Recensie van Jan Blokker, Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek. Gepubliceerd in NRC Handelsblad en nrc.next op 29 januari 2010.
De dagbladjournalistiek heeft het de afgelopen jaren zwaar voor de kiezen gekregen: structureel dalende oplages, een ingestorte advertentiemarkt, de concurrentie van gratis kranten en de opmars van internet met nog veel meer gratis nieuws. Ter beschikking gesteld door diezelfde dagbladen, daartoe geïnspireerd door internetprofeten die voorspelden dat de media anders de boot van de internetrevolutie helemaal zouden missen. Bovendien kwam de journalistiek in het afgelopen decennium ook inhoudelijk zwaar onder vuur te liggen: het contact met wat er werkelijke speelde in de samenleving zou in de ivoren torens verloren zijn gegaan en toen Pim Fortuyn daar op wees, werd hij eerst gedemoniseerd door de media en vervolgens vermoord voor een dierenactivist.
Volgens de digitale voorhoede was de economische crisis waar de journalistiek in was beland een direct gevolg van een gebrek aan inhoudelijke vernieuwing: objectiviteit bestond niet meer en nieuws moest voortaan in dialoog met de burger tot stand komen, want die kon, gewapend met zijn mobieltje, zijn bevindingen meteen uploaden naar YouTube. Bovendien had de postmoderne nieuwsconsument ook meer behoefte aan ‘ervaringen’ dan aan zogenaamde maatschappelijk relevant ‘nieuws’ dat ook nog pretendeerde gebaseerd te zijn op zoiets als waarheidsvinding.
In zijn boek ‘Journalisten houden niet van journalistiek’ analyseert next-columnist en NRC recensent Jan Blokker deze crisis vanuit een breder pershistorisch perspectief. De centrale stelling in zijn boek is dat het gaat niet om een dagbladcrisis maar om een journalistencrisis. De reactie van de Nederlandse journalistiek is net als bij eerdere uitdagingen in de persgeschiedenis “eerder bang dan strijdbaar, eerder tot capitulatie geneigd dan tot competitie, eerder nederig dan hooghartig.” Dat was zo bij het begin van de bezetting, bij de doorbraak van de televisie, bij de komst van de commerciële zenders en nu weer bij de overrompelende opmars van internet. Met dit verschil dat journalisten zich nu voor het eerst gingen afvragen of ze niet eigenlijk een heel ander vak moesten gaan leren.
In alle onzekerheid, verwarring en paniek viel de journalistiek ten prooi aan de digitale nieuwlichters die het einde van de journalistiek voorspelden in een gedemocratiseerd speelveld. Steen des aanstoots voor Blokker is de houding van het Genootschap van hoofdredacteuren, meer specifiek de man die acht jaar lang voorzitter was, Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Broertjes. In plaats van op te komen voor ‘zijn’ mensen zette hij ieder jaar weer een stapje verder in de richting van de critici die vonden dat de klassieke journalistieke principes van een onbevooroordeelde en onafhankelijke waarheidsvinding wel op de helling konden. Blokker komt op voor het vak dat op die principes gebaseerd is en dat niet bedreigd wordt door internet: “er is niets fataals aan internet.”
Het boek is een mengeling van kritische beschouwingen, persoonlijke memoires en pershistorische hoofdstukken (deels eerder gepubliceerd) met als leidraad de vraag waar die neiging tot capitulatie toch vandaan komt. Een van de verklaringen is dat in Nederland meningen altijd veel belangrijker werden gevonden dan de feiten. Decennialang verkeerde de journalistiek in de greep van de zuilen die de dagbladen (en later de omroep) inschakelden om de leer te verkondigen en de kudde bij elkaar te houden. De journalistiek als herdershond voor de achterban in plaats van waakhond van de democratie. Met enig dedain werd er neergekeken, ook binnen de beroepsgroep, op de gewone inktkoelies en persmuskieten die op nieuws uitwaren, het ging om macht, om invloed, om een voet tussen de deur van de Tweede Kamer. Dat was het ideaalbeeld voor de Nederlandse journalistiek.
Door die ‘opvattingencultuur’ heeft de journalistiek op cruciale momenten kansen gemist om zich te bevrijden: na de afschaffing van het zogenaamd dagbladzegel in 1869, tijdens de doorbraakperiode na de oorlog (met als uitzondering Het Parool) en tegen het eind van de jaren zestig toen de zuilen desintegreerden. Altijd ging het de kranten en dus ook de journalisten “meer om een gewenste, nastrevenswaardige, dan om een bestaande werkelijkheid.” Dat blijkt ook uit de huidige plaag van opiniestukken en columnisten waar de krant aan ten onder gaat omdat die meningen de feiten overwoekeren.
Het is een tikkeltje ironisch dat uitgerekend Jan Blokker, de man van de meningen, bijna een halve eeuw columnist en een belangrijke opinieleider in de journalistiek (eindredacteur tijdens de roerige jaren zeventig bij de VPRO televisie, adjunct-hoofdredacteur in de linkse jaren tachtig bij de Volkskrant en later nog hoogleraar Persgeschiedenis in Rotterdam) een lans breekt voor de eenvoudige verslaggever die erop uittrekt om de feiten te verzamelen of, zoals Blokker dat formuleert, ze te veroveren op een vijand die ze niet af wil staan. Zijn antwoord op de internetprofeten, hoofdredacteuren en andere meelopers die geen vertrouwen meer hebben in die journalistiek is scherp en doeltreffend, maar de onderbouwing van de centrale these dat de Nederlandse journalistiek altijd al snel de hand in de ring gooide is niet sterk. De journalistiek heeft zich wel degelijk op allerlei momenten in de historie geëmancipeerd en zich losgemaakt van knellende keurslijven, zoals dat bijvoorbeeld gebeurde na de ontzuiling.
Het is jammer dat Blokker geen memoires besteed aan zijn periode bij de VPRO toen de dominees met lede ogen moesten aanzien hoe journalisten en documentairemakers onder zijn leiding de macht overnamen. Ook ziet hij de sterke opkomst van de onderzoeksjournalistiek – geen meningen maar onthullingen– in de afgelopen tien jaar volledig over het hoofd. De Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) telt meer dan 500 leden, organiseert bijeenkomsten over onderzoeksmethoden en publiceert jaarboeken met selecties van het beste speur- en graafwerk. Precies het soort werk dat Blokker graag zou zien. Het eerste decennium van de 21e eeuw is dus niet helemaal, zoals hij in de slotalinea’s schrijft, verloren gegaan aan angst en vrees en er zijn nog wel degelijk gemotiveerde journalisten die liefde voor het vak hebben. Het wordt wel tijd dat zij meer van zich afbijten als er weer eens valse profeten langskomen op de redacties. Dit aangenaam geschreven, persoonlijke boek laat zich lezen als één grote oproep daartoe.