maandag 8 februari 1988

Incest en de media

Peter Vasterman .

Gepubliceerd in Reporter van februari 1988

Al jaren is incest nieuws. Welke beeldvorming heeft die aandacht opgeleverd? De toonzetting in de berichtgeving, de immer stijgende cijfers en de selectieve waarneming. Een analyse van vijf jaar incest-berichtgeving.

Incest is nieuws. Niet omdat incest nieuw is, of omdat incest de laatste jaren toeneemt , maar omdat het taboe rond seksuele kindermishandeling is doorbroken. Slachtoffers van incest die zich in 1982 organiseerden in de Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling binnen het Gezin (V.S.K.) wilden niet langer zwijgen en hebben er een belangrijk maatschappelijk issue van gemaakt.
De media hebben bij de afbraak van 'het laatste taboe' een belangrijke rol gespeeld. Er zijn tientallen praatprogramma's, films en documentaires aan gewijd, terwijl ook de dag- en weekbladen pagina's vulden met verhalen van slachtoffers ,deskundigen en onderzoekers. Over het algemeen krijgen de media veel lof toegezwaaid bij het slechten van een dergelijk taboe: dankzij de publiciteit rond incest zijn veel vrouwen naar buiten gekomen met hun ervaringen en is de ernst van het probleem pas goed duidelijk geworden.
Maar welke beeldvorming heeft inmiddels plaatsgevonden rond incest? En draagt die beeldvorming wel bij tot een realistische beoordeling van de maatschappelijke omvang van het probleem? Hoe komt het dat incest zo lang nieuws blijft? En: welke mensen hebben invloed op de definities, de invalshoeken en de toon van de berichtgeving?
Uit een analyse van de berichtgeving in kranten en tijdschriften vanaf 1982 tot en met februari 1988 (1) blijkt dat de media één duidelijke boodschap doorgeven : incest komt heel veel voor én is zeer ernstig of heeft ernstige traumatiserende effecten. In veel artikelen over dit onderwerp staan cijfers over hoeveel vrouwen in Nederland slachtoffer zijn van incest, doorgaans geschat op zo'n 10 procent . Vervolgens lezen we over de persoonlijke ervaringen van vrouwen en de artikelen besluiten doorgaans met enkele citaten van deskundigen. Juist die combinatie van ervaringsverhalen die vrijwel zonder uitzondering zeer ernstige gebeurtenissen weergeven (verkrachting, langdurig misbruik, etc.) en een hoog percentage leidt tot deze beeldvorming. Maar hoe betrouwbaar zijn de gepubliceerde cijfers en belangrijker nog: wat betekenen ze eigenlijk?
Gegoochel 
Het aantal vrouwen dat met incest maken heeft gehad varieert sterk in de berichtgeving door de jaren heen: er is sprake van 1.5 , 3. 5, 7, 10, 12.5, en 15 procent, terwijl soms zelfs sprake is van 62 procent, (zie overzichtstabel). Het cijfer 1 op de 10 komt in de knipsels het meeste voor, hoewel opvallend is dat het cijfer na een aanvankelijke daling van 1 op 6 naar 1 op 20 de neiging heeft om weer te stijgen en in 1987 te blijven hangen op 1 op 8.
In al die artikelen is sprake van de meest uiteenlopende omschrijvingen: het gaat bijvoorbeeld om seksuele handelingen, onvrijwillige incest, seksueel contact, seksuele avances, gedwongen geslachtsgemeenschap, seksueel geweld, verkrachting, incestueuze contacten, seksuele initiatieven van naaste verwanten, seksueel misbruik, seksuele mishandeling, incestueuze ervaringen, enige vorm van seksuele mishandeling, in meer of mindere mate seksueel misbruikt, etc.. Voor de krantelezer moet het gegoochel met cijfers en definities een uiterst verwarrend zaak zijn : een op de tien vrouwen is er wellicht ooit slachtoffer van geweest, maar van wat dan eigenlijk? En neemt incest nu toe, of worden de definities breder?
Bovendien is in de meeste artikelen onduidelijk waar die cijfers nu eigenlijk op gebaseerd zijn, op onderzoek ja, maar welk onderzoek? Hoe betrouwbaar waren de uitkomsten ervan? Mocht de onderzoeker op basis van zijn steekproef wel generaliseren naar de totale populatie van vrouwen?
Wie de knipsels doorbladert zal merken dat de cijfers in de berichtgeving een eigen leven zijn gaan leiden, terwijl het oorspronkelijke onderzoek nauwelijks representatief was of expliciet genoeg in de gehanteerde definities.
In de Volkskrant van 7 mei 1983 bijvoorbeeld probeert Jos Frenken, hoogleraar seksuologie in Leiden en onderzoeker van het NISSO, de cijfers te interpreteren van een onderzoek waarin incest-vragen waren opgenomen. Daarbij ging het om een niet-representatieve steekproef van 257 mannen en 272 vrouwen, waarbij zeven procent van de in de steekproef ondervraagde vrouwen in hun jeugd is geconfronteerd met incestueuze contacten. In absolute getallen uitgedrukt: 38 gevallen, waarbij het in drie gevallen (1.1 procent) ging om geslachtsgemeenschap . 'Als we zouden mogen generaliseren' , schrijft Frenken, 'van deze willekeurige steekproef naar de totale populatie van vrouwen van 20-55 jaar (2.340.000) dan zouden 7 procent of ongeveer 160.000 vrouwen in hun jeugd seksuele contacten met een gezinslid hebben gehad van wie ruim 25.000 gedwongen geslachtsgemeenschap hebben ervaren.'
Hoewel Frenken met de nodige voorzichtigheid generaliseert naar de totale populatie , kan hij daarmee niet verhinderen dat vooral die absolute cijfers in de pers blijven opduiken. Zo schrijft het Algemeen Dagblad een maand later in de lead bij een achtergrondverhaal: 'In Nederland hebben 160.000 vrouwen van 20 tot 25 jaar (dat moet 55 jaar zijn, PV) als kind seksuele contacten gehad met hun vader, oudere broer of stiefvader. Ruim 25.000 van hen werden ertoe gedwongen, zo blijkt uit een onderzoek van het NISSO.' Dat het cijfer van 25.000 gebaseerd is op drie respondenten uit de steekproef -een aantal waarmee je statistisch gezien nog niet eens mag percenteren- doet dan niet meer ter zake.
Een op de duizend
Het probleem in die eerste jaren van de publiciteit rond incest isdat er geen betrouwbaar, representatief onderzoek beschikbaar is over de mate waarin vrouwen het slachtoffer worden van seksueel misbruik. Vandaar dat iedereen moet terugvallen op Amerikaanse cijfers, die ook al niet uitblinken door representativiteit of helderedefinities. De hoge cijfers van 1 op 6 in de beginperiode zijn dan ook terug te voeren op Amerikaanse onderzoek.
In 1985 publiceerde de psychologe Nel Draijer van de Universiteit van Amsterdam haar vooronderzoek 'De omgekeerde wereld' , waarin zij het beschikbare Amerikaanse en Nederlandse onderzoek naar waarde probeert te schatten. Haar conclusies liegen er niet om: de grote verschillen in de gegevens over de omvang van seksueel misbruik zijn te verklaren vanuit uiteenlopende definities van misbruik, verschillen in methoden en technieken, de uitermate hoge non-reponse bij dit soort onderzoek (soms zelfs van 50 procent) en de nadelen van retrospectief onderzoek (mensen hebben gekleurde herinneringen of verdringen gebeurtenissen). Bovendien zijn 'de Nederlandse steekproeven te klein om landelijk generaliseerbare uitspraken te kunnen doen.' Draijer schat op basis van het beschikbare onderzoek dat seksueel misbruik (ooit gedurende hun jeugd)bij meisjes ongeveer tussen de 5 procent en de 16 procent voorkomt en rond de 1,5 procent bij de jongens. (2) In de berichtgeving blijft de voorzichtige schatting van 1 op de 20 vervolgens enige tijd terugkeren, maar in1986 en vooral in 1987 kiezen steeds meer journalisten voor 1 op de 8 zoals in De Telegraaf van 29 november 1986 of in de Volkskrant van 8 augustus 1987. De Telegraaf neemt in het artikel alvast een voorschot op het representatieve onderzoek met 1054 respondenten van Nel Draijer naar seksueel geweld binnen het gezin dat voorjaar '88 zal verschijnen. Zij ontkent de bron van dat nieuws te zijn: 'Ik heb met het Ministerie van Sociale Zaken afgesproken dat ik niet voortijdig, voor publikatie van het onderzoek naar buiten zal komen met de resultaten ervan en daar hou ik me aan. Maar wat mij fascineert is de vraag waarom mensen denken door één getal iets te weten. Waarom het getal een indicatie voor ernst is geworden? In mijn onderzoek komt bijvoorbeeld een vrouw voor die een keer toen ze zes was is verkracht door een oom, dat is één op de duizend, ik vind dat al meer dan genoeg, als je die ellende de rest van haar leven ziet. Het is veel interessanter om te weten hoe mensen dat verwerken of niet.'
Opmerkelijk in de manier waarop journalisten met onderzoeksgegevens omspringen is het feit dat zij vaak geen onderscheid maken tussen het aantal meisjes die nu op dit moment (of dit jaar) slachtoffer zijn van seksueel geweld (incidentie)en het aantal vrouwen dat ooit in hun leven incest-ervaringen heeft meegemaakt(prevalentie). De cijfers uit het steekproefonderzoek hebben altijd betrekking op het laatste: zij geven een beeld van de mate waarin vrouwen ooit in hunjeugd het slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik. Om een indruk te krijgen van de actuele situatie is veel moeilijker: het aantal meldingen bij justitie, politie of hulpverlening zegt nog maar weinig over het werkelijke aantal gevallen in een bepaald tijdsbestek. Toch kunnen journalisten de verleiding niet weerstaan om vanuit de prevalentie-cijfers de onjuiste stap te zetten naar incidentie. De Telegraaf: 'Een op de tien meisjes wordt binnen het gezin misbruikt. Wat betekent dat in een straat of een flatgebouw? Veel meisjes van nog maar drie of vier jaar. Ook van twee jaar en jonger. Baby's zijn geen uitzondering meer.' (29-11-86). Jos Frenken: 'Van die 10 procent vrouwen die het slachtoffer zijn van incest hebben vier op die tien een keer iets meegemaakt, drie op de tien hebben twee tot vijf keer iets meegemaakt en de rest heeft dan frequenter dan 5 keer ongewenste handelingen meegemaakt. I n meerderheid heeft men lichte, oppervlakkige (boven de kleren), ongewenste intimiteiten meegemaakt binnen het gezin of de familie. Bij een minderheid gaat dat verder, zijn het strelingen onder de kleren en bij een nog veel kleiner gedeelte gaat het om geslachtsgemeenschap, gedwongen masturbatie of genitaal contact. Die laatste categorie schat ik op een half of een kwart procent van de vrouwen. Deze omschrijving is nauwkeuriger; dan relativeer je ook zonder de ernst teniet te doen. Ik vindt een half procent ook al veel te veel. Het zou beter zijn om de term 'ongewenste intimiteiten binnen het gezin' in te voeren en incest te reserveren voor de ernstige zaken.'
Percenteren ontoelaatbaar
Ook bij het in oktober 1987 gepubliceerde onderzoek van Jos Frenken en Bram van Stolk naar hulpverlening en incestslachtoffers duiken inde pers dezelfde 'fouten' op. De berichtgeving over dit onderzoek onder 130 hulpverleners en 50 incestslachtoffers die ervaringen hebben gehad met hulpverlening wordt gedomineerd door een cijfer: 10 procent van de slachtoffers van incest is seksueel misbruikt door de ingeschakelde hulpverlener . Die 10 procent waar iedereen het bericht aan ophangt, is gebaseerd op een absoluut aantal van vijf vrouwen uit een niet representatieve steekproef (deze respondenten hebben zichzelf aangemeld na het lezen van twee artikelen in De Telegraaf), zodat percenteren ontoelaatbaar is. In de meeste kranten is overigens sprake van 'seksueel misbruik door de hulpverlener', terwijl slechts een enkel blad zoals NRC Handelsblad de volledige omschrijving uit het persbericht overneemt met de toevoeging 'ofgeconfronteerd met pogingen daartoe'. Opmerkelijk genoeg komt het cijfer 10procent niet voor in het persbericht van het NISSO over het onderzoek, maar wel in het boek dat Frenken en Van Stolk naar aanleiding van het onderzoek hebben geschreven. En ook in dit geval projecteren journalisten de percentages op de actuele situatie zoals in Viva, het blad dat vorig jaar een actie voerde om geld te verzamelen ten behoeve van het incestopvanghuis in Groningen: 'Uit het onderzoek van het NISSO bleek, dat incest na melding vaak gewoon doorgaat. En dat tien procent van de meisje door de hulpverleners opnieuw seksueel wordt misbruikt.' De onderzoekers zelf over de betekenis van hun bevindingen: 'Een deel van hun ervaringen (van de 50 vrouwen pv) had dus betrekking op een tijd waarin de openbare incestdiscussie nog niet of pas op gang gekomen was en waarin de hulpverleners naar alle waarschijnlijkheid ook minder voor het onderwerp "gesensibiliseerd" waren.' (3) Maar wie kan zulke nuances aanbrengen in een nieuwsbericht, Journaal-item of weekbladverhaal?
Golf incest in Groningen
Uiteraard hebben onderzoekers op dit terrein de verantwoordelijkheid om de resultaten van hun onderzoeken betrouwbaar weer te geven en daar schort het af en toe ook aan, zeker wanneer er belangen in het geding zijn zoals het verwerven van subsidies voor nieuwe hulpverlenings- of onderzoeksprojecten. Een goed voorbeeld daarvan is de publicatie van een notitie over de Groningse hulpverlening aan slachtoffers van seksuele kindermishandeling, geschreven door ambtenaren en hulpverleners. Deze notitie haalde De Telegraaf onder de veelzeggende kop: 'Golf van incest in Groningen': 'Vijftien procent van de meisjes in de provincie Groningen is langdurig slachtoffer van incest.' En ook de Volkskrant neemt de zaak hoog op getuige het artikel (18-12-87) met de forse kop: 'Seksuele mishandeling bij kinderen onderschat'. 'Percentage ligt veel hoger dan gedacht.' De argeloze lezer krijgt eerst te horen dat 'het aantal kinderen in de leeftijd van drie tot tien jaar dat het slachtoffer is van seksuele mishandeling, veel hoger ligt dan tot voor kort werd aangenomen . In een provincie als Groningen met rond de 560 duizend inwoners, hebben tussen de 3800 en 11.300 meisjes te maken met enige vorm van seksuele mishandeling.' Als men van de schrik bekomen is en meer wil lezen over het belangrijke onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt krijgt men te horen: 'Deze getallen komen voort uit de ervaring van wetenschappers en hulpverleners dat 5 tot 15 procent van alle meisjes met seksuele mishandeling te maken krijgt. Exacte getallen zijn er niet, omdat de registratie van seksuele kindermishandeling -een ruimer begrip dan alleen incest- nog uiterst gebrekkig is.' Waaruit blijkt dat de voorzichtige conclusies uit het vooronderzoek van Nel Draijer uit 1985 opnieuw zijn afgestoft en geprojecteerd op de absolute aantallen van de provincie Groningen . Reactie Frenken: 'dat is absoluut ontoelaatbaar en demagogisch'. Het lijkt meer op een zorgvuldige uitgekiende publiciteitscampagne van de Groningse hulpverleners dan op nieuws dat in landelijke dagbladen thuishoort.
een primeur
Blijkbaar is de fixatie bij de journalistiek op het getal zo enorm dat ieder signaal in die richting veel aandacht krijgt. Wanneer Frenken en Draijer lezingen houden tijdens een studie-conferentie in december '87 in Noordwijkerhout halen weer opnieuw speculaties over het cijfer de pers. Trouw en Volkskrant berichten allebei dat 'eerdere conclusies dat bijna 15 procent van de vrouwen in zware of lichte mate is misbruikt door iemand in de familie, in dit onderzoek (dat van Nel Draijer,pv) lijkt te worden bevestigd. Van de vrouwen zou 1 tot 3 procent door vader of stiefvader zijn verkracht.' En dat is nieuws, dat is welhaast een primeur! Maar dat het onderzoek van Nel Draijer er juist op gericht is om precies te onderzoek WAT er dan precies gebeurt bij dat veronderstelde misbruik, is verslaggever Jeroen Trommelen ontgaan. Een hoogtepunt wat de cijfers betreft ,maar een waar dieptepunt in de stoelendans rond het getal duikt in januari 1988 in de Volkskrant op. 'Helft van de vrouwen als kind misbruikt', schrijft verslaggeefster Margot Minjon naar aanleiding van een lezing van de Amerikaan Prof. D. Finkelhor, die op basis enkele onderzoeken aangeeft dat 'ruwweg de helft van de vrouwen seksueel misbruik rapporteert.' Margot Minjon: 'Toen ik Finkelhor vroeg wat hij dan bedoelde met misbruik , zei hij alleen maar "all kinds of sexual abuse". En als hij daar onderzoek naar heeft gedaan, dan kun je zulke cijfers in een nieuwsverhaal toch gewoon melden'. Nel Draijer, die naar aanleiding van dit bericht een ingezonden brief schreef ('bericht over seksueel geweld opgeblazen') :' De verantwoordelijkheid ligt voor een deel ook bij de onderzoekers, die zouden voorzichtiger moeten zijn bij de presentatie van dergelijke gegevens. Zo'n Finkelhor is er toch op uit om de zaak enigszins op te blazen. Bovendien is Amerika niet zo'n liberaal land, daar noemen ze alle sex van kinderen met iemand die vijf jaar ouder is "misbruik", dat doe ik in mijn onderzoek niet, daarin is ook aandacht voor "gewenste" contacten.'
Verkrachtingen
Hanteren onderzoekers vaak brede definities van seksueel misbruik, in de verhalen in dag- en weekbladen lezen we vrijwel uitsluitend over de ervaringen van vrouwen die ernstig en vaak langdurig seksueel misbruikt zijn. In de berichtgeving vanaf 1983 zijn ruim dertig verhalen -en daarbij gaat het vaak om paginagrote achtergrondverhalen- te vinden waarin vrouwen zeer expliciet uitleggen welke vormen van seksueel geweld zij binnen het gezin hebben meegemaakt. (Soms vertellen deskundigen uitgebreid wat hun cliëntes is overkomen). Daarbij gaat het om gebeurtenissen als verkrachtingen (doorgaans niet eenmalig, en soms door meer mannen), orale en genitale contacten , bewerken met voorwerpen, sadistische praktijken, sex met honden, enz. Die keuze van de journalist voor dit soort schokkende verhalen is begrijpelijk: ernstige gebeurtenissen hebben per definitie meer nieuwswaarde dan bijvoorbeeld eenmalige ervaringen met incest waarbij geen daadwerkelijk seksueel contact plaatsvond. Jeroen Trommelen die in januari 1988 een pagina in Het Vervolg besteedde aan een ernstig geval van langdurig seksueel misbruik : 'Je hoeft natuurlijk niet 't minst erge probleem te beschrijven, waarom zou je niet kiezen voor een ernstig serieus verhaal?Je schrijft toch ook niet over bijna-ongelukken, alleen over ernstige ongevallen. Ik ben niet bang voor een verkeerde beeldvorming, je moet niet doen alsof wij telkens schrijven dat 15 procent van de vrouwen verkracht is door de vader, zo staat dat nooit in de krant. '
ernstige gevallen
De keuze voor ernstige gevallen van seksueel misbruik heeft behalve met nieuwswaarde ook met de keuze van de bronnen te maken. Journalisten kunnen meestal aan vrouwen komen voor hun verhaal door een beroep te doen op de hulpverleners. Daarbij gaat het uiteraard om vrouwen die veel hebben meegemaakt en soms ernstig getraumatiseerd zijn geraakt. Marie Jose Nottet, een van de oprichtsters van de V.S.K. die vaak telefoontjes kreeg van journalisten op zoek naar ervaringen van slachtoffers: ' De journalistiek was altijd meer gericht op persoonlijke verhalen dan op bijvoorbeeld het werk van onze zelfhulp-organisatie. Sensationele verhalen zijn altijd nieuws, maar het eerste lustrum van de V.S.K. in september '87,dat stond nergens in, dat heeft geen nieuwswaarde.'
klinische populatie
Daarnaast zal de journalist op zoek gaan naar deskundigen, naar psychiaters bijvoorbeeld of wetenschappers die klinisch psychologisch onderzoek doen. In beide gevallen zal de verslaggever te horen krijgen dat vrouwen bij incest ernstig seksueel misbruikt worden met alle schadelijke gevolgen van dien, want bij de vrouwen waar deze deskundigen mee te maken hebben is dat ook zo. Zo stonden er eind 1986 koppen in de krant als 'Slachtoffers incest blijken seksueel ernstig misbruikt'en 'Incest blijkt in meeste gevallen zeer ernstig' . Daarbij ging het om een eerste presentatie van het onderzoek van Frenken en Van Stolk naar de ervaringen van 50 vrouwen in de hulpverlening. De onderzoekers omschrijven zelf deze groep als een' klinische populatie' op basis waarvan niet gegeneraliseerd mag worden naar grotere groepen .
Jos Frenken: 'In de pers is ten onrechte het beeld ontstaan van het komt veel voor en het is zeer ernstig. Dat is gebaseerd op het in elkaar schuiven van twee soorten onderzoek. Het voorkomen van incest is gebaseerd op random steekproef survey en de ernst van de schade op klinische studies. Bij klinische studies gaat het om mensen die in de hulpverlening terecht gekomen zijn. De meeste mensen komen met die gebeurtenis niet daar terecht, eenvoudig omdat het maar een keer gebeurd is, een oom bijvoorbeeld die het meisje op een verjaardagsfeestje bij de borsten greep, maar daar raak je niet van getraumatiseerd. Als zij geïnterviewd wordt door Nel Draijer , dan telt ze wel mee bij die 15 procent. Dat mag best beschreven worden, dat gebeurt net als een keer vallen met de fiets, maar dat is niet hetzelfde als een dodelijk ongeluk.' Maar voor de lezer zal het niet eenvoudig zijn om dat onderscheid in de gaten te houden wanneer zij in hetzelfde verhaal over incest zowel cijfers van 10 tot 15 procent tegenkomen als de ervaringen van vrouwen die zonder uitzondering het slachtoffer zijn geweest van de ernstigste vormen van seksuele mishandeling.
Deskundigen circuit
De vraag wélke mensen in de berichtgeving over incest vaak aan het woord komen is ook belangrijk, omdat deze woordvoerders het probleem min of meer definiëren en de toon zetten in de discussie. In kranteknipsels uit de periode 1982 tot 1988 valt op dat slechts een beperkt aantal namen voortdurend weer opnieuw in het incest-nieuws blijven opduiken. Vanuit de journalistiek is dat begrijpelijk: ieder onderwerp kent zijn eigen woordvoerders , van wie de nummers genoteerd staan in de telefoonklappers op de redacties. Wie eenmaal ontdekt is door de media, zal nog vaak gebeld worden. Op die manier creëren de media zelf een vast circuit van deskundigen. Carla van Lichtenburcht bijvoorbeeld, momenteel projectleidster van het landelijk coördinatiecentrum voor incest-hulpverlening , is een naam die jarenlang in ongeveer een op iedere vier grotere verhalen over dit onderwerp is terug te vinden. Zij behoorde samen met Marie Jose Nottet, Margot Punter en Betty Mijlof tot de oprichtsters van de V.S.K. in 1982. In die tijd kwamen zij als ervaringsdeskundigen die zelf ook slachtoffer waren geweest alleen met een voornaam in de krant. Later, toen Carla van Lichtenburcht bij de Utrechtse zedenpolitie werkte als incest-deskundige, volgde haar naam voluit en momenteel citeren journalisten haar als 'C. van Lichtenburcht'. En Betty van Mijlof (momenteel coördinatrice van het Gronings incesthuis) kreeg uiteraard ook veel journalisten over de vloer, ook van De Telegraaf bijvoorbeeld waarin ze zegt: 'Wij moeten de vloedgolf aan incest-ellende nu keren. Een dam opwerpen, want het gaat waarschijnlijk niet om tienduizenden, maar om honderdduizenden plegers en slachtoffers. '(20-11-86). Dat zijn geluiden waar deze krant wel raad mee weet; 'misbruik binnen gezin veel erger dan we durven vrezen', luidde dan ook de kop. Vrouwen die geen deel uitmaken van het kleine deskundigencircuit -waar ook psychiaters en onderzoekers bij horen -, maar die wel actief zijn als ervaringsdeskundige, bijvoorbeeld binnen de V.S.K. , krijgen bijna uitsluitend verzoeken om persoonlijke verhalen 'aan te leveren'.
Voor verklaringen, theorieën en achtergronden zal de verslaggever een beroep doen op zijn telefoonklapper. Deze concentratie op enkele deskundigen rond incest kan er toe leiden dat andere visies op het probleem nauwelijks aan bod komen. Het lijkt erop dat journalisten alleen nog maaroor hebben voor uitspraken en gegevens, die hetgeconstrueerde beeld bevestigen. Mensen die de gevolgen van incest willen nuanceren of die beweren dat incest afneemt krijgen nauwelijks of helemaal geen aandacht.
Een goed voorbeeld van selectieve waarnemening is wederom de verslaggeving rond het onderzoek van Frenken en Van Stolk over incest-slachtoffers en hulpverleners. Jos Frenken heeft zich tijdens de persconferentie gezegd , 'dat hij de indruk had dat incest geleidelijk aan minder voorkomt', aldus het citaat uit NRC Handelsblad van 14 oktober 1987. Was dit niet in regelrechte tegenspraak met de hele berichtgeving tot dan toe en dus nieuws? Blijkbaar niet, geen enkele verslaggever vond het zinnig aan Frenken te vragen waar zijn indruk op gebaseerd was , er kwam geen enkele folluw up. Reactie van Frenken: 'Ik leidt dat af uit het feit dat de condities die incest bevorderen afnemen: rigide rolverdeling, traditionaliteit en autoritaire verhoudingen binnen het gezin, onmondigheid van kinderen, dat neemt gelukkig af. Nee, niemand in de journalistiek pikt dat op want het is sociaal onwenselijk om daar op door te gaan. Nieuws dat moet erg zijn en het moet toenemen. Het afnemen van iets is geen nieuws.' En het moet gezegd, Frenken noemde er geen cijfers bij...
Incest plegers
Een opmerkelijk aspect van de invloed van het deskundigen-circuit op de berichtgeving is dat de media pas over andere aspecten van het incest-probleem gaan berichten, wanneer de deskundigen die zelf aankaarten. In de berichtgeving vanaf 1982 tot eind 1987 valt op dat de incest-plegers, de mannen vrijwel onzichtbaar blijven. Er wordt wel óver hen gesproken door slachtoffers, deskundigen en onderzoekers, maar nooit mét hen . Waarschijnlijk zal het niet eenvoudig zijn om mannen aan het praten te krijgen , behalve dan om zichzelf vrij te pleiten. Er zijn journalisten geweest die vergeefs geprobeerd hebben om mannen te interviewen, maar dat verzoek werd dan door de deskundigen die daders onder hun hoede hadden afgewezen. Pas wanneer de hulpverlening er belang bij heeft om publiciteit te verwerven voor hulpprojecten aan incest-plegers verschijnt er plots een paginagroot verhaal over een dader in Het Vervolg (21-11-87) , waarin hij -onder de veelzeggende kop "Er is geen excuus"- uitgebreid zijn verhaal mag vertellen. Aanleiding voor de publikatie is een onderzoek van de Rutgers Stichting naar de gebrekkige hulpverlening aan de plegers van seksueel geweld. In der periode daarvoor is het stil rond de incest-plegers. Een opmerkelijke uitzondering is het verhaal van Maarten Huygen van NRC Handelsblad die onder de kop 'De wrange consequenties van een bezoekregeling' (23-5-1987) uitvoerig beschrijft hoe een gescheiden vrouw haar ex-man beschuldigt van incest. De beschuldigde vader krijgt de kans om zich te verdedigen. Maarten Huygen: 'Ik ben aan dat verhaal begonnen na een telefoontje van die vrouw. Ik dacht toen meteen, ik moet die man ook horen, , want hij wordt ergens van beschuldigd, dat ik heb ook tegen haar gezegd. De verklaring van de vrouw is aan evenveel twijfel onderhevig als die van haar man. Ik zeg ook niet dat de klacht van de vrouw onterecht was, maar door de vader niet aan het woord te laten wek je de indruk dat de vrouw in alles gelijk heeft. Bovendien ging het hier om een man die niet was veroordeeld. Ik vind het heel merkwaardig dat mijn verhaal een uitzondering is, het lijkt wel een nieuw taboe, ja.'
Uit opvangverslagen van de Stichting Korrelatie blijkt dat er na uitzendingen over incest ook mannen bellen die incest pleegden en daarover wilen praten. Michaja Langelaan van de Stichting Korrelatie: 'Het is lange tijd taboe geweest om over daders te schrijven. Dat komt omdat het onderwerp incest geclaimd is door de ervaringsdeskundigen die niets met de daders te maken willen hebben. Dat is wel begrijpelijk, maar die houding is overgenomen door de RIAGG's die de daders niet veel te bieden hebben aan therapieën.' Marie Jose Nottet van de V.S.K. bevestigt dat: 'Toen we begonnen durfde niemand een confrontatie aan te gaan met de pleger. Nu zijn we een paar jaar verder en nu is de tijd rijp om confrontaties aan te gaan en dat sijpelt nu ook steeds meer door naar de media.'

incest is nieuw
s Mensen die steun zoeken voor hun project, organisatie of subsidie-aanvraag lijken de incest-gevoeligheid bij de media intussen ontdekt te hebben. En daar wordt dankbaar gebruik van gemaakt in een tijd waarin het welzijnswerk fors moet bezuinigen. Om toch geld binnen te sluizen wordt de aandacht verplaatst naar onderzoek of hulpverlening aan incestslachtoffers of plegers, terwijl de media voor de nodige publiciteit zorgen. Want incest is per definitie nieuws en de hoge aantallen bewijzen onontkoombaar dat de overheid veel geld beschikbaar moet stellen.
Vertekend beeld
Naar de effecten van deze beeldvorming rond incest valt alleen nog maar te gissen. Het gegoochel met cijfers en definties kan ertoe leiden dat onderzoekers of deskundigen niet meer serieus genomen worden of dat hulpverleners opnieuw lauw gaan reageren, ditmaal omdat het vaak niet ernstig genoeg is wat een vrouw heeft meegemaakt. Marie Jose Nottet: ' Je moet niet door blijven gaan met huilerige verhalen, dat geeft een vertekend beeld. Heel veel ernstige verhalen zorgen voor een soort vervlakking, het is al snel gewoon, ook in de therapeutische wereld. ' Even nadelig is misschien het negatieve effect op de houding van ouders tegenover hun kinderen of het vertrouwen van kinderen in hun ouders. Hopelijk zal Nederland de Amerikaanse hysterie bespaard blijven waarover psycholoog Stan Katz uit Los Angeles in Vrij Nederland (13-4-85) zei: 'Hoewel ik de nieuwsmedia dankbaar ben dat ze dit in de openbaarheid hebben gebracht -want geloof me, ik werk al tien jaar met slachtoffertjes van seksuele kindermishandeling, maar niemand wilde ooit geloven dat dit een wijd verspreid probleem is -heeft de constante berichtgeving een hysterische sfeer gecreëerd. Het is een heksenjacht, en het resultaat is angst.'

1. Een speurtocht langs diverse documentatiecentra leverde een uitvoerige collectie artikelen van ruim 160 artikelen op uit dag- en wekbladen. De berichtgeving op de televisie is om praktische redenen niet beschreven, maar de conclusie lijkt gerechtvaardigd dat er weinig verschillen zijn met de geschreven journalistiek.
2. Nel Draijer, De omvang van seksueel misbruik van kinderen binnen het gezin. Maandblad voor Geestelijke Volksgezondheid. Nr. 6 ,1985.
3. Jos Frenken, Bram van Stolk, Incestslachtoffers en hulpverleners. Maandblad voor Geestelijke Volkskgezondheid. Nr. 11, 1987.