aan gezag in te boeten. Uit een panelstudie (Nienhuis, 2010) voor en na de strafvervolging van Wilders bleek dat de uitgebreide berichtgeving samenviel met een toename van het aantal potentiële PVV-stemmers.
    Er is weinig onderzoek naar de effecten op specifieke groepen als de PVV-stemmers of de moslims in Nederland. In één studie komt – terloops – het effect van Wilders’ uitspraken op de politieke agenda aan bod. Korthagen (2010) concludeert na interviews met acht beleidsmakers en analyse van de mediaberichtgeving rond twee affaires dat de harde uitspraken wel degelijk effect op beleid hebben. Het blijft merkwaardig dat er zo weinig effectenonderzoek is gedaan, terwijl de vermeende effecten van al die berichtgeving over Wilders zo’n belangrijke rol spelen in het debat over Wilders.

  • Inhoudelijke en methodische eenzijdigheid

    De belangrijkste conclusie van onze inventarisatie is dat het onderzoek nogal eenzijdig gericht is – ook in vergelijking met eerdere metastudies. Een ‘modale’ studie naar dit onderwerp is een inhoudsanalyse van de berichtgeving in de Volkskrant en De Telegraaf waarbij gebruik gemaakt wordt van framing als theorie. Op het eerste gezicht lijkt dat te komen door de ruime vertegenwoordiging van de masterscripties in het gebruikte onderzoekscorpus. Kennelijk hebben studenten een voorkeur voor een relatief eenvoudig uit te voeren inhoudsanalyse met behulp van LexisNexis. Maar ook bij het ‘echte’ wetenschappelijk onderzoek domineert inhoudsanalyse als methode. In Amerikaanse tijdschriften en het Tijdschrift voor Communicatiewetenschap komt deze methode minder vaak voor (Zwier, Beentjes & Gutteling, 2006), hoewel inhoudsanalyse in Nederland wel dominant is (Brants & Vasterman, 2010). De focus op krantenonderzoek en het zo goed als ontbreken van onderzoek waarbij audiovisuele en nieuwe media centraal staan is opvallend en extremer dan bij vorige metastudies is aangetroffen. Dat beperkt de variatie en de originaliteit in het onderzoek naar Wilders en de media.

    Framingonderzoek heeft duidelijke beperkingen. Veel onderzoek komt niet veel verder dan de constatering dat bepaalde frames al of niet voorkomen in de onderzochte media. Er worden weinig verklaringen gegeven: waarom komen bepaalde frames vaker voor dan andere en wat betekent dat voor de (kwaliteit van de) berichtgeving? En hoe komen die frames dan tot stand in de dagelijkse verslaggeving? Hoe zijn de frames verbonden met de journalistieke werkwijze, het redactiebeleid, de nieuwswaardecriteria (het conflictframe bijvoorbeeld komt altijd voor omdat conflict een belangrijke nieuwswaarde is), de interactie tussen media en bronnen, en de actieve positionering van politici zelf. Is dit zoals Wilders wil overkomen of is dit een door de media gecreëerd beeld?
    Er is nogal wat conceptuele vaagheid bij het definiëren van frames: als de verslaggever een standpunt van Wilders weergeeft in een feitelijk nieuwsbericht reproduceert hij dan altijd het frame van Wilders? Om zicht te krijgen op hoe nieuws en frames tot stand komen, zijn meer onderzoeksmethoden nodig zoals observatie (vrijwel nooit toegepast in journalism studies), interviews (met journalisten en politici), focus groups en surveys (publieksonderzoek). Ook casestudies, waarin een affaire helemaal wordt gereconstrueerd op basis zo veel mogelijk bronnen, zijn zeldzaam.
    Deze conceptuele vaagheid was in feite het uitgangspunt van Entman (1993) toen deze framing in communicatiewetenschappelijk zin op de kaart zette. Hij maakte duidelijk dat framing op vier plaatsen in het communicatieproces zichtbaar is: ‘the communicator, the text, the receiver, and the culture’ (1993: 52). Opvallend is dat vrijwel alle hier onderzochte studies over framing Entman expliciet noemen maar dat slechts één onderdeel (de tekst) onderzocht wordt. Vliegenthart en Van Zoonen (2011) presenteren een eigentijdse analyse van deze problematiek waarbij ze ook ingaan op de conceptuele problemen en het vaak achterwege blijvende onderscheid tussen frames en framing.

    Het onderzoek lijkt door deze inhoudelijke en conceptuele eenzijdigheid op grote afstand van de journalistieke en politieke praktijk te staan. De manier waarop Wilders met de pers omgaat (nieuwsmanagement), de reacties van de journalistiek daarop, de dagelijkse praktijk van verslaggeving over Wilders, de discussies op de redacties, komen allemaal nauwelijks aan bod. Voor al dit onderzoek zijn maar een paar journalisten ondervraagd, laat staan dat Wilders zelf of zijn partijgenoten aan het woord komen (misschien is dat wel geprobeerd, maar ook pogingen daartoe zijn niet aangetroffen). Welke strategieën gebruiken journalisten om te reageren op Wilders manier van werken? Hoe evalueren journalisten achteraf de berichtgeving en de dilemma’s van het mediacircus versus het cordon sanitaire? Wat dat betreft laten de onderzoeken meer vragen open dan ze beantwoorden.


  • Literatuur

  • Altena, J. (2009). Het debat over de dubbele nationaliteit van Aboutaleb en Albayrak. Een inhoudsanalyse van De Telegraaf en De Volkskrant. Master Journalistiek UvA.

  • Awad, I. & Engelbert, J. (2011). Between diversity and pluriformity: The ‘new style’ of Dutch public broadcasting. Manuscript submitted to: K. Horsti, G. Hultén & G. Titley (eds.), Diversity troubles. Public service broadcasting and cultural diversity in Europe. Göteborg: Nordicom.

  • Awwad, T. (2010). Fitna: de film ‘waarin de heilige Koran wordt aangevallen’. Een analyse van de berichtgeving over Geert Wilders’ film Fitna in drie Arabischtalige media. Master Journalistiek UvA.

  • Blok, A. & Melle, J. van (2008). Veel gekker kan het niet worden. Meppel: Schuyt & Co/ Just Publishers.

  • Boehmer, L. (2010). Geert, Geert en nog eens Geert. Een onderzoek naar framing in de berichtgeving over Geert Wilders door de actualiteitenprogramma’s NOVA en Netwerk. Master Media en Journalistiek EUR.

  • Boer, N.C. (2008). Gooien de Media het Politieke Poldermodel op de schop? Een onderzoek naar de aanhang van de PVV. Master Media en Journalistiek EUR.

  • Bos, L. & Van der Brug, W. (2010). Public images of leaders of anti-immigration parties: Perceptions of legitimacy and effectiveness. Party Politics, 4, 1-23.

  • Bos, L., Van der Brug & De Vreese, C.H. (2011). How the Media Shape Perceptions of Right-Wing Populist Leaders. Political Communication, 28, 182–206.

  • Bosland, J. (2010). De waanzin rond Wilders. Psychologie van de polarisatie in Nederland.Amsterdam: Balans.

  • Brants, K. & Vasterman, P. (2010). Journalism studies in Nederland: een inventarisatie.Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 3, 195-214.

  • Bruijn, H. de (2010). Geert Wilders in debat. Over framing en reframing van een politieke boodschap. Den Haag: Lemma.

  • De Landtsheer, C., Kalkhoven, L. & Broen, L. (2011). De beeldspraak van Geert Wilders, een Tsunami over Nederland? Paper gepresenteerd op Etmaal van de Communicatiewetenschap, 24 en 25 januari, Universiteit Enschede.

  • Dekker, M. den (2007). Wilders’ wereld in het nieuws: een onderzoek naar tien jaar berichtgeving over Geert Wilders en zijn politieke partij in de Nederlandse dagbladen. Master Communicatiewetenschap UvA.

  • Driessen, D. & Schafraad, P. (2011). Cartoons: Vermaak of Strategie? Een kwalitatieve inhoudsanalyse naar de manier waarop Belgische en Nederlandse cartoonisten extreemrechts in dagbladen framen. Paper gepresenteerd op Etmaal van de Communicatiewetenschap, 24 en 25 januari, Universiteit Enschede.

  • Entman, R.M. (1993). Framing: Toward Clarification of a Fractured Paradigm. Journal of Communication, 43 (3), 51-58.

  • Fenema, M. (2010). Geert Wilders: tovenaarsleerling. Amsterdam: Prometheus.

  • Genderen, J. van (2011). Van Fatwa tot Fitna. Een onderzoek naar de berichtgeving van NRC Handelsblad over de islam tussen 1995 en 2009. Master Media en Journalistiek EUR.

  • Gloudemans, F. (2010). ‘Wij’ vs. ‘Zij’?: onderzoek naar de representatie van de islam en moslims in Nederlandse dagbladen in de periode rondom de film Fitna. Master Communicatiewetenschap UvA.

  • Hajer, M. & Versteeg, W. (2009). Political Rhetoric in the Netherlands: Reframing Crises in the Media. Washington, DC: Migration Policy Institute.

  • Hers, N. (2009). Wilders & Verdonk onder de loep. Een onderzoek naar de berichtgeving over Wilders en Verdonk in De Telegraaf en de Volkskrant in de periode van april 2008 tot juni 2009.Master Media en Journalistiek EUR.

  • Houtman, D. & Achterberg, P. (2010). De Haagse kaasstolp en de mensen in de samenleving: Populisme en personalisering in de Nederlandse politiek. Sociologie 6, 1, 102-111.

  • Kamp, J. van de (2010). De achterban van de PVV op Hyves: een online thuishaven? Master Media en Journalistiek EUR.

  • Kolen, B. (2009). Politiek en media: een verkennend onderzoek naar taalverruwing in krantenberichten. Master Communicatie- en Informatiewetenschappen UT.

  • Kolsloot, M. (2008). Janmaat en Wilders in de krant: een wereld van verschil? Master Journalistiek RUG.

  • Korthagen, I. (2010). Gouda. De strijd om beleid onder leiding van media. Een onderzoek naar de discursieve strijd die invloed uitoefent op de relatie tussen gebeurtenissen en beleid. Master Research in Public Administration and Organizational Science Universiteit Utrecht.

  • Krause, A. (2010). Geert Wilders im Spiegel seines Weblogs. Freiheitskämpfer oder Hassprediger? Berlijn: Epubli.

  • Krijt, M, Ruigrok, N. (2010). Immigratie: een onzichtbare kracht voor de PVV. Amsterdam: Nederlandse Nieuwsmonitor.

  • Kuitenbrouwer, J. (2010). De woorden van Wilders. Amsterdam: De Bezige Bij.

  • Leenheer, R., Heuvelman, A. & Ben Allouch, S. (2011). The Wilders Divide: Judgment in Dutch Politics. Paper gepresenteerd op Etmaal van de Communicatiewetenschap, 24 en 25 januari, Universiteit Enschede.

  • Likoglu, H. (2008). De beeldvorming van de Nederlandse politiek in de buitenlandse media en de bijdrage van Geert Wilders op deze beeldvorming. Master Communicatiewetenschap UT.

  • Marchal M. (2008). De populist in de pers; Een verkennend onderzoek naar de afwegingen van parlementair verslaggevers bij berichtgeving over Geert Wilders. Master Journalistiek UvA.

  • Mulder, N. (2009). Knettergekke ministers en ruggengraten van slagroom. Het gebruik van emotieopwekkende retorische middelen door Geert Wilders. Master Letteren UU.

  • Nienhuis, A. (2010). Strafvervolging Wilders: winst of verlies? De invloed van strafvervolging politicus voor zijn uitspraken op kiezers. Master Communicatiewetenschap UvA.

  • Nokes, D. & Lagerwerf, L. (2011). Onbewust taalgebruik van Wilders wijkt niet af van andere politici – het is zijn welbewuste taalgebruik. Paper gepresenteerd op Etmaal van de Communicatiewetenschap, 24 en 25 januari, Universiteit Enschede.

  • Opgenhaffen, M., d’Haenens, L. & Corten, M. (2011). Journalistiek in Vlaanderen. Afstemming tussen praktijk, opleiding en onderzoek, Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 39, 3, 65-89.

  • Otto, R. (2009). De Politiek van Nu. Hoe Jan Peter Balkenende en Geert Wilders gebruik maken van media en emoties tijdens de Tweede Kamer verkiezingen in 2006. Master Media en cultuur UvA.

  • Pas, D. van der (2009). The ‘charisma hypothesis’: A canonical explanation for right‐wing populist success put to the test. Master Social Sciences UVA.

  • Pels, D. (2007). Het glazen huis van de democratie. Justitiële verkenningen, 33 (2), 9-19.

  • Pol, A. van der (2008). Angstcultuur en media. De representatie van angst over Fitna in het NOS Journaal. Master Letteren UU.

  • Publistat Mediaonderzoek (2008). Onderzoek naar de media-aandacht voor Fitna. 27 november 2007 t/m 9 april 2008. Amsterdam: Publistat.

  • Rosing, L.A. (2011). Vrijheidsstrijder of racist? Een krantenonderzoek naar de framing van Geert Wilders in de Volkskrant, De Telegraaf en Trouw. Master Journalistiek RUG.

  • Rossem, M. van (2010). Waarom is de burger boos? Amsterdam: Nieuw Amsterdam.

  • Schaper, J. & Ruigrok, N. (2010). Het Mediapodium van Wilders. Amsterdam: Nederlandse Nieuwsmonitor.

  • Scholten, O., Ruigrok, N., Krijt, M., Schaper, J. & Paanakker, H. (2008). Fitna en de media. Een onderzoek naar aandacht en rolpatronen. Amsterdam: Nederlandse Nieuwsmonitor.

  • Schouwenaar, A.J. (2008). Crisiscommunicatie op niveau. Een case-study naar crisiscommunicatie binnen het openbaar bestuur. Master Communicatie, beleid en management UU.

  • SPOT (2010). Alles over Tijd. Tijdbestedingsonderzoek 2010. Amstelveen: Spot.

  • Straathof, M. (2010), Het ‘mediacircus’ met Geert Wilders naar Londen. Master Journalistiek UvA.

  • Talha, A.A. ben (2009). Het effect van Geert Wilders op moslimjongeren: een onderzoek naar de effecten van het verscherpte integratiedebat op het dagelijks leven van moslimjongeren. Master Sociologie UvA.

  • Tillie, J. (2009). Gedeeld land: Het multiculturele ongemak van Nederland. Amsterdam: Meulenhoff.

  • Touw, M. (2008). Fitna: de anticlimax. De culminatiefase van de mediahype bij de nieuws- en actualiteitenprogramma’s van de publieke omroep. Master Media en Cultuur UvA.

  • Van Zoonen L., Mihelj, S. & Vis, F. (in druk). YouTube interactions between agonism, antagonism and dialogue: video responses to the anti-Islam film Fitna. New Media and Society.

  • Van Zoonen, L., Müller, F. and F. Hirzalla (2009). De slag om Fitna. In M. Aarts & M. van der Haak (eds.). Popvirus: popularization of religion and culture. Amsterdam: Aksant Publishers.

  • Van Zoonen, L., Vis, F. & Mihelj, S. (2010). Performing citizenship on YouTube: activism, satire and online debate around the anti-Islam video Fitna. Critical Discourse Studies, 7(4), 249-262.

  • Vis, F., Van Zoonen, L. & Mihelj, S. (2011). Women responding to the anti-Islam film Fitna: voices and acts of citizenship on YouTube. Feminist Review 97, 110-129.

  • Vlaming, A., (2010). Terrorist of cultuurbarbaar? Een vergelijkend onderzoek naar het taalgebruik rondom de Islam tussen de PVV en het Vlaams Belang. Master Politicologie UVA.

  • Vliegenthart, R. & van Zoonen, L. (2011). Power to the frame: Bringing sociology back to frame analysis. European Journal of Communication, 26 (2 ), 101-115. doi: 10.1177/0267323111404838

  • Vlielander, S. (2009). Wilders: typisch Fortuyn? Typeringen van Pim Fortuyn en Geert Wilders in de Nederlandse pers. Media en Journalistiek EUR.

  • Vossen, K. (2010). Populism in the Netherlands after Fortuyn: Rita Verdonk and Geert Wilders Compared. Perspectives on European Politics and Society, 11, 1, 22-38.

  • Wierenga, Q. (2010) Geert Wilders; eenzaam naar de negen zetels. Master Journalistiek UvA.

  • Zijderveld, A.C. (2009). Populisme als politiek drijfzand. Amsterdam: Cossee BV.

  • Zwart, J. (2009). ‘Fitna was een splijtzwam’. Onderzoek naar de berichtgeving over Fitna door Nova. Master Journalistiek UvA.

  • Zwier, S., Beentjes H. & Gutteling, J. (2006). Communicatiewetenschappelijk onderzoek in de afgelopen 15 jaar: aard en positie. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 34, 3, 220-231.