woensdag 26 mei 2021

Gendertransities: hoezo mogen de media daar niet kritisch over berichten? Evaluaties van de reacties deel 2

 In Transjongeren lopen gevaar als debat ongefundeerd gevoerd wordt (NRC 20 mei 2021) bekritiseren Marte Hoogenboom en Tammie Schoots mijn opiniestuk waarin ik betoog dat de media aandacht moeten besteden aan de problemen en controverses die (internationaal) spelen in de wereld van de gendertransities. En dat de angst voor beschuldigingen van transfobie geen reden is om dat niet te doen. 

    Toen ik het artikel schreef, wist ik nog niet hoe heftig die beschuldigingen van transfobie zouden worden op Twitter. Ik heb vaak Twitterstorms geanalyseerd – het woord komt voor in de titel van mijn boek uit 2018 (From Mediahype to Twitterstorm), maar het is een bijzondere ervaring om zelf het middelpunt te zijn van een golf van tweets die ruim een week duurde. 

    Volgens de auteurs hadden de twitteraars “een hele kluif aan het aanwijzen van alle  onjuistheden en verdraaiingen in het stuk.” Daar was ik niet van onder de indruk, want mijn artikel was juist gebaseerd op een hele reeks aan wetenschappelijke bronnen en rapporten, veelal van de genderklinieken zelf. NRC zal overigens niet vaak een opiniestuk ontvangen met meer dan 20 voetnoten

    Het is dan ook opvallend dat de critici met grote toewijding al die onderzoeken onschadelijk proberen te maken, dan wel uitleggen dat ik ze verkeerd heb geïnterpreteerd. Daarbij maken ze zich schuldig aan cherry picking, onderzoeken die niet passen in hun denkbeelden worden gediskwalificeerd, andere die dat wel doen, worden juist aangeprezen. 

    Een goed voorbeeld is het onderzoek van Lisa Littman uit 2018 onder 200 ouders over de in hun ogen plots opduikende genderdysforie bij hun kinderen. Daar bleek uit dat er aanwijzingen waren voor social contagion, hetzij via social media, hetzij via peer groups. Marte Hoogenboom en Tammie Schoots stellen dat deze “claim allang en breed is verworpen.” 

    Dat is niet zo, het artikel staat nog steeds -in gereviseerde versie, maar zonder af te dingen op de conclusies- op de website van Plos One, heeft ook veel bijval gekregen en is ondanks de felle aanvallen van transgender activisten niet teruggetrokken. Wel raakte Littman haar baan kwijt omdat de activisten haar werkgever onder druk hebben gezet met de beschuldiging dat het onderzoek “harmfull” was voor transjongeren. 

    Het is de vraag waarom de vraag naar sociale besmetting taboe is, waarom zouden de wetenschapsredacties van NRC of de Volkskrant daar niet eens een kritisch artikel aan mogen wijden?


    De verklaring is natuurlijk dat sociale besmetting niet past in het beeld dat kinderen met genderdysforie “in het verkeerde lichaam geboren zijn” en dat ook van jongs af aan uitdragen in gedrag, spel, kleding, voorkeuren, etc. Dit zijn overigens de criteria die volgens DSM V gelden voor de diagnose voor gender dysphoria. 

    Tienermeisjes die plots ontdekken dat ze genderdysforie hebben, passen niet in dat klassieke beeld van transkinderen en dus mag er volgens Hoogenboom en Schoots niet over gesproken worden. Niet door wetenschappers en ook niet door de media. Maar ze realiseren zich niet dat de journalistieke media de opdracht hebben om kritisch, betrouwbaar en onafhankelijk te berichten over relevante maatschappelijke ontwikkelingen. En dit is een belangrijke ontwikkeling waar ook de behandelaars in de genderklinieken zich het hoofd over breken. Om nog maar niet te spreken over de ouders van die kinderen die zich bij die klinieken aanmelden. 

    Maar het belangrijkste punt is natuurlijk dat de plots opduikende dysforie in strijd is met de klassieke theorie dat het gevoel in het verkeerde lichaam te zitten een aangeboren en onveranderlijk gegeven is en niet iets anders.  

    Verder zou ik volgens de auteurs gezegd hebben dat die “jongeren in werkelijkheid niet transgender, maar autistisch zouden zijn” maar dat staat er helemaal niet, ik wijs er alleen op dat voor die zgn. comorbititeit een verklaring moet komen: heeft dat iets te maken met de grote toename van meisjes? 

    Dan schrijven Hoogenboom en Schoots dat ik dankzij uitvoerig voorwerk “te weten (ben) gekomen dat er mensen bestaan die in transitie gaan en daar spijt van krijgen.” Maar daar staat helemaal niets over in mijn artikel wel stel ik dat het merkwaardig is dat er in de Nederlandse media geen aandacht is geweest voor de geruchtmakende Tavistock rechtszaak, mede aangespannen door iemand die de kliniek ervan beschuldigt dat deze te snel voor haar tot transitie heeft besloten. Verder zeg ik helemaal niet over de zogenaamde ‘desisters’. 

    Hoogenboom en Schoots vinden dat mijn stuk voeding is voor “aanvallen op transgender personen,” omdat ik “insinuaties op tafel (leg) die de autonomie van een uiterst kwetsbare groep in twijfel trekken.”

    Maar ik insinueer niks, ik trek nergens de autonomie van wie dan ook in twijfel, ik ben duidelijk in mijn vraagstelling die ik onderbouw met wetenschappelijke publicaties, zonder te cherry picken. Ik heb geen opvattingen over de genderdysforie diagnose, of over puberteitsremmers en hormoonbehandelingen voor kinderen, maar ik vind wel dat de media over die internationale controverse kritisch moeten berichten. 

    Als een kliniek in Zweden stopt met die behandelingen dan is het voor ouders en kinderen in Nederland van belang om daar goed over geïnformeerd te worden. De auteurs zijn bang dat ze met hun reactie deze discussies “salonfähig” te maken en daar willen zij zich niet voor lenen. 

    Maar wat willen ze dan? Dat de media er nooit over berichten? Of alleen op zo’n manier dat het past in de theorie van Hoogenboom en Schoots? Dat alleen mensen aan het woord mogen komen die het met hen eens zijn? Dat de media geen onderzoek mogen doen naar de genderklinieken, naar de behandelingen met puberteitsremmers en hormonen voor jonge kinderen of naar discriminatie van transgender personen? Ik hoop dat dat onderzoek er komt de komende maanden.